ECLI:NL:GHAMS:2022:1752

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 juni 2022
Publicatiedatum
14 juni 2022
Zaaknummer
200.286.804/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake dekking onder een goederentransportverzekering en de uitleg van de begrippen ‘nood of vluchthaven’ en bereddingskosten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Koudijs c.s. tegen AIG Europe S.A. over de dekking van extra kosten die zijn gemaakt bij het transport van vleeskuikenvoeder van Nederland naar Jemen. Koudijs c.s. vorderden een bedrag van € 533.022,46 aan extra kosten, die zij hadden gemaakt als gevolg van de sluiting van de havens van Aden en Hodeidah door de burgeroorlog in Jemen. De rechtbank had in eerste aanleg de vordering grotendeels afgewezen, met uitzondering van een bedrag van € 24.750, dat was verzekerd op grond van de Extra Kosten Clausule van de verzekeringsovereenkomst. Koudijs c.s. waren van mening dat de kosten gedekt waren onder de verzekeringsovereenkomst, omdat de lading was gelost in een alternatieve haven als gevolg van noodsituaties. Het hof oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de extra kosten niet onder de verzekeringsovereenkomst vielen, omdat de lading niet was gelost in een nood- of vluchthaven in de zin van de verzekeringsvoorwaarden. Het hof bevestigde de uitleg van de rechtbank dat de verzekering alleen dekking biedt voor kosten die zijn gemaakt in situaties van direct gevaar voor de lading of het schip. De grieven van Koudijs c.s. werden verworpen en het vonnis van de rechtbank werd bekrachtigd, waarbij Koudijs c.s. in de proceskosten werden verwezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.286.804/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam: C/13/668535 / HA ZA 19-717
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 14 juni 2022
inzake
1.
KOUDIJS ANIMAL NUTRITION B.V., tevens handelend onder de naam [X] Koudijs Animal Nutrition,
gevestigd te Ede,
2. de vennootschap naar buitenlands recht
[appellant sub 2],
kantoorhoudend te [plaats] ,
3. de vennootschap naar buitenlands recht
[appellant sub 3],
kantoorhoudend te [plaats] ,
4. de vennootschap naar buitenlands recht
[appellant sub 4] .,
kantoorhoudend te [plaats] ,
5. de vennootschap naar buitenlands recht
[appellant sub 5],
kantoorhoudend te [plaats] ,
6. de vennootschap naar buitenlands recht
NAKHLAN POULTRY,
kantoorhoudend te Sana'a, Jemen,
appellanten,
advocaat: mr. R. Evers te Zwolle,
tegen:
de vennootschap naar buitenlands recht
AIG EUROPE S.A.,
gevestigd te Luxemburg, Luxemburg,
geïntimeerde,
advocaat: mr. V.R. Pool te Rotterdam.
Appellante sub 1 wordt hierna [X] en appellanten sub 2 tot en met 6 worden Kopers genoemd. Gezamenlijk worden appellanten met Koudijs c.s. aangeduid en geïntimeerde met AIG.

1.Het geding in hoger beroep

Koudijs c.s. zijn bij dagvaarding van 14 oktober 2020 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 juli 2020, onder het hierboven genoemde zaak-/rolnummer gewezen tussen hen eiseressen en AIG als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Koudijs c.s. hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog hun vorderingen zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente.
AIG heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van Koudijs c.s. in de proceskosten, vermeerderd met nakosten en wettelijke rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.13 feiten opgesomd die tussen partijen vaststaan. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat het hof daarvan als vaststaand zal uitgaan. Het gaat in deze zaak om het volgende.
2.1.
[X] is een internationaal opererende onderneming die zich richt op de productie en verkoop van diervoeder. Zij heeft onder meer aan Kopers die in Jemen zijn gevestigd vleeskuikenvoeder verkocht. Het transport van de containers met het vleeskuikenvoeder van Nederland naar Jemen vindt doorgaans plaats per zeeschip.
2.2.
Koninklijke [X] B.V. (een aan [X] gelieerde groepsonderneming) heeft per 1 januari 2010 via verzekeringsmakelaar [verzekeringsmakelaar] B.V. (hierna: [verzekeringsmakelaar] ) een doorlopende transportgoederenverzekering gesloten (hierna: de verzekeringsovereenkomst), waarvan met ingang van 1 januari 2015 het gehele risico wordt gedragen door AIG als verzekeraar.
2.3.
Op de verzekeringsovereenkomst zijn de [verzekeringsmakelaar] Transport Verzekeringsvoorwaarden 2006 (hierna: MTV 2006) van toepassing, waarin onder meer de volgende bepalingen zijn opgenomen:

3. Overschrijding verzekerde som
(…)
3.2
Verzekeraars vergoeden, zulks zonodig boven de verzekerde som – evenwel per gedekt voorval tot niet meer dan die som – de bereddingskosten als genoemd in artikel 7:957 Burgerlijk Wetboek door of ten behoeve van verzekerde gemaakte kosten.
3.3
Verzekeraars vergoeden eveneens, zulks zonodig boven de verzekerde som – evenwel per gedekt voorval tot niet meer dan die som – alle kosten van lossen, aan wal brengen en verblijf en alle kosten van opnieuw laden en doorzenden (al dan niet met hetzelfde vervoermiddel) en verdere, daarmee samenhangende extra kosten, voor zover die (extra) kosten het gevolg zijn van:
(…)
• De omstandigheid dat de verzekerde zaken ergens uit nood of in een nood- of vluchthaven of daarmede gelijk te stellen plaats geheel of gedeeltelijk zijn gelost en daar verkocht of opnieuw geladen en mits die (extra) kosten noodzakelijk geweest zijn en redelijk zijn.
(…)

23.Rente

De verzekeraars vergoeden slechts rente te rekenen van drie maanden na indiening van de schaderekening met de daartoe betrekkelijke bescheiden, mits binnen drie maanden daarna ter zake een dagvaarding aan de verzekeraars is uitgebracht.
Indien de dagvaarding later dan zes maanden na het indienen van de schaderekening wordt uitgebracht, is geen rente verschuldigd voor de dag van de dagvaarding.
(…)”
2.4.
Op enig moment hebben [verzekeringsmakelaar] en verschillende verzekeraars, waaronder AIG, een zogeheten ‘Omnibus Agreement’ ondertekend, waarin is afgesproken dat met ingang van 1 januari 2010 op bestaande transportgoederenverzekeringen (waaronder ook de verzekeringsovereenkomst) een Extra Kosten Clausule van toepassing zal zijn. Deze Extra Kosten Clausule is daarna aan de verzekeringsovereenkomst toegevoegd en luidt als volgt:

Extra kosten 2010
In geval van frustratie, onderbreking en/of beëindiging van de verzekerde reis door oorzaken buiten de macht en de wil van verzekeringnemer/verzekerde, waaronder als oorzaak mede begrepen insolvabiliteit of wanbetaling van de bij het vervoer betrokken partijen, vergoeden verzekeraars alle redelijke kosten die verzekeringnemer/verzekerde moet maken voor doorzending van de verzekerde zaken naar hun einddestinatie dan wel vervangende einddestinatie, ongeacht of er al dan niet sprake is van verlies van en/of materiële schade aan de verzekerde zaken, of de dreiging daarvan. Verzekeraars vergoeden echter nimmer meer dan EUR 25.000,00 als premier risque per gebeurtenis en als maximum per verzekeringsjaar, bij een eigen risico van EUR 250,00.”
2.5.
Over de dekking van de Extra Kosten Clausule is in de Omnibus Agreement, voor zover hier relevant, het volgende bepaald:

2. UITBREIDING DEKKING
2.1
De clausule Extra Kosten zal uitsluitend van toepassing zijn voor zover zij een uitbreiding van de dekking van de betreffende polis biedt.
2.2
Indien op enige wijze een vergelijkbare bepaling of clausule met ruimere dekking of hogere verzekerde bedragen is overeengekomen in een polis, geldt de ruimste bepaling/clausule met de hoogste verzekerde (premier risque) bedragen.”
2.6.
Omstreeks maart 2015 brak in Jemen een burgeroorlog uit. Daarop hebben omringende landen een interventie uitgevoerd onder de naam ‘Operation Decisive Storm’. Als gevolg van die omstandigheden zijn de in Jemen gelegen havens van Aden en Hodeidah rond eind maart 2015 gesloten. De acht zendingen vleeskuikenvoeder van [X] die op dat moment naar deze havens onderweg waren, zijn om die reden door de zeevervoerders gelost in andere havens (hierna: de alternatieve havens). Deze acht zendingen waren reeds in het begin van 2015 aan Kopers waren verkocht onder het beding
Cost and Freight Yemen Porten onder de betalingsconditie
Cash Against Documents.
2.7.
Op 24 april 2015 heeft [X] de ontstane afleverproblemen gemeld bij AIG. In opdracht van AIG heeft J. Hamer & H. van Hussen B.V. (hierna: Hamer & Van Hussen), een
preliminary adviced.d. 4 mei 2015 uitgebracht waarin een aantal mogelijke, nog nader te onderzoeken, oplossingen wordt besproken.
2.8.
In een e-mail d.d. 7 mei 2015 heeft [verzekeringsmakelaar] bij AIG geïnformeerd of de opslagkosten van de hiervoor genoemde zendingen in de alternatieve havens gedekt zijn onder de verzekeringsovereenkomst en zo nee, of AIG opslagdekking kon bieden. In reactie daarop heeft AIG in een e-mail op 11 mei 2015 aan [verzekeringsmakelaar] laten weten dat het verzekerde risico eindigde na lossing in de alternatieve havens en dat de toen geldende verzekering alleen dekking bood voor verkochte zendingen, maar dat AIG bereid was om opslagdekking te verlenen tegen een aanvullende premie. Dat voorstel is door [X] niet aanvaard.
2.9.
In juni 2015 zijn de havens van Aden en Hodeidah heropend. Uiterlijk op 2 juli 2015 zijn de genoemde zendingen alsnog in die havens afgeleverd.
2.10.
Wegens opnieuw oplaaiende onlusten in Jemen zijn de havens van Aden en Hodeidah in augustus 2015 nogmaals gesloten. De acht zendingen van [X] die op dat moment naar deze havens onderweg waren - en die na de heropening van de havens in juni 2015 waren verscheept onder de betalingsconditie
Delivery At Place Hodeidah- zijn toen door de zeevervoerders (wederom) gelost in andere havens. Nadat de genoemde havens opnieuw werden heropend zijn deze zendingen in oktober 2015 alsnog daar afgeleverd.
2.11.
Naar aanleiding van het voorgaande is tussen [X] en AIG discussie ontstaan over de vraag of de verzekeringsovereenkomst dekking biedt voor de extra kosten die [X] heeft moeten maken vanwege de opslag van de zestien zendingen in andere havens dan Aden of Hodeidah.
2.12.
Bij rapport d.d. 18 augustus 2016 heeft Hamer & Van Hussen vastgesteld dat [X] in totaal € 533.022,46 aan extra kosten heeft moeten maken als gevolg van de sluiting van de havens van Aden en Hodeidah. Het genoemde bedrag bestaat uit opslagkosten, demurragekosten, transportkosten en overige kosten.
2.13.
[X] heeft bij AIG aanspraak gemaakt op dekking voor de gemaakte kosten voor een bedrag van € 533.022,46. AIG heeft dekking onder de verzekeringsovereenkomst afgewezen.

3.Beoordeling

De vordering en het oordeel van de rechtbank
3.1.
Koudijs c.s. vorderden in eerste aanleg veroordeling van AIG tot betaling van het in 2.13 genoemde bedrag van € 533.022,46, vermeerderd met buitengerechtelijke kosten, rente en proceskosten.
3.2.
De rechtbank heeft de vordering van Koudijs c.s. grotendeels afgewezen. AIG is veroordeeld een bedrag van € 24.750 te betalen, zijnde het bedrag dat is verzekerd op grond van de Extra Kosten Clausule (zie 2.4), verminderd met een eigen risico van € 250. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zijn afgewezen. Koudijs c.s. zijn als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij verwezen in de proceskosten van het geding in eerste aanleg.
3.3.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen Koudijs c.s. met vier grieven op. De grieven strekken ertoe dat hun vordering alsnog wordt toegewezen, verminderd met een bedrag van € 19.745,97 dat AIG op grond van het vonnis waarvan beroep heeft betaald. Het bedrag dat op de vordering in mindering is gebracht, is het hiervoor genoemde toegewezen bedrag van € 24.750, vermeerderd met wettelijke rente en onder aftrek van de door Koudijs c.s. verschuldigde proceskosten in eerste aanleg.
3.4.
Kern van het geschil is of de extra kosten die [X] heeft gemaakt doordat de zendingen niet in de havens van Aden of Hodeidah konden worden gelost, verzekerd zijn onder de verzekeringsovereenkomst. In hoger beroep staat meer niet ter discussie dat [X] aanspraak heeft op dekking onder de Extra Kosten Clausule. De voorliggende vraag is of de verzekeringsovereenkomst ook dekking biedt voor het meerdere dat het verzekerd bedrag van deze clausule te boven gaat.
3.5.
Ter onderbouwing van hun vordering voeren [X] c.s. het volgende aan. De havens waar [X] de lading heeft gelost zijn volgens Koudijs c.s. te beschouwen als een ‘nood- of vluchthaven en daarmede gelijk te stellen plaats’ in de zin van artikel 3.3 MTV 2006. Daarom is voor de gemaakte kosten volgens hen dekking onder de verzekeringsovereenkomst. Subsidiair stellen Koudijs c.s. dat de kosten moeten worden aangemerkt als bereddingskosten in de zin van artikel 7:957 BW en artikel 3.2 MTV 2006, want door de zendingen tijdelijk elders op te slaan konden de havens van Aden en Hodeidah gedurende de oorlogssituatie worden vermeden en is beschadiging of verlies van de zendingen voorkomen.
3.6.
De rechtbank is - kort samengevat weergegeven - tot het oordeel gekomen dat het begrip ‘nood- of vluchthaven’ inhoudt dat de lading moet zijn gelost in een alternatieve haven als rechtstreeks gevolg van een bestaand gevaar voor de lading of het schip. Van dat laatste was in dit geval geen sprake. Om die reden is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat op grond van artikel 3.3 MTV 2006 geen dekking bestaat voor de door Koudijs c.s. geclaimde kosten.
De zestien zendingen of de schepen die deze zendingen vervoerden zijn niet in de buurt van de havens van Aden en Hodeidah geweest. Zij hebben niet bloot gestaan aan een onmiddellijk dreigend gevaar, zodat om die reden volgens de rechtbank geen bereddingskosten kunnen zijn gemaakt.
Bespreking van de grieven
3.7.
Grief I en II hebben betrekking op de uitleg van artikel 3.3 MTV 2006 en zullen gezamenlijk worden besproken.
3.8.
Uitgangspunt voor de beoordeling is dat hetgeen waartoe AIG als verzekeraar is gehouden door uitleg van de verzekering dient te worden vastgesteld. Bij de uitleg van een schriftelijk contract zijn telkens van beslissende betekenis alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen (HR 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2687). De verzekering is samengesteld uit verschillende verzekeringsvoorwaarden volgens een bepaald model. Over de tekst van dergelijke voorwaarden wordt in de regel niet onderhandeld. Daarom geldt als uitgangspunt voor de uitleg van de verzekering dat deze met name afhankelijk is van objectieve factoren zoals de bewoordingen waarin de relevante bepalingen zijn gesteld, gelezen in het licht van de verzekeringsvoorwaarden als geheel. (HR 13 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:601 en HR 16 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2793). Niet beslissend zijn de bedoelingen van partijen voor zover deze niet uit de in de verzekering opgenomen bepalingen kenbaar zijn, maar de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen daarvan. Dit uitgangspunt zou uitzondering kunnen lijden als de verzekeraar en de verzekeringnemer over concrete, voor het geschil relevante onderdelen van de tekst van de verzekering wel overleg hebben gehad en/of als daarover onderhandelingen hebben plaatsgevonden. Niet is gesteld of gebleken dat dit het geval is geweest.
3.9.
Bij de uitleg heeft de rechtbank betekenis toegekend de omstandigheid dat de verzekeringsovereenkomst is gesloten door tussenkomst van [verzekeringsmakelaar] als professioneel verzekeringsmakelaar. Dit uitgangspunt is - terecht - door Koudijs c.s. niet bestreden in hoger beroep.
3.10.
In hoger beroep stellen Koudijs c.s. dat een objectieve taalkundige uitleg van het begrip ‘nood’ in artikel 3.3 MTV 2006 meebrengt dat daarvan niet alleen kan worden gesproken als het schip of de lading in gevaar is. ‘Nood’ kan zich volgens hen evenzeer voordoen als de reis om wat voor reden dan ook wordt gefrustreerd en de vervoerder geen andere mogelijkheid ziet dan het lossen in een alternatieve haven. In het voorliggende geval is daaraan voldaan. De oorspronkelijke bestemmingshaven is plotseling gesloten in verband met bombardementen, zodat daar niet kon worden gelost. Het was noodzakelijk dat ergens anders werd gelost. Een noodhaven is een tijdelijke voorziening waarnaar in dit geval moest worden uitgeweken onder ‘dwang’ van de omstandigheden, omdat er geen enkele andere optie was, aldus Koudijs c.s.
3.11.
Het hof komt niet tot een andere afweging dan de rechtbank en maakt de overwegingen van de rechtbank tot de zijne. Kern daarvan is het volgende.
3.12.
De rechtbank heeft bij de uitleg van de verzekeringsovereenkomst terecht mede belang gehecht aan de betekenis van het begrip ‘nood- of vluchthaven’ zoals die wordt gebruikt in de maritieme sector. Het transport van het door [X] verkochte vleeskuikenvoeder van Nederland naar Jemen vond immers doorgaans plaats per zeeschip en die (zee)reis was verzekerd onder de verzekeringsovereenkomst. Dat [X] , [verzekeringsmakelaar] en AIG zelf geen maritieme partijen zijn, kan daaraan niet afdoen.
3.13.
De bewoordingen van artikel 3.3 MTV 2006 moeten worden gelezen binnen de context van de onderhavige transportgoederenverzekering als geheel. Daaruit volgt naar het oordeel van het hof een beperktere omvang van de dekking dan door Koudijs c.s. wordt verdedigd. Blijkens de bewoordingen van de bepaling is verzekerd een situatie waarin de verzekerde zaken uit ‘nood’ of in een ‘nood- of vluchthaven of daarmee gelijk te stellen plaats’ zijn gelost. De bewoordingen ‘uit nood’ en ‘nood- of vluchthaven’ wijzen gezien de aard van de transportgoederenverzekering op een situatie waarin de lading (of het schip) in nood verkeerde en als gevolg daarvan naar een haven, of een daarmee vergelijkbare plaats moest worden uitgeweken. Dat de genoemde begrippen in de maritieme sector in de regel op deze wijze worden ingevuld, wordt in hoger beroep niet voldoende gemotiveerd door Koudijs c.s. bestreden. Daarmee is niet verzekerd de onderhavige situatie waarin de vervoerder een andere haven dan gepland moest aandoen, omdat de bestemmingshaven was afgesloten. Het gaat dan om het uitwijken naar een andere haven (
rerouting and temporarily storagezoals de expert van Hamer & Van Hussen het omschrijft, productie 2 bij conclusie van antwoord) en niet om een situatie van ‘nood’ of ‘vlucht’.
3.14.
Koudijs c.s. betogen verder dat uit de systematiek van de verzekeringsvoorwaarden volgt dat artikel 3.3 MTV 2006 de door haar verdedigde ruime dekking beoogt te bieden, omdat artikel 3.2 MTV 2006 al dekking biedt voor kosten ter voorkoming of vermindering van ophanden zijnde schade. Artikel 3.3 MTV 2006 is bedoeld om dekking te bieden voor extra kosten en met die bedoeling is volgens Koudijs c.s. niet verenigbaar een uitleg waarbij slechts dekking zou bestaan in geval van gevaar voor het schip of de lading.
3.15.
Deze stelling gaat naar het oordeel van het hof niet op. Dit wordt als volgt toegelicht.
3.16.
Artikel 3.2 MTV 2006 ziet op bereddingskosten in de zin van artikel 7:957 BW. Dat zijn kort gezegd de kosten verbonden aan het nemen van maatregelen ter voorkoming of vermindering van schade bij een onmiddellijk dreigend gevaar. Het standpunt van AIG (in de weergave daarvan door de rechtbank in het vonnis onder 4.10) is dat artikel 3.3 MTV 2006 dekking biedt voor kosten die zijn gemaakt als gevolg van lossing in een alternatieve haven die heeft plaatsgevonden als gevolg van gevaar voor lading of schip. Het hof is het met deze uitleg eens. De bepaling ziet dus op de dekking van (extra) kosten die worden gemaakt nadat al is uitgeweken naar een nood- of vluchthaven. Artikel 3.3 MTV 2006 stelt, anders dan artikel 3.2, niet als voorwaarde voor dekking dat de gemaakte extra kosten betrekking moeten hebben op het voorkomen van schade als gevolg van een onmiddellijk dreigend gevaar. In zoverre biedt artikel 3.3 een ruimere, aanvullende dekking, naast die op grond van artikel 3.2 MTV 2006. Dit laat onverlet, zoals hiervoor in 3.13 is overwogen, dat deze aanvullende dekking haar beperkingen heeft, namelijk dat de (extra) kosten alleen voor dekking in aanmerking komen als vanwege ‘nood’ is uitgeweken naar een nood- of vluchthaven of daarmee gelijk te stellen plaats. Aan die voorwaarde voor dekking is in dit geval niet voldaan.
3.17.
Met het voorgaande zijn de grieven I en II vergeefs voorgesteld.
3.18.
Grief III ziet op de afwijzing door de rechtbank van de gevorderde buitengerechtelijke kosten. Het verweer daartegen van AIG slaagt. Uitgangspunt voor de beoordeling is dat Koudijs c.s. uitsluitend recht hebben op betaling van € 24.500 op grond van de Extra Kosten Clausule. AIG stelt steeds bereid te zijn geweest de schade op basis van deze clausule af te wikkelen. Koudijs c.s. hebben echter buiten rechte op deze bepaling geen beroep gedaan, ondanks daartoe door AIG te zijn uitgenodigd. Dit wordt bevestigd door de door Koudijs c.s. bij memorie van grieven overgelegde correspondentie en door het bestreden vonnis, gelezen in samenhang met de inleidende dagvaarding, waaruit volgt dat Koudijs c.s. (pas) ter zitting in eerste aanleg zich meer subsidiair op dekking op grond van de Extra Kosten Clausule hebben beroepen. Daaruit volgt dat Koudijs c.s. er bewust voor hebben gekozen buiten rechte geen aanspraak te maken op het bedrag waartoe AIG zich steeds tot betaling bereid had verklaard en dat in rechte uiteindelijk is toegewezen. Bij die stand van zaken zijn de gevorderde buitengerechtelijke kosten naar het oordeel van het hof niet toewijsbaar.
3.19.
Grief IV, gericht tegen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg, bouwt op de daaraan voorafgaande grieven voort en deelt in het lot daarvan.
3.20.
De bewijsaanbiedingen hebben geen betrekking op voldoende concrete stellingen die, indien bewezen tot een ander oordeel in deze zaak dienen te leiden. De bewijsaanbiedingen zullen daarom als niet ter zake dienend worden gepasseerd.
Conclusie en proceskosten
3.21.
De grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Koudijs c.s. zijn in het ongelijk gesteld en worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Koudijs c.s. in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van AIG begroot op € 5.517 aan verschotten en € 4.851 voor salaris advocaat en op € 163 voor nasalaris, te vermeerderen met € 85 voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling(en) en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten, indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de proceskostenveroordeling is voldaan;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.F. Aalders, J.W. Hoekzema en M. Kremer en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2022.