(…)Nu [geïntimeerde] niet is geslaagd in het hem opgedragen bewijs, staat vast dat Hus door de verhuur van de appartementen als hotelruimte, heeft gehandeld in strijd met artikel 9 van de huurovereenkomst van partijen en falen de grieven in het incidenteel appel. (…)
(…)De huurovereenkomst heeft betrekking op beide panden, maar die panden zijn goed van elkaar te onderscheiden. Ondanks de aanwezigheid van een interne verbinding zijn zij bouwkundig nog immer te beschouwen als twee afzonderlijke panden. De verbinding kan weer ongedaan worden gemaakt. In het verleden zijn de panden ook daadwerkelijk afzonderlijk van elkaar geëxploiteerd. Het huurcontract leent zich derhalve voor splitsing, waarbij de huur wat betreft pand [adres 1] wordt beheerst door artikel 7:290 e.v. BW en wat betreft [adres 2] door artikel 7:230a BW. Zosta heeft voorts in hoger beroep niet betwist dat de huurprijs, zoals de kantonrechter heeft overwogen, uiteenvalt in een deel voor het hotel en een deel voor het andere pand.
(…)Met de kantonrechter neemt het hof tot uitgangspunt dat [geïntimeerde] slechts is tekortgeschoten in de nakoming van de huurovereenkomst met betrekking tot de appartementen in pand [adres 2] . In hoger beroep heeft Zosta weliswaar gesteld dat [geïntimeerde] zich ook in andere opzichten niet als goed huurder heeft gedragen, maar die gestelde tekortkomingen zijn door [geïntimeerde] betwist en door Zosta niet voldoende concreet te bewijzen aangeboden, zodat het hof aan die verwijten voorbij gaat.
(…)Door ontbinding van de gehele huurovereenkomst zou [geïntimeerde] , al dan niet via een hem toebehorende vennootschap, financieel ernstig worden getroffen. Bij het doen van de investering kon [geïntimeerde] immers in beginsel ervan uitgaan dat de huurovereenkomst zou voortduren tot 2023. Zosta heeft weliswaar voorgerekend dat [geïntimeerde] inmiddels zijn investering al moet hebben terugverdiend en aangevoerd dat [geïntimeerde] voor zijn levensonderhoud niet van dit ene hotel afhankelijk is, omdat hij (al dan niet via vennootschappen) er verscheidene bezit, maar dat alles neemt niet weg dat de financiële gevolgen van ontbinding van de gehele overeenkomst voor [geïntimeerde] groot zijn. Die gevolgen zijn met name groot door het verlies van het hotel, ten aanzien waarvan [geïntimeerde] nu juist niet is tekortgeschoten. De mogelijkheid dat [geïntimeerde] de schade op [naam] kan verhalen acht het hof te onzeker om daarvan te kunnen uitgaan.
(…)Ter onderbouwing van haar betoog dat ondanks het voorgaande ontbinding van de gehele huurovereenkomst passend en geboden is, heeft Zosta het volgende aangevoerd. Als eigenaar/verhuurder en partij op wier naam de vergunningen voor pand [adres 2] waren gesteld, werd Zosta ook met haar hele vermogen en goede naam geraakt door de handelwijze van [geïntimeerde] , onder meer door brandgevaar en potentiële verzekeringsproblemen. (…)
(…)Dat Zosta daadwerkelijk in haar goede naam is geraakt door de handelwijze van [geïntimeerde] acht het hof niet aangetoond (…). Gelet op de bevindingen van de brandweer wil het hof wel aannemen dat het brandgevaar door de hotelmatige verhuur is verhoogd, maar dat gevaar heeft zich gelukkig niet verwezenlijkt, evenmin als de potentiële verzekeringsproblemen. Het hof acht aannemelijk dat gezamenlijke verhuur van de beide panden als hotel en short stay appartementen synergievoordelen met zich brengt, maar die voordelen acht het hof onvoldoende reden om naast het deel van de overeenkomst dat betrekking heeft op [adres 2] , ook het deel van de overeenkomst dat betrekking heeft op het hotel te ontbinden. De panden werden immers in het verleden ook afzonderlijk van elkaar geëxploiteerd. (…)
(…)Gelet op het voorgaande acht het hof ontbinding van de huurovereenkomst met betrekking tot het pand [adres 2] een passende, toereikende en voor heide partijen redelijke sanctie. (...)