ECLI:NL:GHAMS:2022:1715

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 juni 2022
Publicatiedatum
7 juni 2022
Zaaknummer
200.293.573/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging van echtscheidingsconvenant wegens dwaling

In deze zaak gaat het om een vordering van de vrouw tegen de man tot vernietiging van een bepaling in hun echtscheidingsconvenant. De vrouw stelt dat de afspraken over de echtelijke woning en de hypotheekschuld in het convenant zijn gemaakt onder dwaling. Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 7 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij het hof het vonnis van de rechtbank Noord-Holland heeft bekrachtigd. De vrouw was in hoger beroep gekomen van een vonnis van 23 december 2020, waarin haar vorderingen waren afgewezen. De vrouw vorderde onder andere dat het hof de afspraken in het convenant zou vernietigen en dat de man haar een bedrag van € 67.636,34 zou betalen wegens overbedeling. Het hof oordeelde dat de afspraken in het convenant moeten worden aangemerkt als een vaststellingsovereenkomst en dat de vrouw niet kon aantonen dat zij gedwaald had bij het sluiten van het convenant. Het hof concludeerde dat de vrouw bewust de risico's van de waardeontwikkeling van de woning had aanvaard en dat er geen sprake was van onrechtmatig handelen door de man. De vorderingen van de vrouw werden afgewezen en het hof compenseerde de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.293.573/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/301245 / HA ZA 20-200
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 7 juni 2022
inzake
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] ,
appellante,
advocaat: mr. J.G. Schmidt te Schagen,
tegen
[de man],
wonende te [plaats B] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. E.P.J. Appelman te Alkmaar.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna respectievelijk [de vrouw] of “de vrouw” genoemd en [de man] of “de man”.
[de vrouw] is bij dagvaarding van 16 maart 2021 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, van 23 december 2020, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [de vrouw] als eiseres en [de man] als gedaagde (hierna: het bestreden vonnis).
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties;
Partijen hebben de zaak ter zitting van 23 februari 2022 doen bepleiten, [de vrouw] door mr. Schmidt voornoemd en [de man] door mr. Appelman voornoemd, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Hierna is de zaak verwezen naar mediation. Partijen hebben vervolgens het hof bericht dat de mediation niet is geslaagd en verzocht om arrest.
[de vrouw] heeft –na vermindering van eis ter zitting – geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en bij arrest
-primair te vernietigen de bij het convenant van 24 maart 2016 gemaakte afspraken ten aanzien van de tot de gemeenschap behorende echtelijke woning en de daarop rustende hypothecaire lening, waarbij de vrouw vordert dat het hof de verdeling zelf vaststelt des dat alle in het convenant genoemde roerende en onroerende zaken aan de man worden toebedeeld met verplichting voor de man om aan de vrouw € 67.636,34 te betalen wegens overbedeling, te vermeerderen met rente;
-subsidiair het convenant te ontbinden op grond van een toerekenbare tekortkoming, waarbij de vrouw vordert dat het hof de verdeling zelf vaststelt des dat alle in het convenant genoemde roerende en onroerende zaken aan de man worden toegescheiden met verplichting voor de man om aan de vrouw €67.636,34 te betalen wegens overbedeling, te vermeerderen met rente;
-meer subsidiair voor recht zal verklaren dat de man jegens de vrouw onrechtmatig handelt door haar te willen houden aan het convenant en daarbij de door de vrouw geleden schade vast te stellen op € 67.636,34 en de man te veroordelen tot betaling daarvan, vermeerderd met rente;
een en ander met veroordeling van de man in de proceskosten.
[de man] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [de vrouw] in de kosten van het geding in beide instanties.

2.2. Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Deze feiten komen neer op het volgende.
2.1.
Partijen zijn op 20 mei 1988 met elkaar gehuwd in gemeenschap van goederen.
2.2.
Bij beschikking van 20 januari 2016 is de echtscheiding uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 2 februari 2016 ingeschreven in de daartoe bestemde registers.
2.3.
Partijen hebben de afwikkeling van hun huwelijksvermogen geregeld in een door de toenmalige advocaat van de man, mr. M.M. van Eeten, opgesteld “echtscheidingsconvenant tevens vaststellingsovereenkomst” (hierna aan te duiden als “het convenant”) van 24 maart 2016. Het convenant bepaalt voor zover hier van belang het volgende:
“(…)
6. Partijen hebben de gevolgen van de echtscheiding op de hieronder beschreven wijze met elkaar geregeld. Ten aanzien van de vermogensrechtelijke aspecten van dit echtscheidingsconvenant heeft die regeling het karakter van een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:900 en verder BW.
7. Ter beëindiging en/of ter voorkoming van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen dan tussen partijen rechtens geldt,
VERKLAREN ZIJ HET VOLGENDE MET ELKAAR TE ZIJN OVEREENGEKOMEN EN TUSSEN HEN BINDEND VAST TE STELLEN:
(…)
Artikel 2 De woning en de daarmee verband houdende rechten en lasten
2.1
Tot de huwelijkse gemeenschap van partijen behoort de woning staande en gelegen te [postcode] [plaats A] , aan het adres [A-straat] , partijen genoegzaam bekend. De WOZ-waarde van de woning bedraagt € 214.000,-, partijen genoegzaam bekend.
2.2
Op de woning rust een schuld uit hoofde van een hypothecaire geldlening, partijen genoegzaam bekend. De restant hoofdsom van de hypothecaire geldlening bedraagt € 224.778,02, partijen genoegzaam bekend.
2.3
De man woont per 1 maart 2016 samen met [kind 1] en [kind 2] (twee van de meerderjarige kinderen van partijen) in de woning.
2.4
Partijen wensen de woning en de hypothecaire geldlening thans niet te verdelen. Zij komen middels het onderhavige echtscheidingsconvenant voorlopige afspraken met elkaar overeen, geldend in de onverdeeldheid waarin zij zich thans bevinden. Partijen komen tot die keuze, omdat de man aangeeft dat hij thans niet in staat kan worden geacht om de woning en de hypothecaire geldlening op zijn naam te kunnen verkrijgen. Derhalve wensen partijen de woning in gemeenschappelijk eigendom te behouden en zullen beide partijen hoofdelijk aansprakelijk blijven voor wat betreft de hypothecaire geldlening.
2.5
De man zal geen gebruikersvergoeding aan de vrouw zijn verschuldigd. De man neemt op zich om bij uitsluiting van de vrouw alle uit de hypothecaire geldlening voortvloeiende verplichtingen als eigen schuld te voldoen, één en ander vanaf 16 april 2015 (zijnde de datum van de indiening van het echtscheidingsverzoekschrift bij de rechtbank). Hij vrijwaart de vrouw daarvoor vanaf die datum. Dat betekent dat de man ook verantwoordelijk is voor de betaling van de op 16 april 2015 bestaande achterstanden/schulden en de na die datum ontstane achterstanden/schulden. De hypotheekrenteaftrek komt vanaf 16 april 2015 volledig aan de man toe.
2.6
De man neemt op zich om bij uitsluiting van de vrouw alle overige eigenaarslasten en de gebruikerslasten als eigen schuld te voldoen, één en ander vanaf 1 maart 2016. Hij vrijwaart de vrouw daarvoor vanaf die datum. Dat betekent dat de vrouw voor betaling van die lasten (ook voor wat betreft de op die datum bestaande achterstanden/schulden) tot 1 maart 2016 verantwoordelijk blijft.
2.7
Partijen zullen zich in de toekomst tot de hypotheeknemer wenden, teneinde te bezien wat de mogelijkheden zijn om tot verdeling van de woning en de hypothecaire geldlening te komen. De man zal dan trachten om de woning en de hypothecaire geldlening op zijn naam te verkrijgen. Indien dat niet mogelijk blijkt te zijn, dan zullen partijen de mogelijkheid van verkoop bekijken.
2.8
Eventuele toedeling van de woning aan de man geschiedt onder de opschortende voorwaarde dat de hypotheeknemer de vrouw ontslaat uit haar hoofdelijke verplichtingen met betrekking tot de hypotheekschuld. Bij toedeling dan wel verkoop van de woning zal de volledige overwaarde dan wel onderwaarde (verkoopopbrengst minus hypothecaire geldlening minus kosten makelaar en notaris) aan de man toekomen.
(…)
Artikel 5 Kwijting en vrijwaring
5.1
Partijen verklaren hierbij de tussen hen bestaande huwelijksgemeenschap met inachtneming van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid te hebben verdeeld en zij verklaren tevens, behoudens met betrekking tot de rechten en verplichtingen in dit echtscheidingsconvenant genoemd, niets meer van elkaar te vorderen te hebben en elkaar algehele en finale kwijting en décharge te verlenen.
5.2
Alle eventueel bestaande risico’s met betrekking tot de waardering van de aan de ene dan wel aan de andere partij toegedeelde goederen komen voor rekening van de partij aan wie de betreffende goederen zijn toegedeeld. Ieder der partijen heeft de verdeling, zoals die voortvloeit uit dit echtscheidingsconvenant, te zijnen bate of schade aanvaard. Ieder der partijen vrijwaart de ander voor eventuele aanspraken gebaseerd op de waardering van de aan ieder van hen toegescheiden roerende en onroerende zaken.
5.3
De man vrijwaart de vrouw en de vrouw vrijwaart de man voor aanspraken ter zake van schulden die hij respectievelijk zij krachtens dit echtscheidingsconvenant voor zijn respectievelijk haar rekening neemt.”
2.4.
De verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap heeft vervolgens plaatsgevonden, behoudens de verdeling van de echtelijke woning aan [A-straat] te [plaats A] (hierna: de echtelijke woning). Die is gemeenschappelijk eigendom van partijen gebleven. De vrouw heeft de echtelijke woning verlaten. De man is in de echtelijke woning blijven wonen, samen met de inmiddels meerderjarige kinderen van partijen.
2.5.
De echtelijke woning is in september 2020 verkocht aan [X] voor een verkoopprijs van € 295.000,-. Levering van de echtelijke woning heeft plaatsgevonden op 1 december 2020. De opbrengst van de verkoop – na aflossing van de resterende hypotheekschuld – is aan de man toegekomen.

3.Beoordeling

3.1.
De vrouw heeft in eerste aanleg na eiswijziging samengevat gevorderd:
  • de man te veroordelen om uitvoering te geven aan de tussen partijen als verkopers en [X] als koper met betrekking tot de echtelijke woning gesloten koopovereenkomst door - onder meer - die woning niet later dan per 1 december 2020 aan die koper in eigendom over te dragen en ter algehele vrije beschikking van die koper te stellen;
  • primair te vernietigen de tussen partijen bij convenant van 24 maart 2016 overeengekomen verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap en te vernietigen de bij dat convenant tussen partijen gemaakte voorlopige afspraken ten aanzien van de tot die gemeenschap van goederen behorende echtelijke woning en de daarop rustende hypothecaire geldlening, waarbij de vrouw de rechtbank heeft verzocht die verdeling zelf vast te stellen, zodanig dat alle bij convenant genoemde en omschreven roerende en onroerende zaken en rechten worden toegedeeld aan de man onder diens verplichting de uit die toedeling voortvloeiende benadeling aan de zijde van de vrouw te compenseren met een door hem aan haar te betalen bedrag van € 67.636,34 en hem te veroordelen tot betaling van dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag met ingang van 24 maart 2016;
dan wel,
-subsidiair dat convenant te ontbinden op grond van een aan de man toe te rekenen tekortkoming in de daaruit voor hem voortvloeiende verplichtingen dan wel te verklaren voor recht dat de regels van dat convenant tussen partijen niet van toepassing zijn voor zoveel deze tot doel of tot gevolg hebben de vrouw af te houden van het aan haar toekomende aandeel in het door partijen tijdens het huwelijk opgebouwde vermogen;
- meer subsidiair te verklaren voor recht dat de man jegens vrouw onrechtmatig handelt en heeft gehandeld door haar te willen binden en gebonden te houden aan een verdeling die tot gevolg heeft dat zij wordt afgehouden van enig en ieder aandeel in het door partijen tijdens hun huwelijk opgebouwde gezamenlijke vermogen en daarbij de door de vrouw als gevolg van dat onrechtmatig handelen geleden en te lijden schade vast te stellen op een bedrag van € 67.63634 en de man te veroordelen tot betaling van dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag,
- kosten rechtens.
3.2.
De man heeft verweer gevoerd.
3.3.
De rechtbank heeft bij het bestreden vonnis de vorderingen van de vrouw afgewezen en de proceskosten gecompenseerd.
3.4.
Tegen dit vonnis komt de vrouw op met elf grieven, waarbij wordt opgemerkt dat de grieven I en II alsmede de grieven VIII tot en met X onderling gedeeltelijk identiek zijn. De grieven lenen zich derhalve voor gezamenlijke bespreking.
3.5.
Het hof stelt voorop dat partijen niet van mening verschillen over de uitleg van het tussen hen gesloten convenant, meer in het bijzonder de artikelen 2.4. en 2.8, slot, waarin – samengevat – is bepaald dat de woning en de daarop rustende hypotheekschuld vooralsnog onverdeeld zouden blijven. Tevens staat vast dat deze onverdeeldheid is blijven bestaan tot het moment van verkoop van de woning in 2020, en dat geen sprake is geweest van toedeling aan de man onder ontslag van de hoofdelijke aansprakelijkheid van de vrouw voor de hypotheekschuld zoals bedoeld in artikel 2.8 van het convenant. Voorts bepaalt het convenant dat ingeval van hetzij toedeling van de woning aan de man, hetzij verkoop, een eventuele onder- of overwaarde bij verkoop aan de man toekomt. In de artikelen 2.6. en 2.7. van het convenant is bepaald dat de man alle lasten met betrekking tot de woning voor zijn rekening neemt, met vrijwaring van de vrouw voor eventuele aanspraken betreffende de woning (de vrouw was immers niet ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid jegens de hypotheekverstrekker).
3.6.
De kern van het betoog van de vrouw is dat het convenant – althans voor zover het de afspraken betreffende de echtelijke woning betreft – vernietigd dient te worden wegens dwaling, althans dat zij op andere gronden (toerekenbare tekortkoming en/of onrechtmatige daad van de man jegens haar) hieraan niet is gebonden. Dit betoog faalt. Het volgende is hiertoe redengevend.
3.7.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de afspraken die bij het convenant zijn gemaakt ten aanzien van de echtelijke woning moeten worden aangemerkt als een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900 BW (
grieven III, IV en VI).
De onzekerheid waarvoor partijen een voorziening hebben willen treffen is immers gelegen in het feit dat ten tijde van het sluiten van het convenant (i) niet duidelijk was of en wanneer de hypotheekverstrekker zou bewilligen in een ontslag van de vrouw uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid zodat de woning aan de man toegescheiden zou kunnen worden en (ii) niet duidelijk was of ten tijde van een eventuele verdeling of verkoop, de woning een onderwaarde dan wel een overwaarde zou hebben. De voorziening (vaststelling) die partijen hebben getroffen voor deze onzekere situatie bestaat eruit dat de man alle lasten met betrekking tot de woning voor zijn rekening nam vanaf 16 april 2015, en dat aan hem zouden toekomen de eventuele voor- en nadelen van een gestegen of gedaalde waarde van de woning op het moment van toedeling aan hem of verkoop.
3.8.
Het convenant bevat in artikel 2 betreffende de woning en de daarmee verbonden lasten, geen expliciete peildatum voor de waardering van de woning. Nu het uitgangspunt van artikel 2 is dat de woning en de daarmee verband houdende lasten onverdeeld zouden blijven, was het, ten tijde van het sluiten van het convenant, ook niet nodig om een dergelijke peildatum op te nemen. Ook ten aanzien van de afspraak zoals neergelegd in artikel 2.8 van het convenant was het niet nodig om een peildatum voor de waarde van de woning op te nemen. In artikel 2.8, slot, is de overwaarde dan wel onderwaarde van de woning immers gedefinieerd als
“de verkoopopbrengst minus hypothecaire geldlening minus kosten makelaar en notaris”.In dit artikellid wordt in het geheel niet gerefereerd aan enige waarde van de woning per (enige) peildatum. Het feit dat in artikel 2.1 van het convenant de WOZ-waarde van de woning wordt genoemd, en in artikel 2.2. de hoogte van de hypotheekschuld, maakt dit niet anders. De vrouw heeft geen stellingen ingenomen die erop neerkomen dat deze passage anders uitgelegd dient te worden dan zoals dat uiteindelijk is gebeurd ten tijde van de verkoop, namelijk dat de verkoopopbrengst na voldoening van de hypotheekschuld en de kosten van de makelaar en de notaris, aan de man is uitgekeerd. Voor zover de
grieven I en IIzijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank onder 4.4. van het bestreden vonnis, dat partijen voor de waarde van de woning aansluiting hebben gezocht bij de WOZ-waarde in 2015, ontbreekt een belang bij deze grieven.
3.9.
De vrouw betoogt dat zij heeft gedwaald bij het tot stand komen van de afspraken aangaande de echtelijke woning, met name ten aanzien van de afspraak zoals neergelegd in artikel 2.8 slot (
grieven V tot en met XII). Hoewel de omstandigheid dat partijen met betrekking tot een bepaalde kwestie in onzekerheid verkeren en te dien aanzien een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten, een geslaagd beroep op dwaling niet uitsluit, is inherent aan het karakter van een vaststellingsovereenkomst dat partijen niet snel een beroep kunnen doen op de voor een geslaagd beroep op dit artikel vereiste “onjuiste voorstelling van zaken”. Wanneer sprake is van betrokkenheid van de wederpartij bij de dwaling, in de vorm van een onjuiste mededeling of schending van de mededelingsplicht, kan een beroep op dwaling mogelijk wel slagen (HR 1 februari 2013, NJ 2013/84). Daarvan is echter in het onderhavige geval geen sprake. Op het moment dat het convenant werd gesloten was de hypotheekschuld hoger dan de laatst bekende WOZ waarde van de woning. Gesteld noch gebleken is dat de man betreffende de waarde van de woning op dat moment, of de verwachte waarde van de woning in de toekomst, een onjuiste mededeling heeft gedaan aan de vrouw en/of dat hij een mededelingsplicht heeft geschonden. Het stond de vrouw vrij om bijvoorbeeld zelf een taxatie te laten verrichten. Ook waren andere afspraken betreffende een eventuele over- of onderwaarde op het moment van verkoop van de woning in de toekomst denkbaar geweest, zoals het delen van die waarde wanneer een bepaalde grens zou worden overschreden of het opnieuw laten verrichten van een taxatie. De vrouw heeft daar echter niet voor gekozen. De reden daarvoor is verwoord in haar toelichting op grief V. De vrouw stelt dat uitgangspunt in de onderhandelingen tussen partijen steeds is geweest verkoop van de woning. Zij stelt vervolgens dat zij zich “
gevoegd heeft naar de in het op 21 maart 2016 aan haar voorgelegde convenant voorgelegde wens van de man om de bewoning voort te zetten, ten eerste omdat de in dat convenant opgenomen vrijwaring voor de op het huis rustende hypotheekschuld voor haar een reële financiële veiligheid met zich zou brengen (…) en ten tweede omdat zij het wenselijk achtte dat het huis voor bewoning beschikbaar zou blijven voor de kinderen van partijen”. Het hof leidt hieruit af dat de vrouw bewust de onzekerheid (de goede en kwade kansen) ten aanzien van de waardeontwikkeling van de woning tussen het moment van het aangaan van het convenant en de eventuele toedeling aan de man, of verkoop van de woning, heeft aanvaard. De vrouw heeft zich nog beroepen op het feit dat zij ten tijde van ondertekening van het convenant niet voorzien was van juridische bijstand. In haar toelichting op grief XII stelt de vrouw dat zij zich niet of onvoldoende bewust was van haar recht op gefinancierde rechtsbijstand nadat mr. Ros zich had onttrokken. Dit is een omstandigheid die voor haar rekening en risico behoort te komen. Gesteld noch gebleken is dat de vrouw door de man onder (tijds)druk is gezet om te tekenen, zodat de vrouw alle gelegenheid had om het convenant door een eigen adviseur te laten beoordelen voordat zij tekende. Het beroep op dwaling faalt, en daarmee falen ook de grieven V tot en met XII.
3.10.
De vrouw heeft subsidiair en meer subsidiair aan haar vorderingen tot schadevergoeding in hoger beroep ten grondslag gelegd respectievelijk dat de man toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen op grond van het convenant, en dat hij onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. Het hof overweegt in dit verband als volgt. De verdeling van de huwelijksgemeenschap is definitief wegens het ontbreken van een tijdige vordering tot vernietiging van de verdeling op grond van artikel 3:200 BW, reden waarom de vrouw het onderdeel van haar primaire vordering in hoger beroep strekkende tot vernietiging van de bij convenant overeengekomen verdeling van de gemeenschap heeft ingetrokken. In het licht van dit gegeven heeft de vrouw haar stelling dat de man toerekenbaar tekort is geschoten jegens haar bij de naleving van de afspraken uit dit convenant, en/of dat hij onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld, onvoldoende onderbouwd. De subsidiaire en meer subsidiaire vorderingen van de vrouw stuiten hierop af.
3.11.
Resumerend falen de grieven en zal het bestreden vonnis worden bekrachtigd. Het hof ziet in de onderlinge verhouding van partijen en de aard van de zaak aanleiding te proceskosten te compenseren.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
bepaalt dat ieder der partijen de eigen proceskosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. T.S. Pieters, I.A. Haanappel-van der Burg, en E. Verhulp, en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2022.