Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
“(…) Van deze zijde wensen wij op het vroegst mogelijke tijdstip executiemaatregelen te treffen. Dezerzijds zijn via uw kantoor in augustus 2013 al beslagen gelegd onder de ABN AMRO Bank te Amsterdam. Voor zover mij bekend hebben die beslagen ook doel getroffen. (…) Naar mijn weten zijn er geen andere executoriale (beslagen) in het geding. Ik verzoek u in het beslagexploit op te nemen dat betaling dient te geschieden aan mijn kantoor o.v.v. de zaaknaam [X] /Linxtelecom dossiernr. 20131160, door betaling op de derdenrekening van mijn kantoor t.n.v. Stichting Beheer Derdengelden [appellante] Advocaten (…)”2.2.Op 30 juni 2014 heeft [geïntimeerde] in bovengenoemd dossier per e-mail aan [appellante] een eindafrekening gezonden met nummer D1113224. Op basis van deze factuur resteert voor [appellante] te voldoen een bedrag van € 3.869,79.
€ 5.716,64 exclusief btw.
“Abusievelijk is de betaling van de gecorrigeerde nota naar u overgemaakt d.d. 1 juli 2014. Wij verzoeken u vriendelijk de betaling aan ons te retourneren.”
3.3. Beoordeling
-het door haar op 1 juli 2014 aan [appellante] betaalde bedrag van € 3.869,79, te vermeerderen met de overeengekomen rente van 12% per jaar (tot 12 oktober 2015 berekend op € 474,55);
-een bedrag van € 10.379,82 met betrekking tot facturen in andere dossiers en gemaakte kosten in lopende zaken.
grief Iricht [appellante] zich tegen de door de kantonrechter vastgestelde feiten. Blijkens de toelichting op deze grief en hetgeen [appellante] hierover ter zitting in hoger beroep heeft verklaard, betwist zij niet de juistheid van de door de kantonrechter vastgestelde feiten maar is zij van mening dat deze feiten onvolledig zijn.
grief IIkomt [appellante] op tegen het oordeel van de kantonrechter onder 5.1 tot en met 5.5 van het bestreden vonnis, samengevat inhoudende dat [geïntimeerde] het bedrag van € 3.869,79 onverschuldigd heeft betaald aan [appellante] . Deze grief faalt. Het volgende is daartoe redengevend.
door[appellante]
aan[geïntimeerde] te betalen bedrag. Aldus kan niet gezegd worden dat [appellante] redelijke gronden had voor haar mening dat dit bedrag aan haar toekwam en het haar (dus) vrij stond om dit door te betalen aan [X] , terwijl evenmin is gebleken van enige relatie tussen [geïntimeerde] en [X] op grond waarvan [appellante] mocht aannemen dat [X] recht had op dit bedrag. [appellante] komt dus geen beroep op artikel 6:34 BW toe. [appellante] is voorts niet als een derde in de zin van artikel 6:35 BW te beschouwen, zodat een beroep op dit artikel niet opgaat.
grief IIIkomt [appellante] op tegen het oordeel van de kantonrechter zoals weergegeven onder 5.6. tot en met 5.8., samengevat inhoudende dat [geïntimeerde] niet gehouden was mee te werken aan een schuldeisersakkoord waarbij aan alle schuldeisers 20,8 % van hun vordering is aangeboden, en voorts dat de buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn.
grief IVkomt [appellante] op tegen de toewijzing van de (vermeerderde) vordering van € 10.379,82. Deze vordering omvat:
grief Vmist zelfstandige betekenis.