ECLI:NL:GHAMS:2022:1534

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 mei 2022
Publicatiedatum
24 mei 2022
Zaaknummer
23-003319-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor diefstal door middel van inklimming met DNA-bewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 weken voor diefstal door middel van inklimming, gepleegd op 18 september 2021 te Amsterdam. De verdachte had laptops gestolen uit een pand dat toebehoorde aan een benadeelde partij. Tijdens het onderzoek zijn camerabeelden veiliggesteld waarop de verdachte herkenbaar was. Daarnaast werd op een in beslag genomen telefoon DNA-materiaal aangetroffen dat overeenkwam met het DNA-profiel van de verdachte. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde diefstal en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet kon worden vastgesteld dat de benadeelde partij gerechtigd was om schadevergoeding te eisen. Het hof heeft de eerdere veroordeling bevestigd en de gevangenisstraf van 10 weken opgelegd, met inachtneming van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht. Tevens werd de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf gelast, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit had schuldig gemaakt.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003319-21
datum uitspraak: 13 mei 2022
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 1 december 2021 in de strafzaak onder de parketnummers 13-316510-21 en 13-273615-19 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 29 april 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 18 september 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een of meerdere laptops, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] /[benadeelde], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat dit vonnis niet de redengevende feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering bevat en omdat het hof tot een andere beslissing komt ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij en de opgelegde schadevergoedingsmaatregel.
Bewijsoverweging:
Uit de bewijsmiddelen volgt dat er in de nacht van 18 september 2021 onder andere meerdere laptops zijn gestolen uit een pand aan het [adres 2] van [benadeelde] , waarin [slachtoffer] is gehuisvest (hierna: het pand). Aan de buitenzijde van het pand was een beveiligingscamera bevestigd; van de nacht waarin de diefstal is gepleegd zijn camerabeelden beschikbaar. Op de camerabeelden is te zien dat een persoon meermalen het pand in en uit klimt en bij het uitklimmen telkens goederen meeneemt. Deze persoon is door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] herkend als zijnde de verdachte. Het hof heeft de camerabeelden bekeken en oordeelt dat deze van voldoende goede kwaliteit zijn dat in het algemeen een herkenning van een persoon mogelijk is en ziet anders dan de raadsman geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de afzonderlijke herkenningen door voornoemde verbalisanten. Op de plaats van de inklimming is een telefoon aantroffen. Op deze telefoon is DNA-materiaal aangetroffen dat matcht met het DNA-profiel van de verdachte. De verdachte heeft erkend dat dit zijn deze telefoon was. Het alternatieve scenario van de verdachte, inhoudende dat hij zijn telefoon voor de inbraak waarvan hij wordt verdacht zou hebben verloren, danwel dat hij van zijn telefoon zou zijn beroofd, acht het hof onaannemelijk, nu de verdachte deze stelling op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Deze verklaring legt het hof dan ook terzijde. Gelet hierop acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat het de verdachte is geweest die zich aan de tenlastegelegde diefstal door middel van inklimming schuldig heeft gemaakt.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij 18 september 2021 te Amsterdam laptops die aan [slachtoffer] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming;
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 weken, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van een aantal dure artikelen, te weten laptops, waarbij hij zich toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming. Dit is een ernstig feit, dat niet alleen overlast en materiële schade voor de gedupeerde heeft veroorzaakt, maar ook aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving kan bijdragen. De verdachte heeft geen respect gehad voor het eigendomsrecht van een ander en heeft gehandeld om er zelf financieel beter van te worden. Hij heeft zich niet bekommerd om de gevolgen hiervan voor anderen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 19 april 2022 is hij eerder met betrekking tot vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld. Dit weegt in het nadeel van de verdachte.
In eerste aanleg is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd en de advocaat-generaal heeft dit ook gevorderd. Het hof is van oordeel dat, gelet op de ernst en de aard van het bewezenverklaarde niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof zal daarom dezelfde straf opleggen als de politierechter heeft gedaan.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Namens [benadeelde] is in eerste aanleg een verzoek tot schadevergoeding gedaan, voor een bedrag € 13.995,40, zijnde materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 11.950,00. [benadeelde] heeft zich als benadeelde partij opnieuw in hoger beroep gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het hof overweegt als volgt.
Op 5 oktober 2021 is namens het slachtoffer [slachtoffer] ( [adres 2] ) en namens [benadeelde] aangifte gedaan. Aan de aangifte is een bijlage gehecht waaruit blijkt dat [slachtoffer] de eigenaar is van de gestolen laptops. Het hof oordeelt dat de door [benadeelde] aan [naam] verleende volmacht toereikend is voor het namens deze rechtspersoon ingediende verzoek tot schadevergoeding. Niet kan echter worden vastgesteld dat [benadeelde] de gevorderde schade heeft geleden. Uit de hiervoor bedoelde bijlage bij de aangifte volgt dat de (stichting) [slachtoffer] als rechthebbende van de gestolen laptops moet worden beschouwd en niet is gesteld, noch overigens is gebleken, dat [benadeelde] gerechtigd is deze schade namens [slachtoffer] te claimen. Dit zou nader onderzoek vergen. Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering daarmee een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 9 februari 2021 in de zaak met het parketnummer 13-273615-19 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1 STK Telefoontoestel.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 9 februari 2021, parketnummer 13-273615-19, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M.P. Geelhoed, mr. A.P.M. van Rijn en mr. N.J.M. de Munnik, in tegenwoordigheid van mr. D. Damman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 mei 2022.