ECLI:NL:GHAMS:2022:1527

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
24 mei 2022
Zaaknummer
23-001375-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor medeplegen van de verlengde invoer van cocaïne

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden voor het medeplegen van de verlengde invoer van cocaïne. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld naar aanleiding van het hoger beroep dat door het openbaar ministerie was ingesteld. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van ongeveer 1.082 kilo cocaïne in Nederland, die verborgen was in een lading bananen afkomstig uit Colombia. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten op 8 december 2016 in een loods in Medemblik aanwezig waren, waar zij betrokken waren bij het veiligstellen en verder vervoeren van de cocaïne. Het hof heeft de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in het hoger beroep bevestigd, ondanks een geringe overschrijding van de wettelijke termijn voor het indienen van de grieven. Na beoordeling van de feiten en omstandigheden heeft het hof geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de verlengde invoer van cocaïne. De eerdere veroordeling is vernietigd en de verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 63 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn. Het hof heeft ook de onttrekking aan het verkeer van verschillende in beslag genomen voorwerpen bevolen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001375-18
datum uitspraak: 15 maart 2022
VERSTEK (niet-gemachtigd raadsvrouw)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 april 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-997118-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1986,
adres: [adres 1]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 februari 2022 en 15 maart 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Ontvankelijkheid openbaar ministerie in het hoger beroep

De officier van justitie heeft op 17 april 2018 hoger beroep ingesteld tegen bovengenoemd vonnis van de rechtbank Amsterdam. De officier van justitie heeft de schriftuur houdende grieven eerst op 24 mei 2018 en dus niet binnen de wettelijke termijn ingediend. Daargelaten de omstandigheid dat de verdachte de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in het hoger beroep niet heeft betwist, is het hof van oordeel dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in het hoger beroep, nu het een geringe overschrijding betreft en het belang van het behandelen van het hoger beroep, mede gelet op de ernst van het ten laste gelegde feit, dient te prevaleren boven het belang van het verbinden van de consequentie van niet-ontvankelijkheid aan het verzuim. Daarbij heeft het hof tevens in aanmerking genomen dat de door de advocaat-generaal opgegeven mogelijke reden van de termijnoverschrijding, te weten: de complexiteit en omvang van de zaak met meerdere verdachten, het hof niet onaannemelijk voorkomt. Ten slotte heeft het hof in zijn oordeel betrokken dat het de verdediging door het niet tijdig indienen van de appelschriftuur niet aan de noodzakelijke voorbereidingstijd heeft ontbroken, zodat de belangen van de verdediging in zoverre niet zijn geschaad.
Het openbaar ministerie is ontvankelijk in het hoger beroep.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 18 november 2016 tot en met 8 december 2016 te Medemblik en/of Antwerpen en/of Turbo (Colombia), in elk geval in Nederland en/of België en/of Colombia,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 1800 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet,
en/of opzettelijk heeft afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, althans aanwezig heeft gehad;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere overwegingen komt.

Bewijsoverweging

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tezamen en in vereniging met
anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van 1,082 kilo cocaïne, zoals bedoeld
in artikel 1, vierde lid, van de Opiumwet en het opzettelijk aanwezig hebben van die cocaïne.
Oordeel van het hof
Opmerking vooraf
Omwille van de leesbaarheid zal de verdachte in de bewijsoverweging, net als de medeverdachten, met
zijn achternaam ([verdachte]) worden aangeduid.
Relevante feiten en omstandigheden
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, in onderling verband en samenhang
bezien, gaat het hof uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 18 november 2016 is het schip de
[schip]vanuit de haven van Turbo (Colombia) vertrokken
naar de haven van Antwerpen (België). Aan boord bevond zich een lading, bestaande uit 96 pallets met
4.608 dozen Premium Baccota bananen (hierna: de lading). Volgens het in Colombia afgegeven
Certificado de Circulationwas de lading bestemd voor [BV] B.V. in Rotterdam. Uit bijkomende
gegevens bleek dat als contact van [BV] B.V. was opgegeven [naam 1] met (onder meer) het
telefoonnummer [telefoonnummer 1].
Het schip is op 5 december 2016 om 09:30 uur via de Westerschelde de Nederlandse territoriale wateren
binnen gevaren, heeft deze omstreeks 12:03 uur weer verlaten, om later die dag aan te meren in de haven
van Antwerpen.
De douane in Antwerpen heeft de lading de volgende dag aan een controle onderworpen. Daarbij zijn in
4 van de 96 pallets bananen telkens 24 kartons met cocaïne aangetroffen, in totaal 96 positieve kartons.
In die 96 kartons bevonden zich in totaal 1525 pakketten cocaïne met een totaalgewicht van 1808 kilo.
De Belgische autoriteiten hebben na overleg met de Nederlandse autoriteiten de cocaïne in beslag genomen en besloten tot gecontroleerde doorlating naar Nederlands grondgebied, door de cocaïne uit de
lading te halen en slechts een kleine hoeveelheid van diezelfde partij cocaïne, in totaal 47,3 gram, in 3
buisjes met rode dop (hierna: de proefbuisjes) tussen de bananen in dozen van 3 van de genoemde 4
pallets terug te plaatsen.
Uit opgenomen telefoongesprekken met eerder genoemd nummer [telefoonnummer 1] is naar voren
gekomen dat ‘[naam 1]’ (naar later bleek: de verdachte [medeverdachte 1]) en ‘[medeverdachte 2]’ (naar later bleek: de verdachte
[medeverdachte 2]) zich beiden inspanden om vier vrachtwagens met chauffeurs te regelen om de lading vanuit
Antwerpen naar een loods in Medemblik te vervoeren. Dat de lading bananen niet gekoeld kon worden
vervoerd, vond [medeverdachte 1] niet van belang. Ook onderhielden [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] contact met de beoogde legale
afnemer van de bananen, [afnemer] (hierna: [afnemer]). Deze afnemer werd aan het lijntje gehouden
en hem werd voorgespiegeld dat hij de bananen pas op 9 december 2016 in Medemblik kon afhalen,
terwijl [afnemer] kenbaar had gemaakt dat hij al op 8 december 2016 transportmogelijkheden gereed had.
Zo beantwoordde [medeverdachte 2] op 7 december 2016 de telefoon van [medeverdachte 1] en zei tegen [afnemer] dat hij alles in
één keer naar Nederland ging halen en dat binnen nu en vrijdag alles er zou zijn. Op 8 december 2016
meldde [medeverdachte 1] aan [afnemer] dat de bananen in een loods in de regio Alkmaar werden neergezet, waarop
[afnemer] reageerde dat dat helemaal niet goed was, omdat het veel te ver uit de route was. Later die dag
meldde [afnemer] aan [medeverdachte 1] dat hij transport had gevonden en het liefst alles, maar in ieder geval een deel
van de bananen die dag wilde ophalen, waarop [medeverdachte 1] uiteindelijk kenbaar maakte dat de bananen pas de
dag daarna opgehaald konden worden.
Op 8 december 2016 is de lading, die de Belgische douane had vrijgegeven, vanaf 06:45 uur in België
en Nederland door de politie geobserveerd.
Omstreeks 09:45 uur is de eerste van de vier vrachtwagens uit Antwerpen met bestemming Medemblik
vertrokken. Deze vrachtwagen met kenteken [kenteken 1] werd om 09:48 uur gevolgd door een tweede,
met kenteken [kenteken 2]. In deze tweede vrachtwagen waren de pallets met de dozen met daarin de
proefbuisjes cocaïne geladen. Het observatieteam zag dat deze vrachtwagen om 13:05 uur het terrein van
een loods aan de [adres 2] in Medemblik opreed.
Vrijwel meteen daarna, omstreeks 13:08 uur, zag het observatieteam een BMW met kenteken [kenteken 3]
(hierna: de BMW) met drie inzittenden stapvoets langs het terrein van de loods rijden. Ook later die dag,
tussen 13:15 uur en 14:00 uur, om 16:12 uur en tussen 16:40 en 16:45 uur is de BMW in de omgeving
van de loods gezien. Zoals achteraf is vastgesteld, zijn de verdachten [verdachte], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4]
inzittenden van de BMW geweest; [verdachte] als bestuurder, [medeverdachte 3] als bijrijder en [medeverdachte 4] achterin.
Vier dagen eerder, op 4 december 2016, is er een ontmoeting geweest tussen [verdachte], [medeverdachte 3], [medeverdachte 5] en
[medeverdachte 6] in de [plek] in Amsterdam.
De vrachtwagens zijn gelost met behulp van een door [medeverdachte 7] bestuurde pompwagen en twee heftrucks
waarvan er één door [medeverdachte 2] werd bestuurd en die door ‘[medeverdachte 2]’ ([medeverdachte 2] dus) op naam van [BV]
B.V. zijn gehuurd. [medeverdachte 2] had ook contact met de chauffeurs van beide vrachtwagens en heeft van hen
de vrachtbrieven in ontvangst genomen.
Om 15:58 uur sloot [medeverdachte 2] met [medeverdachte 8] het hek van het terrein van de loods af met drie
zware kettingen en bijbehorende hangsloten.
Om 16:08 uur stapten [verdachte], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] in de BMW, waarna [medeverdachte 4] om 16:12 uur
bij de loods uitstapte en om 16:13 uur de loods betrad. De BMW reed weg in de richting van de [straat].
[verdachte] en [medeverdachte 3] gingen enige tijd later naar snackbar [snackbar] aan de [straat] in Medemblik
en gaven [medeverdachte 2], die daar al was, een hand. Ruim een half uur later verlieten [verdachte] en [medeverdachte 3] de
snackbar, waarna zij om 16:47 uur de loods betraden. [verdachte] en [medeverdachte 3] liepen hierna een tweede keer
snackbar [snackbar] binnen. In de snackbar gingen zij bij [medeverdachte 2] aan tafel zitten en spraken met hem,
waarna zij gedrieën de snackbar verlieten en om 17:42 uur, nadat van binnenuit voor hen de deur was
opengedaan, de loods betraden.
Uit de OVC-opnamen van de gesprekken die in de loods zijn gevoerd, kan worden afgeleid dat vanaf
13:48 uur [medeverdachte 2] (met een onderbreking van ongeveer 15:58 uur tot 17:42 uur), [medeverdachte 5], [medeverdachte 6], [medeverdachte 9]
en [medeverdachte 7] en vanaf 16:13 uur ook [medeverdachte 4] zochten naar nummers of codes, dat dozen werden geopend en dat de verdachten naar iets op zoek waren dat zij niet konden vinden.
Onder meer is op die opnamen het volgende te horen:
- [medeverdachte 5] zegt op het moment dat hij zich met [medeverdachte 6], [medeverdachte 4], [medeverdachte 2], [medeverdachte 9] en [medeverdachte 7] in de loods bevindt: ‘
Twee van ons tillen ze eraf, twee van ons kijken en de andere twee maken ze netjes, want morgen worden ze verkocht’.
Zoals hiervoor is vermeld, zouden de bananen de volgende dag naar afnemer [afnemer] gaan.
- Er wordt gezocht naar nummers. [medeverdachte 5] zoekt onder meer naar nummer [nummer 1]. [medeverdachte 4] praat over diverse nummers ‘
na de PM, ja’.[medeverdachte 5] vraagt of de [nummer 2] op de lijst staat.
Het hof stelt vast dat deze nummers overeenkomen met na te noemen nummers op de dozen.
- [medeverdachte 5] zegt dat [medeverdachte 4] de ‘
baas’is, bepaalt welke dozen worden geopend en dat het ‘
zijn klus’is. [medeverdachte 5], [medeverdachte 6] en [medeverdachte 4] bespreken dat ‘het’ er niet in zit, maar dat het eruit ziet alsof er iets in heeft gezeten. [medeverdachte 5] zegt tegen [medeverdachte 4] ‘
Kijk, luister, als jouw mensen thuis zeggen, dat is de code, dit is de code, we kijken, er zit niets in..’.
Dit duidt naar het oordeel van het hof op de betrokkenheid van diverse partijen bij het transport, evenals een aantal van de volgende opmerkingen.
  • [medeverdachte 4], [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] bespreken dat de pallets door elkaar zijn teruggeplaatst. [medeverdachte 4] vraagt dan
  • Op verschillende momenten bespreken [medeverdachte 4], [medeverdachte 6] en [medeverdachte 9] ook dat het mogelijk gestolen is.
  • [medeverdachte 5] en [medeverdachte 9] bespreken ook problemen die ze met hun bazen verwachten als ze niet elke doos openmaken. [medeverdachte 5] zegt hierover onder meer ‘
  • [medeverdachte 9] en [medeverdachte 7] spreken onderling in het Turks, waarbij [medeverdachte 7] zich afvraagt of ze zijn
  • [verdachte], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] spreken verder over een reageerbuisje ‘
Met
Charlieen
flakewordt in het drugscircuit cocaïne bedoeld.
  • [medeverdachte 2] vraagt [medeverdachte 5] of hij de vier specifieke pallets heeft gevonden.
  • [medeverdachte 5], [medeverdachte 6] en [medeverdachte 4] bespreken de mogelijkheid dat de douane ‘het’ eruit heeft gehaald en dat er mogelijk een onderzoek loopt. Te horen is dat [medeverdachte 6] hierover zegt ‘
Om 17:50 uur viel de politie de loods binnen en trof daar de volgende situatie aan.
[medeverdachte 2], [medeverdachte 4], [verdachte], [medeverdachte 3], [medeverdachte 5], [medeverdachte 6], [medeverdachte 9] en [medeverdachte 7] werden aangetroffen rondom de
pallets met bananen waar even daarvoor de OVC-gesprekken werden gevoerd. [verdachte] probeerde te vluchten door achterin de loods een raam te verbreken om zo naar buiten te klimmen. [medeverdachte 5] vluchtte naar
de bovenverdieping achterin de loods. [medeverdachte 2] probeerde zich tussen de pallets te verstoppen. De acht
verdachten werden om 18:10 uur aangehouden.
In de loods stonden pallets met daarop dozen met bananen. De pallets waren zo neergezet dat rondom
elke pallet een ruimte was van ongeveer één meter. Tussen de pallets met bananendozen lagen (half) lege
bananendozen, trossen bananen en zakken met trossen bananen los op de grond. De bananendozen op de
pallets en op de grond rondom de pallets waren voorzien van een sticker met een code. Vrijwel alle
dozen die op de grond lagen of op een bijna lege pallet stonden, waren voorzien van een sticker met een
serienummer dat begon met [nummer 3]. Dit zijn getallen die in de OVC-opnamen zijn genoemd.
In de loods bevonden zich in de nabijheid van de pallets een Ford Transit (kenteken [kenteken 4]) en een
door [medeverdachte 9] op 7 december 2016 geleende Fiat Ducato (kenteken [kenteken 5]). Van beide voertuigen
stonden de achterdeuren, die toegang gaven tot de laadruimte, wijd open. De Ford was geladen met een
stapel houten platen. Uit het midden van de stapel was een deel gezaagd waardoor een grote bergplaats
(206x87x58,5 cm) was ontstaan. De verzaagde platen waren onderling en aan het voertuig vast
geschroefd. Naast de Ford stonden vier niet-verzaagde houten platen. Als deze vier intacte losse platen
bovenop de vast geschroefde platen werden gelegd, was het gezaagde gat niet zichtbaar. In de Ford is in
de voorcabine aan de bijrijderszijde een Nokia telefoon voorzien van een geactiveerde simkaart met
telefoonnummer [telefoonnummer 2] aangetroffen. In de fouillering van [medeverdachte 3] is een simkaarthouder
aangetroffen die hoort bij deze simkaart. De laadruimte van de Fiat was gevuld met nieuwe, lege, voor
gebruik gereed zijnde gevouwen verhuisdozen.
Bij de loods bevond zich een Volkswagen Caddy (kenteken [kenteken 6]), in gebruik bij [medeverdachte 2]. In het
dashboardkastje is een BlackBerry Curve PGP-telefoon aangetroffen. In een sporttas op de achterbank is
een handgeschreven notitie aangetroffen (hierna: het briefje) waarop onder meer het volgende is te lezen:
‘welke boot? [boot 1], [boot 2], [boot 3]’en
‘BV. 96 pallets p. week t/m dec’. [boot 1] en [boot 2] zijn
namen van rederijen met schepen die varen op Turbo (Colombia). De hoeveelheid vermelde pallets is
hetzelfde als die van het onderhavige transport.
Onder een pallet met bananendozen in de loods zijn twee geladen vuurwapens aangetroffen: een Ruger
en een CZ/P-07. Op de loop van de Ruger is een spoor aangetroffen dat matcht met het DNA-profiel van
[medeverdachte 5].
Op de vloer van de loods zijn twee BlackBerry telefoons aangetroffen waarvan er één doormidden was
gebroken. [medeverdachte 2] had in zijn kleding ook een BlackBerry Bold PGP-telefoon. In die telefoon zijn
berichten aangetroffen van en aan ‘[medeverdachte 10]’ waarin [medeverdachte 2] ‘[medeverdachte 10]’ op de hoogte hield. Zo berichtte
[medeverdachte 2] [medeverdachte 10] op 8 december 2016 onder meer:
  • om 14:47 uur: ‘
  • om 15:30 uur: ‘
  • om 17:25 uur: ‘
[medeverdachte 10] droeg [medeverdachte 2] vervolgens op buiten te blijven en de vrachtbrieven te bewaren.
[medeverdachte 7] had eveneens een BlackBerry PGP-telefoon bij zich. [medeverdachte 4] had een BlackBerry Z3 PGP
telefoon in zijn achterzak. Deze bleek ten tijde van de aanhouding van [medeverdachte 4] te zijn teruggezet
naar de fabrieksinstellingen.
In de BMW is in de opbergruimte van het voorportier aan de bestuurderskant een geladen vuurwapen:
een Glock aangetroffen. In het dashboardkastje van de BMW is een buisje met rode dop met daarin
cocaïne aangetroffen, een van de proefbuisjes die de douane in de lading had geplaatst. In de kofferbak
lag het paspoort van [verdachte].
Na de aanhoudingen van de verdachten is een deel van de partij bananen aan de voedselbank in Huizen
geschonken. In een van die dozen is een verpakking met 1,035 kilo cocaïne aangetroffen, die kennelijk
door de Belgische douane niet uit de lading was gehaald. In de loods was dus op 8 december 2016 in totaal een gewicht van 1,082 kilo cocaïne aanwezig.
[medeverdachte 4] heeft bij de politie onder meer verklaard dat hij via een crypto-telefoon was benaderd door
klant [naam 2] in Colombia, die hem vroeg nummers door te geven van een aantal dozen met goederen. [naam 2]
gaf hem de contactgegevens van een persoon. [medeverdachte 4] moest met die persoon afspreken zodat hij
[medeverdachte 4] kon ophalen om ‘dat’ te gaan doen. [medeverdachte 4] heeft via een PGP-telefoon contact
gelegd en is door twee personen, die hij op door de politie aan hem getoonde foto’s op pagina 329
([verdachte]) en op pagina 336 ([medeverdachte 3]) van het dossier heeft herkend, met een BMW opgehaald. Volgens
[medeverdachte 4] zijn deze twee personen ook aangehouden in de loods op 8 december 2016. Ze zijn gedrieën in de BMW naar het gebied gegaan waar [medeverdachte 4] later is aangehouden en hebben daar rondjes gereden; ze waren in afwachting, aldus [medeverdachte 4].
Juridisch kader
Met de rechtbank onderscheidt het hof drie invoermomenten:
- invoer 1: het moment waarop het schip met daarin de 1808 kilo cocaïne, afkomstig uit Colombia, de Westerschelde (Nederlands grondgebied) is opgevaren;
  • invoer 2: het moment waarop de vrachtwagens met de dozen bananen met daarin de teruggeplaatste proefbuisjes met cocaïne en de niet in beslag genomen kilo cocaïne via België Nederland inreden;
  • invoer 3: de verlengde invoer in de loods in Medemblik, als bedoeld in artikel 1, vierde lid, van de Opiumwet.
Van (verlengde) invoer kan in beginsel alleen sprake zijn indien en voor zover de binnen het grondgebied
van Nederland gebrachte cocaïne nog niet strafvorderlijk in beslag is genomen. Handelingen die worden
verricht nadat de cocaïne in beslag is genomen, kunnen immers per definitie niet meer strekken tot het
verdere vervoer en de overdracht van die binnen het grondgebied van Nederland gebrachte cocaïne. Nu
op 6 december 2016 in Antwerpen reeds cocaïne uit de lading in beslag is genomen, kunnen invoer 2 en
de daarop volgende verlengde invoer (invoer 3) enkel betrekking hebben op de hoeveelheid cocaïne die
het Nederlandse grondgebied nadien is binnengekomen. Dat betreft de teruggeplaatste cocaïne
(proefbuisjes) en de later bij de voedselbank teruggevonden hoeveelheid cocaïne, in totaal ongeveer
1,082 kilo cocaïne.
Conclusie
Het hof is met de rechtbank en overeenkomstig het standpunt van de advocaat-generaal van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van invoer 1 en 2. Uit het dossier blijkt dat
[verdachte] (met [medeverdachte 3]) in september en oktober 2016 in Colombia is geweest, maar er zijn geen
aanknopingspunten dat die reizen verband hielden met het ten laste gelegde cocaïnetransport.
Het hof leidt uit de te bezigen bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, af dat het aan
[verdachte] ten laste gelegde medeplegen van de verlengde invoer van ongeveer 1,082 kilo cocaïne in
Medemblik (invoer 3) en het aanwezig hebben daarvan wettig en overtuigend kan worden bewezen.
In dit verband wordt nog het volgende overwogen.
Medeplegen
Uit het voorgaande volgt dat [verdachte] een essentiële rol heeft gespeeld bij het veiligstellen van de cocaïne.
Hij en [medeverdachte 3] hebben [medeverdachte 4], die na tussenkomst van een persoon in Colombia met hen in
contact was gekomen, op 8 december 2016 in een BMW opgehaald, zijn gezamenlijk naar de loods in
Medemblik gereden en hebben de situatie aldaar, vanaf het moment dat de vrachtwagen met cocaïne het
terrein opreed, nauwlettend in de gaten gehouden. Op het moment dat de medeverdachten in de loods de
cocaïne niet konden vinden, hebben [verdachte] en [medeverdachte 3] [medeverdachte 4] bij de loods afgezet en hebben zij
zelf tot tweemaal toe contact met [medeverdachte 2] gehad in de nabijgelegen snackbar. Ook zijn zij zelf tot
tweemaal toe in de loods geweest, de tweede keer met [medeverdachte 2], alwaar zij door onder anderen [medeverdachte 5]
werden geïnformeerd over de stand van zaken. Het hof leidt uit alle gebeurtenissen op die dag af dat
[verdachte] en [medeverdachte 3] de ‘bazen’ zijn over wie [medeverdachte 5] in de loods sprak, toen hij onder meer zei dat zijn bazen
zouden komen en het moesten zien.
In de loods zijn om 18:10 uur de acht verdachten aangehouden in een situatie die hiervoor bij de relevante feiten en omstandigheden is beschreven. De verdachten hielden zich op dat moment
gezamenlijk bezig met het veiligstellen van de cocaïne die in de bananendozen was verborgen, met het
oog op, en de aanwezige benodigde vervoermiddelen voor, verder vervoer van de uit Antwerpen
afkomstige cocaïne in Nederland.
Alle verdachten waren aldus in de loods aanwezig op een moment dat essentieel was voor de feitelijke
voltooiing van het verder vervoer van de verdovende middelen. [verdachte] en [medeverdachte 3] hebben daarbij gedurende die dag een leidende en coördinerende rol gehad, waarbij zij kennelijk op afstand van de loods wilde blijven om het risico om opgepakt te worden te verkleinen. Pas toen na langere tijd bleek dat de gezochte cocaïne niet werd gevonden, hebben zij zich in de loods begeven.
Al het voorgaande leidt het hof tot de slotsom dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking
tussen de acht verdachten, waarbij de materiële bijdrage van [verdachte] van dusdanig gewicht is dat hij zich
heeft schuldig gemaakt aan medeplegen ten aanzien van de verlengde invoer van de cocaïne die in de
loods aanwezig was.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 18 november 2016 tot en met 8 december 2016 te Medemblik, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen,
een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, en op 8 december 2016 opzettelijk een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne aanwezig heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze in de bijlage bij dit arrest zijn opgenomen.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A en het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte, rekening houdend met de overschrijding van de
redelijke termijn, voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot 65 maanden gevangenisstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de verlengde invoer en het aanwezig
hebben van een hoeveelheid cocaïne, die verborgen was in een lading bananen afkomstig uit Colombia.
Zoals hiervoor reeds is overwogen waren de handelingen van de verdachten gezamenlijk op 8 december
2016 in en rondom de loods in Medemblik erop gericht de pakketten met cocaïne uit de lading bananen
veilig te stellen en verder te vervoeren in Nederland. Het bewezenverklaarde medeplegen van de
verlengde invoer betreft dus 1,082 kilo cocaïne.
Bij de strafoplegging zal het hof evenwel rekening houden met de beoogde invoer van de grotere
hoeveelheid cocaïne, die aanwezig was voorafgaand aan het ingrijpen door de douane. Dat de verdachten niet als doel hadden een geringe hoeveelheid cocaïne veilig te stellen maar rekening hielden met een grote hoeveelheid van dit verboden middel, leidt het hof af uit een aantal omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien:
  • De logistieke operatie rondom het transport was omvangrijk, er is veel materieel ingezet, er waren vuurwapens voorhanden en er werd gecommuniceerd via versleutelde PGP-toestellen;
  • maar liefst acht verdachten waren in de loods aanwezig tijdens de inval van de politie. Een aantal van hen heeft zich beziggehouden met het zoeken naar en doorzoeken van de dozen waarin de cocaïne was verborgen ([medeverdachte 9], [medeverdachte 7], [medeverdachte 5], [medeverdachte 6] en uiteindelijk ook [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2]);
  • het aanmerkelijke tijdsbestek van de aanwezigheid van de aangehouden verdachten in de loods en in de directe omgeving van de loods (men was daar die dag minimaal gedurende vijf uur aanwezig).
  • het internationale karakter van het gezelschap: een Nederlander, vier Britten, twee Turks sprekende mannen en een Colombiaan. Deze Colombiaan, [medeverdachte 4], heeft zich in de loods beziggehouden met PGP-communicatie met (kennelijk) de verzender van de partij cocaïne;
  • uit de OVC-gesprekken kan worden afgeleid dat men zeer bevreesd was voor het lot dat hen was beschoren omdat men geen cocaïne tussen de bananen aantrof;
  • in de loods stonden in de buurt van de pallets twee bestelbusjes gereed met openstaande laaddeuren, beide waren geschikt voor het vervoer van een flink aantal pakketten met cocaïne.
De bij de controle door de douane aangetroffen hoeveelheid cocaïne van ruim 1.800 kilo is dusdanig
groot dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en grootschalige handel.
De verdachte heeft zich door zijn handelingen met de medeverdachten welbewust begeven op het terrein
van grootschalige internationale handel in verdovende middelen en daarmee bijgedragen aan de
instandhouding van het illegale circuit van de handel in harddrugs en alle daarmee samenhangende
andere ernstige vormen van criminaliteit, variërend van witwassen tot en met (zeer) ernstige vormen van
geweldscriminaliteit.
Vanwege dit aspect gaat het hof uit van generale preventie als één van de doelen van de op te leggen
straf.
De verdachte heeft zich kennelijk niet om de (abstracte) gevolgen van cocaïnehandel bekommerd, noch
om de verwoestende gevolgen voor de levens van harddrugsgebruikers. Hij was dus zonder mededogen
kennelijk slechts uit op eigen financieel gewin. Dit rekent het hof hem zwaar aan. Daarom beoogt het hof ook speciale preventie met de op te leggen straf. Het hof wil hiermee voorkomen dat de verdachte zich in
de toekomst nogmaals zal bezighouden met dergelijke ernstige strafbare feiten.
Rolverdeling en strafmaat
Het hof concludeert op grond van de bewijsmiddelen dat er een zekere rolverdeling is geweest tussen de
acht verdachten die in de loods zijn aangehouden.
Het hof merkt (de reeds onherroepelijk veroordeelde) [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aan als de Nederlandse
hoofdverdachten en beschouwt [medeverdachte 4] als de Colombiaanse afgezant van de verzender van de
partij cocaïne uit zijn moederland.
[verdachte] en [medeverdachte 3] hielden toezicht op de gang van zaken rondom het transport op 8 december 2016,
communiceerden met de logistiek coördinator [medeverdachte 2] toen het mis leek te lopen en spraken tenslotte in
de loods de daar aanwezige uitpakkers en beoogd cocaïne vervoerders. Zij werden aangeduid als bazen.
[verdachte] en [medeverdachte 3] hebben enkele dagen voor 8 december 2016 een bijeenkomst gehad met [medeverdachte 5] en
[medeverdachte 6], die in de loods urenlang naarstig op zoek zijn geweest naar de verborgen cocaïne. [medeverdachte 5] en
[medeverdachte 6] moesten het zoekwerk verrichten.
Al met al kan uit de uiterlijke verschijningsvorm van de handelingen en de onderlinge communicatie
worden afgeleid dat [verdachte] en [medeverdachte 3] hiërarchisch in hogere rang stonden dan [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6]. Het hof
duidt hun rol te dezen als van even groot belang als die van [medeverdachte 4].
[medeverdachte 9] en [medeverdachte 7] zijn met een bus met een hoeveelheid lege dozen naar Medemblik gereden. Zij hebben
de auto vlakbij de pallets met openstaande laaddeuren geparkeerd, gereed voor het inladen van cocaïne.
Zij moesten daarna een deel van de lading naar Rotterdam brengen. Hun activiteiten op 8 december 2016
waren niet identiek, maar sloten wel bij elkaar aan. [medeverdachte 7] heeft de pompwagen bediend om de pallets uit
de vrachtwagens te halen, hij had een PGP-telefoon voorhanden en heeft samen met [medeverdachte 9] naar cocaïne
gezocht door opgegeven codes te zoeken op de bananendozen en dozen te openen. [medeverdachte 9] heeft zich
eveneens intensief bezig heeft gehouden met het gezamenlijk traceren van de cocaïne en hij was met
[medeverdachte 7] beoogd vervoerder van een deel van de cocaïne in hun auto.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 1 februari 2022 is hij
niet eerder strafrechtelijk veroordeeld in Nederland.
Het hof is van oordeel dat, rekening houdend met de relevante LOVS-oriëntatiepunten en alles
afwegende, niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof acht in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 72 maanden passend en
geboden.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot
bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden in hoger beroep is geschonden.
De voorlopige hechtenis in eerste aanleg is met ingang van 27 juli 2017 geschorst. Het hof gaat uit van een redelijke termijn van twee jaren in hoger beroep. Die termijn is aangevangen op 17 april 2018, toen door het openbaar ministerie hoger beroep is ingesteld. Dit arrest wordt gewezen op 15 maart 2022. De redelijke termijn in hoger beroep is daarmee met bijna 23 maanden overschreden. Het hof zal de overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de strafoplegging en de straf verminderen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 63 maanden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
De nog lopende schorsing van het bevel voorlopige hechtenis zal worden opgeheven, nu de verdachte zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden, aangezien hij in hoger beroep niet ter terechtzitting is verschenen, terwijl hij daartoe ingevolge die voorwaarden wel verplicht was.

Beslag

Het hof is van oordeel dat de voorwerpen onder 2, 3, en 4 onttrokken dienen te worden aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn aangetroffen in het onderzoek naar het door de verdachte begane misdrijf en zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 33, 33a en 47 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
63 (drieënzestig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1621 2 1.00 STK Pistool K1:zwart
GLOCK 5ZGF92.01.01.001
5ZGF92.01.01.001 beslagcode 363720 (F2070604)
1621 3 17.00 STK Munitie
PATRONEN 2 SRT
5ZGF92.01.01.001.001 17 PARTRONEN (3XFIOCCHI;13 L)
1621 4 1.00 P Poeder
WIT POEDER
5ZGF92.01.02.001 POTJE RODE DEKSEL, WIT POEDER
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1621 1 Geld Euro
5ZGF92.01.03.001 12x500;10x50; 2x20; 2x10; 2x5
1621 6 1.00 BLK Frisdrank
RED BULL
5ZGF92.01.08.001 BLIKJE RED BULL
Heft op de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.A.E. van Noort, mr. C.J. van der Wilt en mr. A.M. Kengen, in tegenwoordigheid van mrs. D. Damman en F. van den Brink, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 maart 2022.
Mr. D. Damman is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.