1.hij op 8 september 2020 te Amsterdam, openlijk, te weten op de Memlingstraat, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde], welk geweld bestond uit het
- ( met kracht) vastpakken van de (linker)arm van [benadeelde] en
- ( vervolgens) (terwijl [benadeelde] op zijn scooter zat) (met kracht) trekken aan de (linker)arm van [benadeelde] en
- ( met kracht) slaan/stompen op de neus, in elk geval het lichaam, van [benadeelde] en
- ( vervolgens) (toen [benadeelde] op de grond lag) meermalen (met kracht) schoppen en/of slaan op het hoofd, in elk geval het lichaam, van [benadeelde].
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de navolgende bewijsmiddelen zijn vervat.
1. Een ambtsedig proces-verbaal aangifte met nummer PL1300-2020190336-6 van 9 september 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], doorgenummerde pagina’s 16-19.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, de op 8 september 2020 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring
van de aangever [benadeelde]:
Op 8 september 2020 rond 16.30 uur zat ik samen met [naam 1] bij het [plek 1] in Amsterdam. Twee scooters, met op elke scooter twee jongens, stopten voor ons. Zij spraken [naam 1] aan, omdat zij hem herkenden als een vriend van iemand met wie zij eerder een akkefietje hadden gehad. Ze probeerden [naam 1] in te sluiten. Wij besloten toen weg te gaan. Ik werd door de twee scooters achtervolgd. [naam 1] heeft mij gebeld om naar de Memlingstraat te komen. Toen ik daar aan kwam, zag ik een groep van 12 jongens met scooters en fietsen staan. Ook de vier jongens die mij hadden achtervolgd stonden in deze groep. [naam 1] is met zijn scooter weg gereden. Ik wilde achter [naam 1] aan rijden, maar werd toen door een scooter met twee jongens erop afgesneden. Vervolgens kwam er ook een scooter met twee jongens er op achter mij staan en aan de linker- en rechterkant van mij stonden jongens met een fiets. De rest van het groepje kwam er in een kring omheen staan, zodat ik niet meer weg kon. Opeens werd ik door de bijrijder van de scooter die voor mij stond met zijn linkerhand beetgepakt. Hij pakte mij aan mijn linkerarm en trok mij van mijn scooter. Daarbij zag ik dat hij met zijn rechtervuist uithaalde. Ik voelde direct een vreselijke pijnscheut op mijn neus. Ik proefde bloed in mijn mond en zag dat er bloed uit mijn neus spoot. Ik voelde het bloed over mijn gezicht lopen. Door de harde vuiststoot op mijn neus verloor ik mijn evenwicht en viel op de grond. Toen ik op de grond lag, werd ik direct door alle twaalf personen geschopt en geslagen. Ik heb vuistslagen en trappen over mijn hele lichaam gehad. Ik heb harde trappen tegen mijn gezicht en hoofd gekregen. Ook voelde ik harde trappen op mijn onderbenen en op mijn heupen. Ik lag op de grond en kon niets terugdoen. Ik dacht echt dat het heel slecht met mij zou gaan aflopen. Ik was bang dat als zij door zouden gaan met schoppen en slaan, ik hier niet meer levend uit zou komen. Ik had over mijn hele lichaam pijn. Ik was duizelig en moest bloed overgeven. Daarna ben ik naar de eerste hulp van het VU [het hof begrijpt: VU-ziekenhuis] geweest.
2. Een ambtsedig proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL1300-2020190336-47 van 12 september 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2], doorgenummerde pagina’s 238-239.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, de op 12 september 2020 tegenover de verbalisant afgelegde
verklaring van [getuige 1]:
Op 8 september 2020 zag ik voor het [plek 2] [het hof begrijpt: het [plek 2] te Amsterdam] iets wat leek op een persoon die van zijn scooter werd getrokken. Ik zag dat de betrokkenen helmen droegen. Ik zag hoe het slachtoffer werd geslagen op het moment dat hij bukte om de klap te ontwijken. Direct daarna wilde het slachtoffer wegkomen. Ik zag toen dat de dader het slachtoffer in zijn gezicht sloeg. Ik zag dat het slachtoffer op zijn gezicht geraakt was. Ik zag dat zijn lip gezwollen was en ik zag het bloeden. Ik hoorde een vrouw die eerder voor ons fietste gillen. Ik zag dat de dader met een soort
flying kickhet slachtoffer wilde raken ter hoogte van zijn borst. Ik zag dat de dader het slachtoffer half raakte. Qua aantal mensen zag ik dat het een groep was. Ik zag dat het slachtoffer alleen was. Ik zag dat de groep in een soort kommetje om het slachtoffer heen stond toen wij aan kwamen fietsen.
3. De
verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 11 november 2021.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik heb het slachtoffer een beetje geduwd.
4. Een ambtsedig proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL1300-2020190500-65 van 17 november 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3], doorgenummerde pagina’s 241-244.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, de op 17 november 2020 tegenover de verbalisant afgelegde
verklaring van [getuige 2]:
Op 8 september [naar het hof begrijpt: 2020] omstreeks 16.30 uur werd ik gebeld door mijn vriend [verdachte]. Die belde mij van ‘ik heb hulp nodig, want er staan hier wat gasten, waar vrienden van mij last van hadden gehad in het verleden’. Ik ben erheen gegaan. [naam 2] [het hof begrijpt hier en verder: [naam 2]] gaf twee tikken aan [benadeelde] [het hof leest: [benadeelde]]. Toen er omstanders kwamen, zijn wij weg gegaan. Toen zijn [verdachte], [naam 3] [het hof begrijpt hier en verder: [naam 3]], [naam 4] [het hof begrijpt hier en verder: [naam 4]], [naam 5] [het hof begrijpt hier en verder: [naam 5]] en nog twee gasten die ik niet ken bij het Minervaplein gaan zitten. Toen hebben wij het er even over gehad, dat het niet klopte met zijn zessen tegen één. [naam 3], [naam 4], [verdachte], [naam 5], [naam 2] en ik stonden bij de mishandeling. [naam 2] gaf hem eerst een uppercut, van onder en daarna een soort hoek. Allebei met de vuist. Wij stonden er met zes gasten omheen.
5. Een ambtsedig proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer PL1300-2020190500-61 van 27 oktober 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3], doorgenummerde pagina’s 245-253.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, de op 27 oktober 2020 tegenover de verbalisant afgelegde
verklaring van [naam 3]:
U vraagt mij of ik mij de dag van 8 september 2020 kan herinneren. Ik kwam met [naam 4] en [naam 5] uit school en wij gingen richting het [plek 1] [het hof begrijpt: [plek 1]]. Toen kwamen wij [naam 1] tegen met wie wij eerder ruzie hadden gehad. De dag hadden ik, [naam 4] en [naam 5] het idee om verhaal te houden [het hof begrijpt: halen]. Toen hoorden wij van mensen dat [naam 1] bij het [plek 2] was. Toen was [naam 1] opeens met vrienden. Wij kwamen [naam 1] tegen bij het [plek 2]. Ik, [naam 5], [naam 4] en [naam 2], die ook met ons had afgesproken, gingen naar de overkant. [naam 4], [naam 2] en [naam 5] waren op de scooter. De scooters van [naam 4] en [benadeelde] [naar het hof begrijpt: [benadeelde]] kwamen tegen elkaar aan. [naam 2] sloeg [benadeelde] in zijn gezicht. [naam 2] sloeg twee keer, met zijn vuist. [verdachte] [naar het hof begrijpt: [verdachte]] duwde [benadeelde]. Hij duwde met twee handen. [verdachte] heeft [benadeelde] geveegd. [naam 4] trapte [benadeelde] van de scooter. Toen hij opstond had [verdachte] hem geschopt tegen zijn voet, zodat hij omviel. [getuige 2] is er ook bij geweest.
6. Een proces-verbaal van verhoor getuige van 30 maart 2022, opgemaakt door mr. J.L. Bruinsma, raadsheer-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in het gerechtshof Amsterdam.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, de op 30 maart 2022 tegenover de raadsheer-commissaris afgelegde
verklaring van [naam 4]:
Ik was op 8 september 2020 met [naam 5] [het hof begrijpt: [naam 5]], [naam 3], [verdachte], [naam 2] en [getuige 2] [het hof begrijpt: [getuige 2]]. [naam 1] was met [benadeelde] en nog een paar jongens. [naam 1] reed weg. [benadeelde] reed achter hem aan. Toen dacht ik: ‘ik houd [benadeelde] tegen, want dan zou [naam 1], met wie ik wat uit wilde praten, ook stoppen en terugkomen’. [naam 2] kwam best wel agressief op [benadeelde] af en gaf hem twee klappen. Ik kan mij herinneren dat [verdachte] iets van een tik gaf met zijn voet tegen de voet van [benadeelde]. Volgens mij was dat na de klappen van [naam 2].
7. Een geschrift dat slechts in samenhang met de andere bewijsmiddelen tot het bewijs is gebezigd, te weten een
schrijven van30 september 2020 van [arts 1], als arts-assistent verbonden aan het
VUMC(als bijlage 3 opgenomen bij het schriftelijke verzoek tot schadevergoeding van de benadeelde partij).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
[benadeelde] bezocht 8-9-20 de Spoedeisende Hulp. Reden van komst: letsel heup en neus.
Conclusie
17-jarige jongen door vreemden in elkaar geslagen, met
1. Septum fractuur/contusie
2. Contusie linker onderbeen
8. Een geschrift dat slechts in samenhang met de andere bewijsmiddelen tot het bewijs is gebezigd, te weten
een schrijven van30 september 2020 van de aan het
VUMCverbonden dr. [arts 2], KNO-arts i.o. en drs. [arts 3], KNO-arts (als bijlage 3 opgenomen bij het schriftelijke verzoek tot schadevergoeding van de benadeelde partij).
Dit geschrift houdt in voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
[benadeelde] werd op 14-9-2020 op de spoedpoli KNO. Reden van komst: verdenking neusfractuur nadat hij zes dagen geleden van scooter is afgetrokken en in elkaar is geslagen.
Conclusie: impressiefractuur os nasale rechts
De verdediging heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte bij gebrek aan bewijs integraal moet worden vrijgesproken van hetgeen hem onder 1 ten laste is gelegd. De verklaring van [naam 3] is innerlijk tegenstrijdig en vindt geen steun in andere bewijsmiddelen. Ten aanzien van de rol van de verdachte heeft de verdediging aangevoerd dat hij van meet af aan heeft ontkend te hebben bijgedragen aan het jegens de aangever uitgeoefende geweld en dat hij juist degene is geweest die de aangever heeft geholpen.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte en zijn medeverdachten op 8 september 2020 op zoek zijn gegaan naar [naam 1], met wie enkele medeverdachten nog een appeltje te schillen hadden. [naam 1] was die dag in het gezelschap van de aangever [benadeelde]. Nadat [naam 1] wist weg te komen, is de aangever door de verdachte en de medeverdachten achtervolgd en ingesloten, waarna door (leden van) de groep zodanig (fors) geweld tegen de aangever is uitgeoefend, dat hij onder andere een kwetsuur aan zijn neus en een gekneusd onderbeen heeft opgelopen.
De vraag die voorligt is of de verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het tenlastegelegde geweld. Daarbij is allereerst van belang dat de verdachte, als gezegd, samen met de medeverdachten de aangever heeft ingesloten, waardoor deze niet kon wegkomen. De gedragingen van de verdachte bij de confrontatie hebben voorts in ieder geval bestaan uit het duwen en “vegen” van de aangever. Daarmee heeft de verdachte naar het oordeel van het hof bij deze confrontatie niet enkel de groep getalsmatig versterkt, maar ook een voldoende significante en wezenlijke bijdrage geleverd aan het tenlastegelegde geweld.
Anders dan de verdediging ter terechtzitting heeft betoogd, vindt de verklaring van [naam 3] voldoende weerklank in andere bewijsmiddelen, zoals de verklaringen van [getuige 2], [naam 4] én de verklaring van de verdachte zelf die heeft erkend dat hij de aangever heeft geduwd. De bewezenverklaring steunt dus niet beslissende mate op de verklaring van [naam 3]. Van innerlijke tegenstrijdigheid die aan de bewijskracht van de verklaring van [naam 3] zou afdoen, is het hof niet gebleken. Ook overigens ziet het hof geen reden te twijfelen aan het waarheidsgehalte of aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [naam 3]. Voor zover de verdediging met de opmerking dat ‘wij de betrouwbaarheid van de getuige niet hebben kunnen toetsen’ heeft willen betogen dat de in artikel 6 EVRM gegarandeerde rechten van de verdachte in het gedrag zijn gekomen, wijst het hof er – voorts, naast het hiervoor reeds overwogene –op dat de verdediging blijkens een e-mail van 8 maart 2022 en het proces-verbaal van de raadsheer-commissaris van 11 maart 2022 aan laatstgenoemde heeft laten weten er geen bezwaar tegen te hebben om [naam 3] ‘niet te laten komen’, waarna van het reeds geplande verhoor van [naam 3] is afgezien. Aldus is door de verdediging afstand gedaan van het recht op ondervraging van [naam 3], zodat evengenoemde verdragsbepaling er niet aan in de weg staat dat de door [naam 3] tegenover de politie afgelegde verklaring tot het bewijs wordt gebezigd (vgl. HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1215). Dat de aanleiding voor de afstand van het ondervragingsrecht gelegen is geweest in de brief van de advocaat van [naam 3] van 7 maart 2022, waarin deze aankondigde dat zijn cliënt bij het geplande verhoor geen vragen zou beantwoorden, maakt dit niet anders. In het voorgaande ligt verder besloten dat het hof de door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep gepresenteerde lezing, inhoudende dat hij niet meer heeft gedaan dan het helpen van de aangever, als ongeloofwaardig terzijde schuift, nu deze niet strookt met de gebezigde bewijsmiddelen. Die lezing verdient te minder geloof, nu deze bovendien inhoudt dat de verdachte wél ter plaatse aanwezig was, maar niets heeft meegekregen van het gepleegde geweld, omdat hij op dat moment enkel en alleen met zijn telefoon in de weer is geweest. Dat acht het hof gelet op de (bijvoorbeeld uit de verklaring van [getuige 1] blijkende) heftigheid van het incident en het feit dat de verdachte daar, onder meer gelet op de verklaring van [getuige 2], met zijn neus bovenop stond, ongeloofwaardig. Voorts lijkt een bepaalde mate van opportuniteit voor de verdachte mee te spelen in hetgeen hij verklaart over wat hij zich opvallend genoeg wél en wat hij zich niet meer herinnert, en wat hij naar eigen zeggen wél en niet zou hebben gedaan. Wel neemt het hof aan dat de verdachte degene is die na de geweldsexplosie tegen [benadeelde] als eerste bij zinnen is gekomen en [benadeelde] de helpende hand heeft geboden. Dit neemt echter niet weg dat de verdachte zich voordien aan openlijk geweld jegens de aangever schuldig heeft gemaakt.
De verklaringen van de getuigen [getuigen] zijn niet voor het bewijs gebezigd. Het door de verdediging gedane voorwaardelijke verzoek om deze twee personen te horen behoeft verder geen bespreking, omdat de daaraan verbonden voorwaarde niet is vervuld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.
De kinderrechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 40 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 20 dagen jeugddetentie.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de kinderrechter is opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het plegen van openlijk geweld tegen een leeftijdsgenoot. Het slachtoffer is daarbij door de verdachte en de medeverdachten op klaarlichte dag van zijn scooter getrokken en vervolgens onder andere geslagen, gestompt en geschopt. Het slachtoffer heeft als gevolg hiervan een kwetsuur aan de neus en een gekneusd been opgelopen. Hij heeft hiervan gedurende lange tijd pijn, angst en hinder ondervonden. De verdachte heeft hiermee inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Daarnaast veroorzaakt dergelijk geweld, gepleegd op de openbare weg, gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving, bij de personen die van het incident getuige hebben moeten zijn in het bijzonder.
Omtrent de persoon van de verdachte heeft het hof kennis genomen van het advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 14 oktober 2021, waarin is geadviseerd hem een werkstraf op te leggen.
Het hof heeft gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen aan minderjarigen plegen te worden opgelegd. Deze straffen vinden hun weerslag in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt voor een
first offenderin het geval van het plegen van openlijk geweld tegen personen als uitgangspunt genoemd een taakstraf van 40 uur of eventueel een geldboete van € 200,00. In strafverzwarende zin weegt het hof mee de aard en ernst van het door het slachtoffer opgelopen letsel, almede de impact die het incident verder op zijn welzijn en dagelijks leven heeft gehad.
In het voordeel van de verdachte weegt het hof mee dat de verdachte samen met de aangever een mediation-traject heeft doorlopen en afgerond. Daarbij heeft de aangever baat, ook omdat zij elkaar nog op diverse plekken tegenkomen. Ook weegt het hof in strafmatigende zin mee dat de verdachte degene is geweest die, nadat hij zich kennelijk realiseerde waaraan hij meedeed, de aangever te hulp is geschoten.
Alles overziend acht het hof de in eerste aanleg opgelegde straf, die ook is gevorderd door de advocaat-generaal, passend en geboden. Het hof zal daarom dezelfde straf opleggen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.809,33, bestaande uit € 2.809,33 ter compensatie van materiële schade en € 1.000,00 als vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De opgevoerde materiële schade is als volgt opgebouwd:
a. opmaken letselverklaring € 29,85
b. herstelkosten scooter € 1.870,48
c. kosten vaststelling schade scooter € 50,00
d. reparatiekosten telefoon € 579,00
e. reparatiekosten horloge € 209,00
f. verlies arbeidsvermogen € 56,00
g. herstelkosten schoenen € 15,00.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep hoofdelijk toegewezen voor zover deze ziet op immateriële schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente. Voor het overige is de benadeelde partij in eerste aanleg in de vordering niet ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel en hoofdelijk moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat, gelet op de bepleite vrijspraak, de benadeelde niet-ontvankelijk moet worden verklaard in diens vordering of dat de vordering moet worden afgewezen.
Het hof overweegt als volgt.
Zoals uit het voorgaande volgt, staat naar het oordeel van het hof vast dat de verdachte de onder 1 tenlastegelegde openlijke geweldpleging heeft begaan. Aldus hebben hij en zijn medeverdachten onrechtmatig jegens de benadeelde partij gehandeld. Zij zijn dan ook naar burgerlijk recht (hoofdelijk) aansprakelijk voor de schade die daarvan het rechtstreekse gevolg is geweest.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks materiële schade heeft geleden. Deze schade bestaat uit de onder a) en f) genoemde kosten. Daarbij heeft het hof betrokken dat de onderbouwde stellingen van de benadeelde partij dienaangaande van de zijde van de verdachte niet voldoende gemotiveerd zijn betwist en de vordering het hof in dit opzicht niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt. De verdachte is (met zijn mededaders) tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Dat hetgeen ter compensatie van materiële schade méér is gevorderd het rechtstreekse gevolg is geweest van het onder 1 bewezenverklaarde handelen kan thans niet genoegzaam worden vastgesteld. Het zou in dit strafproces een onevenredige belasting van het strafgeding vormen indien de benadeelde partij in de gelegenheid zou moeten worden gesteld daaromtrent alsnog nader bewijs bij te brengen. De benadeelde partij kan daarom in dat deel van zijn vordering niet worden ontvangen en kan dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Verder is komen vast te staan dat de benadeelde partij ten gevolge van het onder 1 bewezenverklaarde handelen immateriële schade heeft geleden. Daarbij is betrokken dat van de zijde van de verdachte het optreden van dergelijke schade en de causale relatie daarvan met het bewezenverklaarde niet gemotiveerd zijn betwist. De begroting van de omvang van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast. Het hof stelt de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar billijkheid vast op € 1.000,00. Het hof heeft hierbij gelet op:
de zeer agressieve aard van het handelen van de verdachte en zijn medeverdachten,
het lichamelijk letsel dat de aangever daarvan heeft ondervonden, alsmede de psychische klachten (gevoelens van angst, onveiligheid en schaamte en het hebben van nachtmerries) die daarvan het gevolg zijn geweest,
de impact die (de nasleep van) het geweldsincident op het dagelijks leven van de aangever (het – onverdoofd – moeten ondergaan van een repositie van zijn neus, met daarna benodigd herstel, het dragen van een beschermend kapje en het missen van onderwijs en arbeid) en
de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
Resumerend is de verdachte (hoofdelijk met de medeverdachten) tot een bedrag van € 1.085,85 tot vergoeding van schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is opgetreden.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade wordt vergoed.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 63, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen jeugddetentie.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.085,85 (duizend vijfentachtig euro en vijfentachtig cent) bestaande uit € 85,85 (vijfentachtig euro en vijfentachtig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.085,85 (duizend vijfentachtig euro en vijfentachtig cent) bestaande uit € 85,85 (vijfentachtig euro en vijfentachtig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade
- voor een bedrag van € 29,85 op 9 september 2020;
- voor een bedrag van € 56,00 op 25 september 2020.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 8 september 2020.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. N.R.A. Meerbeek en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 mei 2022.