ECLI:NL:HR:2017:1215

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 juli 2017
Publicatiedatum
3 juli 2017
Zaaknummer
15/04569
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afstand van het recht op ondervraging van getuige en gebruik van getuigenverklaring als bewijs in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 juli 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1949, was in cassatie gegaan tegen een eerdere veroordeling voor ontuchtige handelingen met een minderjarige. De kern van de zaak betrof de afstand die de verdediging had gedaan van het recht om de getuige, die tijdens het opsporingsonderzoek een verklaring had afgelegd, te ondervragen. De verdediging had, uit piëteit jegens de getuige, besloten om af te zien van het horen van deze getuige, wat leidde tot de vraag of het gebruik van haar verklaring als bewijs in strijd was met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad oordeelde dat de verdediging voldoende gelegenheid had gehad om de verklaring van de getuige op haar betrouwbaarheid te toetsen, en dat het gebruik van de verklaring voor het bewijs niet in strijd was met het EVRM. De Hoge Raad concludeerde dat het oordeel van het Hof, dat de verdediging afstand had gedaan van het recht op een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om de getuige te ondervragen, niet onjuist of onbegrijpelijk was. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte.

Uitspraak

4 juli 2017
Strafkamer
nr. S 15/04569
DAZ/SA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 9 september 2015, nummer 20/002106-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1949.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Bewezenverklaring en bewijsvoering

2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 2 april 2012 tot en met 5 juni 2012 in Nederland met [betrokkene] , van wie hij, verdachte, wist dat [betrokkene] aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens leed dat [betrokkene] niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, hebbende verdachte [betrokkene] gezoend, waarbij hij zijn tong in de mond van [betrokkene] heeft gebracht (tongzoenen) en [betrokkene] gezoend op haar mond en arm en in haar nek."
2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer het volgende bewijsmiddel:
"4. Een proces-verbaal van studioverhoor van getuige [betrokkene] op 13 juni 2012, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige - zakelijk weergegeven - (dossierpagina's 49-71):
(pagina 49)
G = getuige
V = verhoorster
(pagina 50)
V: Waar kom jij over praten?
G: Over vervoer.
G: Er is wel wat gebeurd.
(pagina 51)
G: We werden door iemand achtervolgd. Omdat die zag ons ergens.
(pagina 52)
V: Hoe vaak is dat gebeurd, dat je achtervolgd werd door iemand?
G: 1 keer.
V: Met wie was je toen je achtervolgd werd?
G: Die chauffeur. Die heette [verdachte] .
V: En waar waren jullie dan? Waar was je met [verdachte] ?
G: In een soort bos.
G: Ik woon in [plaats] .
G: Hij zette mij als laatste af elke keer.
V: Waar haalt hij jou dan op?
G: Ik werk in Eindhoven.
V: Dus je werkt in Eindhoven en dan brengt hij jou naar [plaats] ?
G: Ja.
V: Maar je zegt, jullie waren in het bos.
G: Ja toen sloeg die een soort bospaadje in.
(pagina 53)
V: En toen is hij het bospad ingeslagen en toen?
G: Toen was zeg maar iets gebeurd.
V: Nou, probeer maar gewoon te vertellen wat er dan gebeurd is.
G: Toen zei die allemaal lieve woordjes tegen mij.
V: En toen?
G: Ja, toen deed hij mij vasthouden zo. En legde de hand op mijn knie.
G: Toen kwam een auto aanrijden.
G: Toen buschauffeur mij later naar huis bracht...
G: En toen diezelfde avond toen stond de politie aan de deur.
G: De eerste keer toen we elkaar zagen was meteen, ja gelijk een klik.
(pagina 54)
V: Ik wil nog wat vragen over dat bospaadje. Als hij jouw been aanraakt, waar ben je dan? Ben je dan in de auto of buiten de auto of achter de auto of nog iets anders?
G: Soms in de auto. Ook soms buiten de auto.
V: Maar die keer toen die meneer kwam, die jullie achtervolgd heeft? Dat hij jou aan had geraakt op jouw been. Was je toen in de auto of buiten de auto toen hij jou aanraakte op jouw been?
G: In.
V: En waar was jij dan in de auto?
G: Ik zat naast hem.
V: Waarmee raakt hij jouw been aan?
G: Gewoon met z'n hand.
V: Kun je dat eens aanwijzen op jouw been, hoe hij jou dan aanraakte?
G: (draait op haar stoel naar rechts en legt haar rechterhand op haar rechterbovenbeen) Zo.
(pagina 55)
V: Zo raakte hij jou aan. Met de hand?
G: Ja.
V: En heb je toen ook nog wat gedaan toen hij zo aan jouw been zat?
G: Zijn hand vastgehouden.
V: Zei hij toen nog iets tegen jou?
G: Ja, allemaal lieve woordjes.
V: Wat zei hij dan tegen jou?
G: Ja, gewoon, je hebt zo'n mooie blauwe ogen en zo.
G: Mooie lach.
(pagina 56)
V: Je zei dat hij aan je been aanraakte he? En dat hij je ook vast had gehouden. En hoe had hij jou dan vastgehouden?
G: Ja, een omhelzing of een knuffel.
V: Die keer toen die meneer kwam met die auto. Toen had hij een omhelzing of een knuffel, zei je he? En hoe doet hij dat dan, dat omhelzen bij jou?
G: Ja, gewoon omhelzen.
V: Wat doet hij met zijn handen als hij jou omhelst?
G: Om mijn middel.
V: En als hij jou omhelst, waar zijn jullie dan?
G: In dat bos.
V: Ben je dan in je auto of ben je dan buiten de auto?
G: Buiten.
V: En als hij dan jou bij jouw middel vasthoudt, waar staat hij dan precies?
G: Gewoon op een bospaadje.
V: En staat hij dan voor jou of achter jou of naast jou of nog anders?
G: Voor.
(pagina 56-57)
V: Voor jou, oke. En dan doet hij de handen om de middel van jou. En hoe dicht ben je dan bij hem als hij de handen om de middel van jou geeft?
G: Heel dicht.
V: En waar zijn jouw handen als hij zo met de handen om jouw middel is?
G: Om zijn nek.
V: Om zijn nek. En dan, wat gebeurt er dan als jullie zo staan?
A: Gewoon knuffelen.
V: En wat doet hij dan, wat doet hij voor knuffelen bij jou?
G: Dan geeft ie mij kusjes.
V: En waar geeft hij jou dan kusjes?
G: Op mijn, ja, mijn mond en soms ook in mijn nek.
V: Op je mond en soms ook in je nek. En wat voor een soort kussen zijn dat op je mond [betrokkene] ?
G: Eerst begonnen met gewoon de mond kussen en langzamerhand met de tong.
V: En als je dan zegt met de tong, wat bedoel je dan precies?
(pagina 58)
G: Tongzoen.
V: Wat gebeurt er dan met de tong van hem?
G: Die draait om mijn tong heen.
V: Die draait om jouw tong heen. Oke. En wat doe jij dan als hij met de tong om jouw tong heen draait?
G: Dan deed ik mee.
V: Dan deed jij mee. Oke. En je zei: eerst was er wat anders he. Later kwam pas dat tongzoenen. Hoe was dat dan begonnen?
G: Gewoon een kus.
V: En die gewone kusjes. Waar kreeg je die, die gewone kusjes?
G: Op mijn mond.
V: En wie zijn idee was dat om te kussen samen?
G: Het gewone kussen was zijn idee. En dat met de tong, alle twee de idee.
(pagina 59)
V: En dan hebben jullie dat gedaan, dat knuffelen en zoenen. Wat gebeurt er daarna?
G: Dan brengt hij mij naar huis.
V: En waar was dat dan, dat tongzoenen en dat knuffelen, waar was dat dan gebeurd?
G: In dat bos.
V: En hoe vaak heeft [verdachte] dat gedaan bij jou? Dat knuffelen en dat zoenen? Hoe vaak heeft hij dat gedaan?
G: Meer dan 1 keer.
(pagina 62)
V: Je zegt: ik ben om vier uur klaar met werk. Hoe laat ben je dan thuis dan in [plaats] ?
G: Volgens mij is dat verschillend en toen had op de groep de leiding het door dat ik steeds later thuis kwam.
V: Want hoe kwam dat dan dat je steeds later thuis kwam?
G: Ja, omdat wij dat fijn vonden om nog tijd met z'n tweeën.
V: Dus jullie vonden het nog fijn om samen te zijn. Wat deden jullie dan samen?
G: Ja, om nog in dat bos te zijn zeg maar.
V: Oke. En ben je nog wel eens op een andere plek geweest als in het bos?
G: Ja, we zochten af en toe plekjes waar niemand voorbij komt.
V: En wiens idee was dat dan om plekjes te zoeken waar niemand voorbij komt?
G: Ja, zijn idee.
(pagina 63)
V: Waarom zouden jullie het niet zeggen?
G: Want we waren bang dat ze boos werden of zo.
V: Wie zouden dan boos worden?
G: Ja, mijn ouders en bij [verdachte] zijn vrouw.
V: Oke. Want waarom zouden die dan boos worden?
G: Ja, omdat zij vinden dat dat niet kan.
V: En wat kan dan niet, [betrokkene] ?
G: Ja, dat knuffelen en zo.
(pagina 65)
V: Had je nog wel eens contact met [verdachte] als je niet bij hem in het vervoer was? Had je dan nog wel eens contact met hem?
G: Ja.
V: Oke. En hoe had je dan contact met hem?
G: Bellen of sms.
(pagina 67)
V: Je hebt me verteld dat je een appartement hebt in [plaats] .
V: Krijg je wel eens bezoek in je appartement?
G: Ja.
V: En wie krijg je dan wel eens op bezoek?
G: [verdachte] was nog wel langs geweest op de koffie en zo.
(pagina 68)
G: Mijn appartement laten zien.
G: Had hij nog niet gezien.
V: En toen [verdachte] bij jou kwam in het appartement. Had je toen al eens geknuffeld en gezoend?
G: Ja.
V: En hadden jullie toen ook nog geknuffeld of gezoend in jouw appartement?
G: Een beetje.
V: Vertel eens hoe dat gegaan dan is in jouw appartement? Een beetje knuffelen en een beetje zoenen?
G: Nou. hetzelfde zeg maar toen wij op dat bospaadje.
V: Oke. En waar hadden jullie dat toen gedaan in jouw appartement?
G: Huiskamer.
V: En toen jullie dat zo deden dat beetje knuffelen en een beetje zoenen. Stonden jullie toen in de huiskamer of zaten jullie in de huiskamer of lagen jullie in de huiskamer of anders?
G: Zitten en staan.
V: En toen jullie zaten, waar zaten jullie dan op?
(pagina 69)
G: Op de bank.
V: Oke. En hoe ging dat knuffelen dan op de bank?
G: Ja, ook weer hetzelfde als in dat bospad.
V: En hoe ver zaten jullie dan bij elkaar vandaan op de bank?
G: Eerst was nog ruimte tussen ons.
G: En toen niet meer.
V: Hoe kwam dat dan dat die ruimte niet meer was?
G: Toen zei hij van waarom ga je zo ver weg zitten.
V: En toen?
G: Toen ging ik naast hem zitten.
V: En toen gingen jullie een beetje knuffelen en een beetje zoenen zeg je?
G: (knikt)
(pagina 71)
V: En je hebt verteld dat hij jou gekust heeft op de mond en dat jullie ook met de tong deden en dat hij jou gekust heeft in je nek. Heeft hij wel eens op andere plaatsen gekust?
G: Op mijn arm."
2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende overwogen:
"Door de verdediging is aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Daartoe is het volgende aangevoerd:
a) de verklaring van [betrokkene] kan niet voor het bewijs worden gebruikt omdat de verdediging haar ondervragingsrecht niet effectief heeft kunnen uitoefenen en compensatie niet mogelijk is;
(...)
Het hof overweegt als volgt.
Ad a)
[betrokkene] (verder te noemen [betrokkene] ) is verhoord door een voor het horen van jonge getuigen speciaal gecertificeerde verbalisant tijdens een zogenaamd studioverhoor (proces verbaal van studioverhoor blz. 46-48). Van dit verhoor is een verbatim verslag studioverhoor opgemaakt.
Het hof heeft ter terechtzitting van 8 januari 2014 het verzoek van de verdediging tot het (nader) als getuige horen van [betrokkene] toegewezen en de stukken in handen gesteld van de raadsheer-commissaris, waarbij de raadsheer-commissaris in overweging is gegeven om na te gaan op welke wijze, onder welke omstandigheden en op welke locatie het verhoor het beste kan plaatsvinden, gelet op de persoon van de getuige.
De raadsheer-commissaris heeft [betrokkene] opgeroepen om als getuige te worden gehoord. De raadsheer-commissaris heeft vervolgens op 20 maart 2014 een e-mailbericht van de ouders van [betrokkene] ontvangen waarin werd vermeld dat een dergelijk verhoor sterk nadelige gevolgen voor hun dochters' gezondheidstoestand zal hebben. Hierop heeft de raadsheer-commissaris besloten het verhoor geen doorgang te laten vinden en de zaak weer in handen gesteld van het hof om te bezien op welke wijze [betrokkene] eventueel wel kan worden gehoord.
De verdediging heeft het verzoek om [betrokkene] te horen gehandhaafd. Vervolgens heeft het hof op de regiezitting van 28 mei 2014 de verdediging verzocht om de aan [betrokkene] te stellen vragen schriftelijk in te dienen en de stukken opnieuw in handen van de raadsheer-commissaris gesteld, teneinde een onafhankelijke deskundige te benoemen om te rapporteren of 1) ten aanzien van de vragen van de verdediging het gegronde vermoeden bestaat dat de gezondheid of het welzijn van [betrokkene] door het afleggen van een verklaring in gevaar kan worden gebracht en 2) of de wijze waarop een eventueel verhoor van [betrokkene] wordt ingericht het antwoord van de deskundige op de hiervoor geformuleerde vraag beïnvloedt.
Hierop heeft GZ-psycholoog Van Toorn een psychologisch onderzoek ingesteld en ter zake op 29 mei 2015 schriftelijk gerapporteerd en geconcludeerd dat het beantwoorden van de vragen van de verdediging inderdaad zou kunnen leiden tot het in gevaar brengen van de gezondheid en/of het welzijn van [betrokkene] , maar dat desalniettemin [betrokkene] beperkt zou kunnen worden gehoord, mits haar draagkracht niet wordt overschreden. Daartoe zou [betrokkene] gehoord dienen te worden in haar thuissituatie en het gesprek gevoerd dienen te worden door een beperkt aantal mensen.
Van Toorn heeft verder ontraden om de raadsman rechtstreeks vragen aan [betrokkene] te laten stellen en geadviseerd om [betrokkene] te laten horen door iemand die een neutrale procespositie heeft zodat de druk op [betrokkene] niet zal worden opgevoerd. Dit zou gerealiseerd kunnen worden als de raadsman op voorhand zijn vragen schriftelijk zou aanleveren. Opgemerkt wordt dat het van belang is dat de grenzen die [betrokkene] heeft aangegeven zo veel mogelijk zullen worden gerespecteerd ('geen vragen over wat er precies gebeurd is').
De raadsman heeft de raadsheer-commissaris op 19 juni 2015 per e-mail bericht dat hij na bestudering van het rapport van Van Toorn en bespreking met zijn cliënt heeft besloten om - uit piëteit jegens de getuige en om de bijkomende redenen dat zij slechts sociaal wenselijke antwoorden zal geven, onder spanning komt te staan, geen vragen kan/wil beantwoorden over wat er precies is gebeurd en de verdediging niet bij het verhoor aanwezig kan zijn - alsnog af te zien van het horen van de getuige [betrokkene] . Tot slot wordt aangedrongen, wanneer alsnog wordt besloten van het verhoor af te zien, op een spoedige appointering voor verdere inhoudelijke behandeling.
Vervolgens heeft de raadsman zich ter terechtzitting van het hof d.d. 26 augustus 2015 op het standpunt gesteld dat door de verdediging noodgedwongen wordt afgezien van het horen van de getuige [betrokkene] . De advocaat-generaal heeft vervolgens afstand gedaan van het recht om haar als getuige te horen en het hof heeft beslist dat zal worden afgezien van een nader getuigenverhoor.
Het hof stelt voorop dat het gebruik voor het bewijs van een ambtsedig proces-verbaal voor zover inhoudende een niet ter terechtzitting afgelegde de verdachte belastende verklaring niet zonder meer ongeoorloofd is en in het bijzonder niet onverenigbaar is met art. 6 EVRM. Van onverenigbaarheid met art. 6 EVRM is volgens bestendige jurisprudentie geen sprake indien de verdediging in enig stadium van het geding, hetzij op de terechtzitting hetzij daarvoor, de gelegenheid heeft gehad om een dergelijke verklaring op haar betrouwbaarheid te toetsen en aan te vechten door de persoon die de verklaring heeft afgelegd als getuige te (doen) ondervragen. Voorts is van ongeoorloofdheid als hiervoor bedoeld geen sprake indien genoemde gelegenheid heeft ontbroken, doch die verklaring in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen.
Het hof merkt allereerst op dat de verklaring van [betrokkene] in voldoende mate steun vindt in de zich in het dossier bevindende weergave van de sms-gesprekken tussen verdachte en [betrokkene] . Daar komt bij dat door de verdediging is afgezien van het horen van [betrokkene] en niet is verzocht om wegens het ontbreken van een gelegenheid om haar als getuige te horen enige compensatie te bieden. Aan de verdediging dient te worden toegegeven dat het de vraag is of, gelet op de beperkingen die een eventueel verhoor zouden meebrengen, de verdediging voldoende gelegenheid heeft om de verklaring van [betrokkene] op haar betrouwbaarheid te toetsen en aan te vechten. Nu het hof echter nog geen beslissing had genomen op het aanvankelijke verzoek van de verdediging om [betrokkene] te horen en onder welke voorwaarden een eventueel verhoor zou moeten plaatsvinden, kan niet op voorhand worden gezegd dat de verdediging niet in de gelegenheid is geweest om de verklaring van [betrokkene] op haar betrouwbaarheid te toetsen. Het hof ziet overigens zelf geen aanleiding om ambtshalve te bevelen dat [betrokkene] als getuige wordt gehoord dan wel, indien een verhoor niet mogelijk zou blijken, daarvoor compensatie te bieden.
Gelet op het voorgaande kan de door [betrokkene] bij de politie afgelegde verklaring voor het bewijs worden gebruikt."

3.Beoordeling van het middel

3.1.
Het middel klaagt dat het Hof in strijd met een gevoerd verweer heeft geoordeeld dat het bezigen van de verklaring van [betrokkene] voor het bewijs niet in strijd is met art. 6 EVRM.
3.2.1.
Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt zich een e-mailbericht van de raadsman van de verdachte van 19 juni 2015, gericht aan de Raadsheer-Commissaris van het Hof, dat onder meer inhoudt:
"Bestudering van het uitgebrachte rapport en bespreking met de cliënt heeft mij doen besluiten alsnog af te zien van het horen van de getuige [betrokkene] .
De reden hiervoor is eerst en vooral uit piëteit jegens deze getuige; het verhoor zou mogelijk blijvende impact op haar hebben.
Bijkomende redenen zijn:
- de getuige zal slechts sociaal wenselijke antwoorden geven; ze is bang de "verkeerde" antwoorden te geven
- ze komt onder spanning te staan en wordt onzeker in gesprekken met derden
- ze wil/kan geen vragen beantwoorden over wat er precies is voorgevallen, terwijl dat wel de essentie is van het te houden verhoor
- de verdediging kan niet bij het verhoor aanwezig zijn.
(...)
Tot slot wordt aangedrongen, wanneer alsnog wordt besloten van het verhoor af te zien, op een spoedige appointering voor verdere inhoudelijke behandeling."
3.2.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 26 augustus 2015 houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"De raadsman van verdachte deelt mede:
Van Toorn heeft in haar rapport opgenomen dat het is te ontraden om mij toe te laten tot het verhoor van [betrokkene] . Als ik niet bij haar verhoor aanwezig mag zijn, dan vind ik een verhoor geen zin meer hebben. Er wordt door de verdediging noodgedwongen afgezien van het horen van [betrokkene] .
(...)
Na hervatting deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede:
Zowel de raadsman van verdachte als de advocaat-generaal doen afstand van het recht om [betrokkene] als getuige te horen. Het hof heeft evenmin de behoefte om haar als getuige te horen. Er zal dus worden afgezien van een nader verhoor."
3.3.
Art. 6, eerste lid en derde lid aanhef en onder d, EVRM luidt in de Nederlandse vertaling:
"1. Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging heeft een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld.
(...)
3. Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, heeft in het bijzonder de volgende rechten:
d. de getuigen à charge te ondervragen of te doen ondervragen en het oproepen en de ondervraging van getuigen à décharge te doen geschieden onder dezelfde voorwaarden als het geval is met de getuigen à charge."
3.4.
Een door enig persoon in verband met een strafzaak afgelegde en de verdachte belastende of ontlastende verklaring, zoals die onder meer kan zijn vervat in een ambtsedig proces-verbaal, wordt ingevolge de autonome betekenis welke toekomt aan de term 'witnesses/témoins' in art. 6, derde lid aanhef en onder d, EVRM, in het perspectief van het EVRM aangemerkt als verklaring van een getuige als aldaar bedoeld. Op grond van die verdragsbepaling heeft de verdediging aanspraak op een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om getuigen in enig stadium van het geding te (doen) ondervragen. De verdediging dient daartoe het nodige initiatief te nemen door met inachtneming van de ingevolge het Wetboek van Strafvordering geldende regels een toereikend gemotiveerd verzoek te doen tot het oproepen en het horen van een getuige. Indien de verdediging zo een verzoek achterwege laat of indien de verdediging, nadat zo een verzoek is gedaan, niet langer aanspraak maakt op het oproepen en het horen van de getuige, ontbreekt het nodige initiatief en wordt de verdediging geacht afstand te hebben gedaan van het hiervoor genoemde recht op een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om getuigen te (doen) ondervragen (vgl. EHRM 28 september 2006, nr. 24015/02 (Andandonskiy tegen Rusland), § 54). Voor de beoordeling van de vraag of het nodige initiatief is genomen, is beslissend het procesverloop en hetgeen de verdediging ter terechtzitting daaromtrent naar voren heeft gebracht.
3.5.
Het middel voert allereerst aan dat het Hof ten onrechte, althans onbegrijpelijk, heeft geoordeeld dat de verdediging afstand heeft gedaan van het recht [betrokkene] te ondervragen. Het Hof heeft aan de verwerping van het verweer dat het gebruik van de in het opsporingsonderzoek afgelegde verklaring van [betrokkene] onverenigbaar is met art. 6 EVRM, mede ten grondslag gelegd dat de verdediging heeft afgezien van het horen van [betrokkene] . Het Hof heeft daarbij in aanmerking genomen - samengevat weergegeven - dat het Hof ter terechtzitting van 8 januari 2014 het verzoek tot het horen van [betrokkene] heeft toegewezen, dat nadien onderzoek door een deskundige heeft plaatsgevonden naar de (mogelijke) gevolgen van het horen voor de gezondheid en/of het welzijn van [betrokkene] en dat, alvorens op basis van de resultaten van dat onderzoek door het Hof is beslist omtrent het - al dan niet onder voorwaarden - doorgang vinden van het verhoor van [betrokkene] , de verdediging per e-mail en ook op de terechtzitting te kennen heeft gegeven om uiteenlopende redenen af te zien van het horen van [betrokkene] als getuige. Hierin ligt als oordeel van het Hof besloten dat de verdediging afstand heeft gedaan van het recht op een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om [betrokkene] te (doen) ondervragen en dat derhalve art. 6 EVRM niet in de weg staat aan het tot bewijs bezigen van de door [betrokkene] tijdens het opsporingsonderzoek afgelegde verklaring (bewijsmiddel 4). Dat oordeel getuigt, gelet op hetgeen onder 3.4 is vooropgesteld en in het bijzonder het procesverloop zoals hiervoor is samengevat, niet van een onjuiste rechtsopvatting en is ook niet onbegrijpelijk.
3.6.
Het Hof heeft bij zijn oordeel dat de verklaring van [betrokkene] tot het bewijs kan worden gebezigd - ten overvloede - betrokken dat de verdediging niet heeft verzocht enige compensatie te bieden wegens het ontbreken van de gelegenheid om [betrokkene] te ondervragen alsmede dat de verklaring van [betrokkene] in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen. Voor zover het middel zich hiertegen keert, behoeft het geen bespreking omdat aan die klachten ten grondslag ligt dat - anders dan volgt uit hetgeen onder 3.5 is overwogen - de verdachte in deze zaak geen afstand heeft gedaan van zijn recht op een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om aan [betrokkene] vragen te stellen.
3.7.
Het middel faalt in al zijn onderdelen.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
4 juli 2017.