In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [appellant] en [geïntimeerde] met betrekking tot de pensioenverevening na echtscheiding. [appellant] was in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarin hij was veroordeeld tot betaling van een bedrag aan [geïntimeerde] op basis van een echtscheidingsconvenant. [geïntimeerde] is niet verschenen in het hoger beroep, waardoor verstek tegen haar is verleend.
De kern van de zaak betreft de vraag welk bedrag [appellant] maandelijks aan [geïntimeerde] moet betalen op basis van de afspraken in het echtscheidingsconvenant. Het hof heeft vastgesteld dat de eiswijziging die [appellant] in zijn memorie van grieven heeft aangebracht, niet tijdig aan [geïntimeerde] kenbaar is gemaakt. Hierdoor is deze eiswijziging uitgesloten en kan het hof hier geen acht op slaan.
Het hof heeft geconcludeerd dat [appellant] de gronden voor vernietiging van het bestreden vonnis niet voldoende heeft onderbouwd. De gronden die hij heeft aangedragen zijn te zeer verknoopt met de niet-toelaatbare gewijzigde eis, waardoor niet duidelijk is gemaakt waarom het bestreden vonnis zou moeten worden vernietigd. Het hof heeft daarom het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en [appellant] veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.