In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 3 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen een tramconductrice, aangeduid als [appellante], en haar werkgever, GVB Exploitatie B.V. De zaak betreft de stopzetting van het loon van [appellante] door GVB, die drie keer het loon heeft stopgezet wegens de weigering van [appellante] om passende arbeid te verrichten. [appellante] had zich ziek gemeld na een aanrijding met een andere tram in 2014 en had sindsdien verschillende re-integratie-inspanningen ondernomen, maar deze waren niet succesvol. Het UWV had in eerdere beoordelingen geoordeeld dat GVB niet voldoende had gedaan aan re-integratiepogingen in het eerste spoor, maar het hof oordeelde dat GVB terecht het loon had stopgezet. Het hof concludeerde dat [appellante] niet in staat was om de aangeboden werkzaamheden te verrichten en dat de loonstop gerechtvaardigd was. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, die had geoordeeld dat [appellante] geen vorderingen meer had op GVB. De kosten van het geding in hoger beroep werden toegewezen aan GVB.