ECLI:NL:GHAMS:2022:132

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 januari 2022
Publicatiedatum
25 januari 2022
Zaaknummer
23-000060-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hennepteelt en voorhanden hebben van middelen voor hennepkweek

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar. De verdachte, geboren in 1982, werd beschuldigd van het voorhanden hebben van middelen die bestemd waren voor de teelt van hennep. De tenlastelegging omvatte onder andere 304 potten met aarde, assimilatielampen, een dompelpomp, transformatoren en een afzuigsysteem. De verdachte stelde dat hij niet op de hoogte was van de hennepplantages die in zijn woning waren opgezet, en dat hij op het moment van aantreffen net terug was van een reis naar Polen. Het hof heeft echter geoordeeld dat het door de verdachte geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk is geworden. De verdachte werd aangetroffen in de woning met de hennepplantages en er waren geen overtuigende aanwijzingen dat hij niet op de hoogte was van de situatie. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, maar kwam tot dezelfde bewezenverklaring. De strafoplegging werd aangepast, waarbij het hof een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand oplegde, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de tijd die reeds verstreken was sinds de feiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000060-18
datum uitspraak: 25 januari 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 4 januari 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-205850-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1982,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 januari 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 16 oktober 2017 te Alkmaar stoffen en/of voorwerpen heeft bereid, bewerkt, verwerkt, te koop aangeboden, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd, vervaardigd of voorhanden gehad, te weten
- één of meer (te weten 304) pot(ten) met aarde en/of
- één of meer assimilatielamp(en) en/of
- een dompelpomp en/of
- één of meer transformato(o)r(en) en/of
- een afzuigsysteem en/of één of meer flacon(s) met vloeistof ten behoeve van de groei van hennep,
dan wel vervoermiddelen, ruimten, gelden, andere betaalmiddelen en/of gegevens voorhanden heeft gehad, te weten de woning op adres [adres 2], waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en/of vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd om proceseconomische redenen. Het hof komt weliswaar tot dezelfde bewezenverklaring als de rechter in eerste aanleg, maar de bewijsmotivering behoeft aanpassing en het hof komt tot een andere beslissing ten aanzien van de strafoplegging. Het gedeeltelijk bevestigen van het vonnis zou een te weinig overzichtelijk samenstel aan beslissingen en motiveringen opleveren.

Bewijsoverweging

De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte een aannemelijk alternatief scenario heeft geschetst, dat niet kan worden uitgesloten door de stukken in het dossier.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
De verdachte is aangetroffen in de woning waar de tenlastegelegde stoffen en voorwerpen zich bevonden. Naar de uiterlijke verschijningsvorm heeft de verdachte deze stoffen en voorwerpen aldus voorhanden gehad. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij, op het moment dat hij werd aangetroffen in de woning, net thuis was gekomen na een verblijf van tien dagen in Polen. De sleutel van zijn huis heeft hij voor zijn vertrek gegeven aan klusjesman [naam 1] die hem door zijn vriend [naam 2] was aanbevolen. [naam 1] zou tijdens het tiendaagse reisje naar Polen van de verdachte in de woning een laminaatvloer leggen en stuken. De verdachte schrok naar eigen zeggen bij thuiskomst van de aanwezigheid van de in opbouw zijnde hennepplantages en stond op het punt te bellen met de persoon aan wie hij de sleutel van het huis heeft gegeven. De verdachte heeft volgens de raadsman aldus geen opzet gehad op het voorhanden hebben van de stoffen en goederen.
Uit de stukken in het dossier blijkt dat de verdachte de woning sinds 1 september 2017 bewoonde. Op maandag 16 oktober 2017 treft de politie de verdachte aan in de woning met een gereedstaande maaltijd en een brandend waxinelichtje. In de woonkamer staat een tweepersoonsbed. In elk van de twee slaapkamers bevindt zich een hennepkwekerij vrijwel gereed voor ingebruikname en in de woning zijn groeimiddelen aanwezig. Er zijn geen aanwijzingen dat de verdachte zeer kort voor het binnentreden door de politie uit Polen is thuisgekomen. Over het verblijf in Polen en de duur daarvan heeft de verdachte bij de politie en ter terechtzitting in hoger beroep wisselend verklaard. De door de verdachte genoemde personen die zijn verblijf in Polen zouden kunnen bevestigen, blijken niet traceerbaar. Ook anderszins heeft de verdachte geen tastbare onderbouwing gegeven voor zijn verblijf in Polen, hoewel hij daartoe op de regiezitting bij het hof wel was uitgenodigd. Gelet op deze omstandigheden acht het hof het door de verdachte geschetste alternatieve scenario dat buiten zijn medeweten deze hennepplantages zijn opgebouwd, niet aannemelijk geworden. Temeer niet nu niet aannemelijk is dat deze investeringen door anderen zouden zijn gedaan, zonder dat zij precies wisten wanneer de verdachte weer zou terugkeren in zijn woning. Daaraan doet niet af, zoals de raadsman heeft opgemerkt, dat een aangetroffen schoenspoor niet overeenkomt met de schoenafdruk van de verdachte.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 16 oktober 2017 te Alkmaar stoffen en voorwerpen voorhanden heeft gehad, te weten
- 304 potten met aarde en
- assimilatielampen en
- een dompelpomp en
- transformatoren en
- een afzuigsysteem en flacons met vloeistof ten behoeve van de groei van hennep,
en een ruimte voorhanden heeft gehad, te weten de woning op adres [adres 2], waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een in artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gesteld feit.
en
voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een in artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gesteld feit.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, bij niet verrichten te vervangen door 40 dagen hechtenis, waarvan 40 uren voorwaardelijk, bij niet verrichten te vervangen door 20 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van stoffen en voorwerpen die bedoeld zijn om aanzienlijke hennepteelt voor te bereiden of makkelijk te maken. Softdrugs vormen een gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik van dergelijke verdovende middelen leidt tot veel criminaliteit en overlast. Om die reden is verstrekking van softdrugs aan banden gelegd. Met zijn gedrag heeft de verdachte dit beleid doorkruist.
Anders dan de advocaat-generaal ziet het hof thans gelet op de verstreken tijd en gelet op de kwetsbare gezondheid van de verdachte die arbeidsongeschikt is, geen aanleiding meer tot het opleggen van een werkstraf. Omdat het hof het aannemelijk acht dat de verdachte dit feit heeft gepleegd voor financieel gewin is een voorwaardelijke straf wel op zijn plaats. Het hof houdt de strafoplegging voorts rekening met het de overschrijding van de redelijke termijn in het hoger beroep. Gelet op het voorgaande en alles afwegende acht het hof een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 11a van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c en 63 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.J. van der Wilt, mr. R.A.E. van Noort en mr. M. Gonggrijp-van Mourik, in tegenwoordigheid van mr. R.L. Vermeulen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 januari 2022.
De oudste raadsheer en de jongste raadseer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.