ECLI:NL:GHAMS:2022:131

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 januari 2022
Publicatiedatum
25 januari 2022
Zaaknummer
23-001774-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de straf voor medeplegen van invoer van cocaïne met een beperktere rol van de verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlemmermeer, van 14 juni 2021. De verdachte, geboren in 1986, was betrokken bij de invoer van ongeveer een kilo cocaïne. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een beperktere rol had in vergelijking met zijn medeverdachten, die de koeriers hadden gerekruteerd en de invoer hadden georganiseerd. De verdachte had € 900 geïnvesteerd in de cocaïne en zou optreden als chauffeur voor de koeriers. Het hof heeft de gevangenisstraf vastgesteld op 300 dagen, waarvan 250 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, en daarnaast een taakstraf van 240 uren opgelegd. Het hof heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte, die blijk gaf van inzicht in zijn daden. De op te leggen straffen zijn gegrond op de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, behalve ten aanzien van de strafoplegging, die is vernietigd en opnieuw is vastgesteld.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001774-21
datum uitspraak: 25 januari 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlemmermeer, van 14 juni 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-284218-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1986,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 januari 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de bewijsmiddelen, de bewijsmotivering en de strafoplegging. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Oplegging van straffen

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan tweemaal invoer van -in totaal- ongeveer een kilo cocaïne. De verspreiding van harddrugs en de handel daarin gaan gepaard met allerlei andere soorten van (georganiseerde) criminaliteit en vormen een bedreiging voor de volksgezondheid. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij hier een bijdrage aan heeft geleverd.
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat de verdachte bij de invoer een beperktere rol had dan medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij desgevraagd € 900,00 heeft geïnvesteerd in de aankoop van de in te voeren hoeveelheid cocaïne, waarbij hij erop rekende dat hij bij verkoop van de cocaïne in Nederland 100% winst zou maken. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben de koeriers [naam 1] en [naam 2] gerekruteerd om de cocaïne naar Nederland te smokkelen en bepaald op welke wijze dat zou gebeuren. De verdachte werd weliswaar via berichten op de hoogte gehouden van de voortgang van de voorbereidingen, maar hij heeft daarin geen voor het hof overtuigende initiërende en aansturende rol gehad. Wel zou de verdachte optreden als chauffeur voor [naam 1] en [naam 2] op het moment dat zij geland waren op Schiphol.
Het hof overweegt voorts dat de verdachte blijkens een uittreksel uit de Justitiële documentatie van 30 december 2021
first offenderis. Ook is ter terechtzitting in hoger beroep gebleken dat de verdachte zijn leven op orde heeft. Bovendien heeft hij in hoger beroep meer openheid van zaken gegeven en blijk gegeven inzicht te hebben in de ernst van het feit dat hij heeft gepleegd. Het hof houdt met dit alles in strafmatigende zin rekening bij het opleggen van de straf.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit, een vrijheidsbenemende straf passend en geboden is. Gelet op het voorgaande zal het hof de gevangenisstraf echter slechts onvoorwaardelijk opleggen voor de duur van de door de verdachte in voorarrest doorgebrachte tijd. Het resterende gedeelte van de gevangenisstraf legt het hof voorwaardelijk op. Daarnaast legt het hof een taakstraf van maximale duur op.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 300 dagen, waarvan 250 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 240 uren passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
300 (driehonderd) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
250 (tweehonderdvijftig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.J. van der Wilt, mr R.A.E. van Noort en mr. M. Gonggrijp-van Mourik, in tegenwoordigheid van mr. R.L. Vermeulen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 januari 2022.
De oudste raadsheer en de jongste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.