ECLI:NL:GHAMS:2022:130

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 januari 2022
Publicatiedatum
25 januari 2022
Zaaknummer
23-000587-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake diefstal en overtreding van een verwijderingsbevel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 24 februari 2021. De verdachte, geboren in 1984 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld voor diefstal en het niet naleven van een verwijderingsbevel. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 7 september 2020 in Amsterdam 10 bussen Dove Deodorant heeft gestolen uit een winkel en op 28 augustus 2019 niet heeft voldaan aan een bevel van de burgemeester om zich uit een bepaald gebied te verwijderen. De verdachte was eerder veroordeeld voor een gelijk misdrijf, wat de ernst van de situatie vergrootte. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) voor twee jaar, maar het hof oordeelde dat deze maatregel niet noodzakelijk was, aangezien de verdachte inmiddels was uitgezet naar Portugal. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, waarbij de tijd in voorarrest in mindering wordt gebracht. De vorderingen van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van eerdere straffen zijn afgewezen. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en de verdachte vrijgesproken van andere tenlasteleggingen die niet bewezen zijn verklaard.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000587-21
datum uitspraak: 11 januari 2022
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 24 februari 2021 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers
13-225882-20 (zaak A) en 13-206769-19 (zaak B), alsmede 13-183015-18 en 13-701023-19 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
adres: zonder bekende woon- of verblijfplaats.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
12 oktober 2021 en 11 januari 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak A:
hij op of omstreeks 7 september 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, 10 (bussen) Dove Deodorant, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [winkel], gelegen aan het [adres], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Zaak B:
hij op 28 augustus 2019 te 04.05 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 172 en/of 177 van de Gemeentewet en/of 2.9A van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, in elk geval krachtens wettelijk voorschrift, door of namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende -zakelijk weergegeven- om zich uit het dealeroverlastgebied (D.O.G.) 2.0, althans uit een door de burgemeester aangewezen gebied, te verwijderen en zich daar gedurende 6 maanden (ingaande 24 augustus 2019 te 00:01 uur) niet meer te bevinden, terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen twee jaren waren verlopen sedert een vroegere veroordeling van verdachte wegens een gelijk misdrijf onherroepelijk was geworden (05 juni 2019; 13/032502-19).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A en in zaak B tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A:
hij op 7 september 2020 te Amsterdam 10 bussen Dove Deodorant, die toebehoorden aan [winkel], gelegen aan het [adres], heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Zaak B:
hij op 28 augustus 2019 te 04.05 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 2.9A van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, door de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende om zich uit het dealeroverlastgebied (D.O.G.) 2.0 te verwijderen en zich daar gedurende 6 maanden (ingaande 24 augustus 2019 te 00:01 uur) niet meer te bevinden, terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen twee jaren waren verlopen sedert een vroegere veroordeling van verdachte wegens een gelijk misdrijf onherroepelijk was geworden (05 juni 2019; 13/032502-19).
Hetgeen in zaak A en in zaak B meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A en in zaak B bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A bewezenverklaarde levert op:
diefstal.
Het in zaak B bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast, terwijl tijdens het plegen van het misdrijf nog geen twee jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens gelijk misdrijf onherroepelijk is geworden.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in zaak A en in zaak B bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A en in zaak B bewezenverklaarde veroordeeld tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) voor de duur van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A en in zaak B tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaren.
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat aan de verdachte geen ISD-maatregel opgelegd dient te worden. Hij heeft daartoe aangevoerd dat oplegging van de maatregel die er voornamelijk toe strekte de uitzetting van de verdachte te bewerkstelligen, niet noodzakelijk is, nu de verdachte inmiddels is uitgezet naar Portugal.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal. Diefstal is een ergerlijk feit, dat naast schade ook hinder veroorzaakt voor de gedupeerden. De verdachte heeft door aldus te handelen te kennen gegeven geen respect te hebben voor het eigendomsrecht van anderen.
De verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan het overtreden van een verwijderingsbevel door zich in een gebied te begeven terwijl hij wist dat hij daar niet mocht zijn. Met zijn gedrag heeft de verdachte het door de gemeente gevoerde beleid gefrustreerd en een kwalijk gebrek aan respect voor het openbaar gezag getoond.
Blijkens een e-mailbericht van 13 december 2021 van een medewerker van het ressortsparket is de verdachte op 8 december 2021 uitgezet naar Portugal. Onder deze omstandigheden is oplegging van de ISD-maatregel naar het oordeel van het hof niet noodzakelijk, ook niet in voorwaardelijke vorm, zoals door de advocaat-generaal is bepleit. Met de raadsman is het hof van oordeel dat de beveiliging van de maatschappij de oplegging van de maatregel thans niet eist. Het hof is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat enkel een vrijheidsbenemende straf van na te melden duur passend en geboden is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 63, 184 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 13-183015-18
Het hof zal het openbaar ministerie in zijn vordering tot tenuitvoerlegging van de bij het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 11 oktober 2018, parketnummer 13-183015-18, voorwaardelijk opgelegde geldboete niet-ontvankelijk verklaren, nu de vordering op 16 maart 2020 door het hof in een andere strafzaak reeds is toegewezen.

Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 13-701023-19

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 24 januari 2019, parketnummer 13-701023-19, voorwaardelijk opgelegde taakstraf. De rechtbank heeft deze vordering afgewezen. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering af te wijzen. De raadsman heeft zich hierbij aangesloten.
Het hof acht in het wat betreft de oplegging van de straf overwogene termen aanwezig om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A en in zaak B tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A en in zaak B bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging, met parketnummer 13-183015-18.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 2 september 2019, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 24 januari 2019, parketnummer 13-701023-19, voorwaardelijk opgelegde taakstraf.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.A.E. van Noort, mr. C.J. van der Wilt en mr. M. Gonggrijp-van Mourik, in tegenwoordigheid van mr. R.L. Vermeulen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 januari 2022.
De voorzitter en de jongste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.