ECLI:NL:GHAMS:2022:1152

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
23-001664-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van TBS met dwangverpleging aan verdachte met psychische stoornis na geweldsdelict

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1996 en thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Zaanstad, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 1 juni 2021. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde leed aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, namelijk schizofrenie, en dat deze stoornis heeft bijgedragen aan zijn handelen. De verdachte heeft zijn vader ernstig mishandeld, waarbij hij onder invloed was van MDMA en cannabis. De deskundigen, waaronder psychiater en psycholoog, hebben geconcludeerd dat de verdachte ten tijde van het delict in een psychotische toestand verkeerde en dat zijn gedrag niet volledig aan hem kan worden toegerekend.

Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank bevestigd, maar heeft de strafbaarheid van de verdachte vastgesteld als niet-toerekeningsvatbaar. De advocaat-generaal heeft TBS met dwangverpleging gevorderd, en het hof heeft deze maatregel opgelegd, omdat het niet overtuigd is dat een zorgmachtiging voldoende zou zijn om het gevaar op herhaling te beperken. Het hof heeft daarbij de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging genomen, evenals de psychische toestand van de verdachte en het risico op recidive. De verdachte wordt van overheidswege verpleegd in een TBS-instelling, waarbij de maatregel niet is gemaximeerd, gezien de aard van het delict en de psychische stoornis van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001664-21
datum uitspraak: 19 april 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 1 juni 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-301717-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
adres: [adres] ,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Zaanstad te Westzaan.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 april 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman en mr. J.K. Gaasbeek (de raadsman van de verdachte voor wat betreft het psychiatrisch patiëntenrecht), naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof de in het vonnis onder 5 opgenomen overweging ten aanzien van de strafbaarheid van de verdachte en de onder 6 opgenomen motivering van de maatregel vervangt door de hierna opgenomen overwegingen.

Strafbaarheid van de verdachte

De advocaat-generaal heeft, verwijzend naar de overwegingen en conclusies van psychiater [psychiater] , gesteld dat de ten tijde van het tenlastegelegde bij de verdachte bestaande ziekelijke stoornis ertoe leidt dat het feit in het geheel niet aan de verdachte kan worden toegerekend en dat de verdachte derhalve niet strafbaar is.
De raadsman heeft zich, onder verwijzing naar de overwegingen en conclusies van psycholoog [psycholoog] , op het standpunt gesteld dat de bij de verdachte vastgestelde schizofrenie in sterke mate, maar niet volledig en rechtstreeks heeft doorgewerkt in het tenlastegelegde, hetgeen leidt tot sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Het hof overweegt het volgende.
Er is onderzoek gedaan naar de persoon van de verdachte en het hof heeft kennisgenomen van de volgende rapporten:
  • Pro-Justitiarapport van 3 februari 2021, opgesteld door psychiater [psychiater] ;
  • Pro-Justitiarapport van 6 januari 2022, opgesteld door psycholoog [psycholoog] ;
  • Aanvullend Pro-Justitiarapport van 25 maart 2022, opgesteld door psychiater [psychiater] .
Beide deskundigen zijn ook op de terechtzitting in hoger beroep gehoord.
Zowel de psychiater als de psycholoog hebben bij de verdachte schizofrenie en een stoornis in gebruik van meerdere middelen (cannabis en MDMA) gediagnostiseerd en hebben geconcludeerd dat ten tijde van het ten laste gelegde bij de verdachte sprake was van een psychotisch toestandsbeeld en dat hij onder invloed was van MDMA en cannabis. De deskundigen verschillen echter van mening in hoeverre dit heeft doorgewerkt in de gedragingen van de verdachte en wat dit betekent voor de toerekenbaarheid.
De rapporten van de deskundigen houden ten aanzien van de toerekenbaarheid het volgende in:
Psychiater [psychiater] :

Betrokkene had al langere tijd allerlei psychotische belevingen waarbij hij het gevoel had in contact te staan met aliens, spaceships en hij was ervan overtuigd dat mensen zijn ideeën (‘endless-energy project’) wilde stelen. Hierdoor was hij al gespannen. Toen vader later thuiskwam dan gepland, was betrokkene boos omdat vader iets bij zich zou hebben wat betrokkene nodig had. Volgens betrokkene reageerde vader boos en op dat moment zag hij dat zijn vader ‘duivels’ en ‘duivelistisch’ werd. Betrokkene had het gevoel dat de duivel in vader was gekomen. Hierdoor had betrokkene de overtuiging dat hij zijn vader knock-out moest slaan, omdat anders vader hem mogelijk knock-out zou slaan. Het gebruik van MDMA en cannabis voorafgaand aan het tenlastegelegde kan de psychotische symptomen verergerd hebben/ levendiger hebben gemaakt en het gebruik van MDMA kan een rol gespeeld hebben in het verlagen van de impulscontrole. Het advies is om het tenlastegelegde, indien bewezen, niet toe te rekenen.”
Psycholoog [psycholoog] :

Er was sprake van diverse bronnen van spanning: hij had kort daarvoor de relatie met zijn vriendin [naam] verbroken, zijn opa was kort daarvoor overleden en er waren financiële zorgen, nadat hij een verkeerde terugbetaling had gedaan en tijdelijk zonder geld zat, en dus ook geen geld had om hasj te kopen. Zijn vermogen om met dit soort spanningen om te gaan was op basis van de meervoudige pathologie – de schizofrenie en de stoornis in het gebruik van cannabis – zeer gebrekkig. De parallelle psychotische wereld waarin hij leeft maakt hem als vanzelf kwetsbaar voor de impact die stresserende invloeden in de werkelijke wereld kunnen hebben, zeker als het gaat om emotioneel meer complexe en beladen ervaringen, zoals een relatiebreuk of de dood van een familielid. Dit complex van stresserende factoren heeft in de aanloop tot het tenlastegelegde geleid tot een confrontatie met zijn vader in het kader van een psychotische ontregeling die gepaard ging met prikkelbaarheid, angst en woede, zonder dat die angst, woede – en agressie – puur waangestuurd waren. Betrokkene gebruikt in het verhoor bij de politie de term ‘duivels’, maar analyse van zijn verklaringen bij de politie en de rechter-commissaris, noch een grondige bespreking van het tenlastegelegde in het huidig psychologisch onderzoek, geeft aanleiding om te denken dat betrokkene de waangestuurde overtuiging had dat de duivel in zijn vader was getreden of iets dergelijks. Wat betrokkene naar het zich laat aanzien probeert aan te geven is dat vader kwaad was en daarmee in zijn ogen ook onberekenbaar bedreigend en beangstigend werd: niet alleen omdat vader in de jaren dat hij excessief alcohol gebruikte in betrokkenes beleving naar en onvoorspelbaar uit kon vallen, maar zeker ook omdat betrokkene de ervaring heeft dat vader, als ze een conflict of ruzie hebben de politie en de GGZ belt om hem (gedwongen) op te laten nemen. Dat betekent dat het door betrokkene gebruikte excessieve geweld jegens zijn vader samenhangt met reële frustraties en spanningen, waar betrokkene gegeven de schizofrenie zeer kwetsbaar voor is, alsmede met excessieve angst en woede die niet (puur) waan-gestuurd noch hallucinatoir-gestuurd waren, maar die hij, gegeven de schizofrenie, wel slecht kon hanteren en controleren. Op basis van deze overwegingen wordt geconcludeerd dat betrokkenes meervoudige pathologie sterk heeft doorgewerkt in het tenlastegelegde en wordt geadviseerd om het tenlastegelegde, indien bewezen, betrokkene in sterk verminderde mate toe te rekenen.
Het hof neemt de conclusies en bevindingen van beide deskundigen ten aanzien van de bij de verdachte gediagnosticeerde schizofrenie en een stoornis in gebruik van meerdere middelen (cannabis en MDMA) over, nu deze deugdelijk zijn onderbouwd. Ten aanzien van de vraag in hoeverre deze stoornissen de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde hebben beïnvloed neemt het hof het hierboven weergegeven advies van psychiater [psychiater] over en maakt dit tot de zijne.
Hiertoe weegt in doorslaggevende mate mee dat de verdachte kort na zijn aanhouding op 28 november 2020 tegenover de politie heeft verklaard dat er een duivel in zijn vader ontwaakte en dat hij (de verdachte) er toen ‘vol is ingegaan’ om zijn vader te stoppen. Twee dagen later, bij de rechter-commissaris, heeft de verdachte aangegeven dat hij duivelsogen bij zijn vader zag. De verdachte heeft sindsdien deze uitspraken niet genuanceerd of verklaard dat hij dit toch anders ziet, zodat het hof ervan uitgaat dat de verdachte – mede door het voorafgaand gebruik van cannabis en MDMA – in een waangestuurde psychotische overtuiging leefde.
Dit betekent dat voor het hof vaststaat dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, ten gevolge waarvan het feit hem niet kan worden toegerekend. Daarmee is de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde niet strafbaar en dient hij te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

Oplegging van maatregel

Algemeen
De rechtbank heeft aan de verdachte de (ongemaximeerde) TBS-maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie zich onvoldoende heeft ingespannen om een zorgmachtigingstraject een reële kans te bieden. Er liggen thans twee tegenstrijdige Pro Justitia rapporten wat betreft het recidivegevaar dat nog van de verdachte uitgaat en de wijze van behandeling van de verdachte. Daarbij komt dat bij de voorbereiding van de zorgmachtiging GGZ InGeest is betrokken, terwijl die instelling eerder bij de behandeling van de verdachte betrokken is geweest en toen heeft aangegeven dat de verdachte wegens ernstige geweldsincidenten niet langer door de instelling kon worden behandeld. Dit maakt deze instelling onvoldoende objectief om bij de voorbereiding van de zorgmachtiging te worden betrokken, aldus de raadsman. Bij tegenstrijdige adviezen en GGZ-instellingen die niet willen meewerken aan een zorgmachtigingstraject dient het hof dit ten voordele en niet ten nadele van de verdachte uit te leggen. De raadsman heeft primair bepleit dat het hof de zaak zal aanhouden om een nieuw voorbereidingstraject van de zorgmachtiging te starten en subsidiair dat de verdachte tot een gevangenisstraf wordt veroordeeld wegens eenvoudige mishandeling en dat hij bij de uitspraak in vrijheid wordt gesteld.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte is in gevecht geraakt met zijn vader, in wie hij op dat moment een duivel zag. Tijdens dit gevecht is zijn vader op straat beland. De verdachte heeft zijn vader meermalen tegen het hoofd en gezicht geschopt, terwijl hij weerloos op de grond lag. Door zo te handelen heeft de verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn vader en had hij hem blijvend letsel kunnen aandoen.
Zoals hiervoor overwogen acht het hof de verdachte vanwege zijn ziekelijke stoornis in het geheel niet strafbaar voor zijn handelen, zodat hem geen straf kan worden opgelegd.
Maatregel
Het hof heeft in aanvulling op het Pro-Justitia rapport van 3 februari 2021, opgesteld door psychiater [psychiater] in hoger beroep kennis genomen van het Pro-Justitiarapport van 6 januari 2022, opgesteld door psycholoog [psycholoog] , waarin hij onder meer het volgende heeft gerapporteerd:
Onderzochte is lijdende aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van schizofrenie, onafgebroken, een stoornis in gebruik van cannabis, matig ernstig en een stoornis in gebruik van een stimulantium (MDMA), matig ernstig.
Geen van de psychotische belevingen/symptomen –of het nu gaat om de grootheidswanen, de paranoïde wanen of de hallucinaties – zijn uitgesproken emotioneel of angstbeladen: hij is niet boos of gekrenkt omdat hij niet de erkenning krijgt die hij vanwege zijn bijzondere status meent te verdienen, hij is niet bang voor de vijanden die hij heeft gemaakt door de wereld te redden van ‘kwade’ aliens die de wereld willen vernietigen, hij is niet verdrietig, somber of bitter omdat zijn bijzondere status zich tot op heden qua wonen, werk en inkomen niet vertaalt in een bijzondere maatschappelijke status en hij in feite marginaal functioneert. De psychotische waanwereld die hij beschrijft heeft een sterk ‘Marvel-cartoon-karakter’, een virtuele wereld die zich primair in zijn geest afspeelt, zonder raakvlakken met zijn werkelijke leven, maar ook geen wereld die zoveel (hevige) emoties genereert dat er een (sterk) verhoogde kans bestaat dat betrokkene op basis van die in de virtuele wereld gegenereerde emoties in de werkelijke wereld tot (ernstig) fysiek-gewelddadig gedrag komt. Met deze stand van zaken kan worden overwogen dat betrokkenes schizofrenie niet als vanzelf predisponeert tot het plegen van (ernstige) geweldsdelicten en deze overweging sluit aan bij een analyse van zijn Justitiële Documentatie, die tot het recente vonnis van de rechtbank Noord-Holland geen veroordelingen bevat voor (evident) TBS-waardige geweldsdelicten. Dat zijn vader nu slachtoffer is geworden van een ernstig, TBS-waardig geweldsdelict, hangt samen met de emotioneel zeer beladen relatie die hij al van kinds af aan met zijn vader heeft. Vader was aan de ene kant zijn steun en toeverlaat, de man bij wie hij na de scheiding ging wonen en enkele jaren daarna permanent bleef wonen, die het gemis van zijn moeder moest compenseren, van wie hij afhankelijk was voor geld en onderdak. Vader was echter ook de man die, naar het zich laat aanzien, jarenlang teveel dronk en mogelijk een ‘kwade dronk’ kon hebben, maar vooral de man was die hem keer op keer ten onrechte, gedwongen heeft laten opnemen in de GGZ, waar hij in zijn ogen niet thuishoorde en alleen maar ‘voor gek verklaard’ is en gedwongen werd om medicatie te nemen die hij niet nodig had. De kans dat betrokkene opnieuw bij vader gaat wonen en opnieuw verstrikt raakt in deze zeer ambivalente afhankelijkheidsrelatie, is klein. Vader zal hem nooit de deur wijzen, maar is stellig in zijn overtuiging dat betrokkene niet meer bij hem kan wonen. Met deze stand van zaken is de kans op nieuwe conflicten en confrontaties met vader, vergelijkbaar met die ten tijde van het tenlastegelegde, klein. De kans dat betrokkene met andere personen, die verder van hem af staan, in conflict zal raken is, gegeven zijn chronische psychotische pathologie, zeker aanwezig, maar de kans dat betrokkene in conflict met personen met wie hij, anders dan met vader, geen emotioneel beladen relatie en geschiedenis heeft, tot vergelijkbare, TBS-waardige geweldsdelicten zal komen als thans tenlastegelegd, is klein. Op grond van voorgaande overwegingen wordt geconcludeerd dat de kans op herhaling van delicten als thans tenlastegelegd, klein is, ook op de langere termijn.
Gelet op de conclusie dat de kans op recidive, te weten nieuwe geweldsdelicten jegens zijn vader, klein is, zijn er formeel gezien geen gronden om een advies voor begeleiding en/of behandeling in een strafrechtelijk kader uit te brengen. Daar staat tegenover dat betrokkene, om te voorkomen dat hij opnieuw verstrikt raakt in de emotioneel beladen, ambivalente afhankelijkheidsrelatie met vader, elders moet wonen, althans niet meer bij vader kan wonen. Bovendien bestaat er, gegeven de interferentie van de schizofrenie op zijn vermogen om maatschappelijk en emotioneel duurzaam stabiel te functioneren, een matige kans op minder ernstige delicten dan thans tenlastegelegd, in de vorm van vernieling, openlijke geweldpleging en eenvoudige mishandeling, te weten niet-TBS-waardige delicten. Met die stand van zaken wordt, om betrokkene adequaat te behandelen, om hem los te weken van zijn vader, en om de kans op herhaling van bovengenoemde, relatief lichte delicten, te verkleinen, geadviseerd om betrokkene te plaatsen in een RIBW en ambulant psychiatrisch te behandelen in het kader van een zorgmachtiging krachtens de Wet Verplichte Geestelijke Gezondheidszorg (WVGZZ) op grond van artikel 2.3 Wet Forensische Zorg (WFZ). Hoewel de verwachting is dat deze ambulante psychiatrische behandeling, gegeven de afwezigheid van ziektebesef en duurzame motivatie voor het gebruik van anti-psychotische medicatie, een moeizaam verloop zal hebben, dat vergelijkbaar is met het eerdere moeizame verloop, geeft de conclusie dat het recidive-risico klein is ook met dit kader voldoende waarborgen voor de maatschappelijke veiligheid en geen aanleiding om een behandeling en/of begeleiding in een ander juridisch kader te adviseren.
Gelet op het voorgaande advies heeft het hof op 7 januari 2022 aan de advocaat-generaal de opdracht gegeven om de voorbereiding voor een zorgmachtiging op te starten. Vervolgens heeft de officier van justitie op 28 maart 2022 schriftelijk bericht over de beëindiging van het voorbereiden van een zorgmachtiging 2.3 Wfz naar aanleiding van een negatieve medische verklaring.
Ook heeft het hof opdracht gegeven om psychiater [psychiater] aanvullend te laten rapporteren, hetgeen heeft geresulteerd in het door haar opgestelde aanvullend Pro-Justitiarapport van 25 maart 2022. Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
Bij betrokkene is schizofrenie en een stoornis in gebruik van meerdere middelen (cannabis en MDMA) gediagnostiseerd. Ten tijde van het ten laste gelegde was er sprake van een psychotisch toestandsbeeld en was betrokkene onder invloed van MDMA en cannabis.
Zonder interventie wordt het risico op recidive hoog ingeschat. Ondanks dat betrokkene meer dan een jaar in het PPC verblijft is de inhoud van de psychotische belevingen niet veranderd. In het verleden hebben zich ook al meerdere geweldsincidenten voorgedaan ten tijde van een psychose. De kans op herhaling van een incident zoals het tenlastegelegde schat onderzoeker zeer hoog in als de psychotische stoornis blijft bestaan. Daarnaast ervaart betrokkene zelf geen enkel probleem van het gebruik van cannabis en MDMA, terwijl onderzoeker van mening is dat het gebruik van die middelen het risico op geweld zal doen toenemen.
Betrokkene heeft geen eigen woonruimte, hij woont nog bij vader. Hoewel er meestal vanuit wordt gegaan dat wonen bij een ouder een beschermende functie kan hebben, lijkt er hier juist sprake van verhoging van het risico op recidive, omdat vader al meerdere keren geconfronteerd werd met agressie van betrokkene tijdens psychotische episoden. Uit de informatie van het FACT-team en uit de hetero-anamnese van beide ouders komt naar voren dat ouders het onderling ook vaak niet eens zijn over welke zorg nodig is voor betrokkene. De eerdere GGZ-behandeling met een zorgmachtiging heeft niet kunnen voorkomen dat betrokkene weer floride psychotisch werd, ook is het binnen die behandeling niet gelukt om verandering het gedrag van betrokkene te bewerkstelligen (gebruik van drugs verminderen, zinvolle dagbesteding, vergroten sociaal netwerk). De eerdere GGZ-behandeling heeft niet geleid tot een beter functioneren van betrokkene in de afgelopen jaren. Het is niet gelukt om het ziektebesef te vergroten en tot enige behandelmotivatie te komen, betrokkene had een enorme afkeer van de GGZ. Hierdoor was het onmogelijk voor de behandelaren voldoende invloed te hebben op de situatie van betrokkene. Ouders zijn beide erg ontevreden over de eerdere GGZ-behandeling, zij zijn van mening dat de behandelaren te kort geschoten zijn.
Het advies is om betrokkene langdurig en met een voldoende beveiligingsniveau (beveiligingsniveau 3, FPK) op te nemen in een forensisch-psychiatrische setting. Betrokkene kan dan op meer effectieve medicatie worden ingesteld en gemotiveerd worden om te stoppen met het gebruik van middelen. Tevens is het van belang dat er een delict-analyse wordt gemaakt en de behandeling gericht is op het verminderen van het recidive risico. Hierbij lijkt het vergroten van het ziektebesef en het vergroten van de behandelmotivatie een essentieel onderdeel.
Het advies is om, indien het Hof beoordeeld dat het tenlastegelegde zich qua ernst leent voor het opleggen van een TBS, een TBS met dwangverpleging op te leggen. Binnen dit kader is het mogelijk om betrokkene voldoende lang te behandelen, waarbij er voldoende tijd genomen kan worden om betrokkene goed in te stellen op effectievere medicatie en is er voldoende tijd om een delict-analyse met betrokkene te maken en zijn ziektebesef en behandelmotivatie te vergroten. Aangezien betrokkene op dit moment onvoldoende ziekte-inzicht en motivatie voor behandeling heeft, heeft een TBS behandeling onder voorwaarden volgens onderzoeker onvoldoende kans van slagen. Een opname met een zorgmachtiging op grond van artikel 2.3 Wet Forensische Zorg binnen een Forensisch Psychiatrische Kliniek geeft wel de mogelijkheid om de behandeling te richten op vermindering van het recidive risico. De duur van de zorgmachtiging (6 maanden) is echter te kort om betrokkene voldoende zorgvuldig op alle aangegeven gebieden te kunnen behandelen.
Het hof overweegt al het voorgaande overziende het volgende.
Het hof stelt vast dat genoegzaam is gebleken dat de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde leed aan een psychische stoornis en voorts dat deze stoornis heeft bijgedragen aan het handelen van de verdachte.
Een wettelijke voorwaarde voor het opleggen van een terbeschikkingstelling is dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist.
Voornoemde deskundigen verschillen van inzicht over het gevaar voor herhaling van (ernstige) geweldsincidenten. Waar [psycholoog] het risico vooral ziet in de relatie van de verdachte met zijn vader, trekt [psychiater] dit breder. Zij wijst er daarbij op dat de verdachte zich in het verleden ook schuldig heeft gemaakt aan geweldsdelicten jegens anderen dan zijn vader, hoewel die incidenten minder ernstig waren.
Het hof sluit zich aan bij hetgeen psychiater [psychiater] heeft geconcludeerd over het recidiverisico. De conclusies van de psychiater omtrent het recidiverisico worden niet alleen gedragen door haar bevindingen, maar vinden ook steun in het dossier. Uit het dossier komt naar voren dat eerdere veroordelingen zien op mishandelingen van de toenmalige vriendin van de verdachte, de nieuwe partner van zijn moeder en een medewerkster van een GGZ-instelling waar de verdachte in 2019 was opgenomen. De frequentie waarmee de verdachte bij justitie in beeld komt voor geweldsuitbarstingen is dermate hoog en de ernst van het tegen zijn vader gebruikte geweld is dusdanig groot dat niet langer het risico kan worden gelopen dat een nieuwe geweldsuitbarsting leidt tot ernstiger gevolgen dan tot nu toe het geval is geweest. Het hof laat tevens meewegen dat de verdachte meermalen opgenomen is geweest in het kader van rechterlijke- en zorgmachtigingen, zonder dat dit geweldsincidenten voldoende heeft kunnen voorkomen. Tevens speelt een rol dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard te willen doorgaan met het gebruiken van de drugs, waarvan gebleken is dat die een nieuwe geweldsuitbarsting juist bevorderen.
Het hof zal gelet op het voorgaande, in onderling verband bezien, het bevel geven dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd in een TBS-instelling. Het hof is er niet van overtuigd dat een behandeling die wordt afgedwongen middels een zorgmachtiging het gevaar op herhaling voldoende zal kunnen inperken. Het hof realiseert zich dat de TBS-maatregel een ingrijpende maatregel is, maar ziet zich mede uit een oogpunt van maatschappijbeveiliging genoodzaakt om in dit geval toch deze maatregel op te leggen. Het verzoek van de verdediging tot aanhouding om alsnog een zorgmachtiging voor te bereiden wordt daarom afgewezen.
Resumerend
Het hof stelt samenvattend vast dat aan de wettelijke eisen als genoemd in de artikelen 37a en 37b, eerste lid, Sr is voldaan. Bij de verdachte was ten tijde van het begaan van het bewezen feit sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Het door de verdachte begane feit betreft een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld en naar het oordeel van het hof eist de algemene veiligheid van personen oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling van de verdachte en het bevel dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd. De maatregel zal worden opgelegd wegens poging tot zware mishandeling. Dit is een misdrijf dat gericht is tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, zodat de duur van de terbeschikkingstelling niet op voorhand is gemaximeerd.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D. Radder, mr. F.A. Hartsuiker en mr. C.J. van der Wilt, in tegenwoordigheid van
mr. S.M. Schouten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
19 april 2022.