ECLI:NL:GHAMS:2022:1139

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 april 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
23-002289-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake winkeldiefstal, diefstal loktas en mishandeling met verwerping van noodweerverweer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 27 juli 2021. De verdachte, geboren in 1966 en thans gedetineerd in P.I. Lelystad, was in hoger beroep gegaan tegen een eerdere veroordeling voor winkeldiefstal, diefstal van een loktas en mishandeling. De tenlastelegging omvatte onder andere het stelen van een loktas met daarin een portemonnee met vals geld en een mobiele telefoon, evenals het stelen van twee tandenborstels. Daarnaast was de verdachte beschuldigd van het mishandelen van een slachtoffer door deze met een schaar in zijn been te steken. Het hof heeft de verweren van de verdachte, waaronder een beroep op noodweer, verworpen. Het hof oordeelde dat de feiten en omstandigheden geen succesvol beroep op noodweer rechtvaardigden. De verdachte werd schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten, maar het hof kwam tot een andere bewezenverklaring dan de rechtbank. In plaats van de eerder opgelegde ISD-maatregel, die niet werd opgelegd vanwege de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, werd een gevangenisstraf van drie maanden opgelegd. De voorlopige hechtenis werd opgeheven omdat de verdachte langer in voorarrest had gezeten dan de opgelegde straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002289-21
datum uitspraak: 14 april 2022 (bij vervroeging)
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 27 juli 2021 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-096391-21 (zaak A) en 13-257442-20 (zaak B) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1966,
thans gedetineerd in P.I. Lelystad te Lelystad.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 april 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is tenlastegelegd:
in zaak A dat:
1.
hij op of omstreeks 7 april 2021 te Amsterdam, althans in Nederland, een loktas (met daarin een portemonnee met vals geld en/of een mobiele telefoon), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] en/of de politie, Eenheid Amsterdam, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op of omstreeks 7 april 2021 te Amsterdam, althans in Nederland, twee tandenborstels (merk/type Oral-B Vitality), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] en/of (winkelbedrijf) [bedrijf] (gelegen aan de [adres]), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
in zaak B dat:
hij op of omstreeks 13 oktober 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 3] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 3] eenmaal of meermalen in zijn been, althans in het lichaam, te steken met een (nagel)schaar, in elk geval met enig (scherp) voorwerp.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven reeds omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt. Ook zal het hof de bewijsoverweging ten aanzien van zaak B aanpassen en een andere beslissing nemen ten aanzien van de strafoplegging.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A:
1.
hij op 7 april 2021 te Amsterdam een loktas met daarin een portemonnee met vals geld en een mobiele telefoon, toebehorende aan de politie, Eenheid Amsterdam, heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op 7 april 2021 te Amsterdam twee tandenborstels, merk/type Oral-B Vitality, toebehorende aan winkelbedrijf [bedrijf], gelegen aan de [adres], heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Zaak B:
hij op 13 oktober 2020 te Amsterdam [slachtoffer 3] heeft mishandeld door [slachtoffer 3] in zijn been te steken met een schaar.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Nadere overwegingen zaak B:
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw overeenkomstig haar pleitnota aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr), dan wel noodweerexces. De raadsvrouw heeft gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, doordat de aangever en zijn vrienden op hem afkwamen en een fiets op hem gooiden, waarna de aangever en zijn vrienden opnieuw op hem afkwamen.
Het hof is van oordeel dat de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, geen succesvol beroep op noodweer rechtvaardigen. Omdat het dossier summier is – en dit niet ten nadele van de verdachte mag wegen – volgt het hof de verklaring van de verdachte, zoals deze in eerste aanleg door hem is afgelegd. Deze verklaring houdt in dat er een woordenwisseling ontstond tussen hem en de aangever, waarna de aangever een fiets tegen hem heeft gegooid en hij op de grond terecht is gekomen. De verdachte is vervolgens overeind gekomen, heeft een schaartje gepakt en heeft daarmee de aangever in zijn been gestoken.
Naar het oordeel van het hof kan de gedraging van de aangever – het gooien met een fiets tegen de verdachte – weliswaar worden gekwalificeerd als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding jegens verdachtes lijf, maar is op grond van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep en de stukken in het dossier niet aannemelijk geworden dat de daaropvolgende gedraging van de verdachte geboden was door de noodzakelijke verdediging daartegen. Uit niets is gebleken dat er van de zijde van de aangever een vervolg is gekomen op het gooien van de fiets, waartegen de verdachte genoodzaakt was zich te verdedigen. De verdachte heeft nimmer verklaard (anders dan door zijn raadsvrouw betoogd) dat hij verder nog werd aangevallen, of dat hij wel moest steken omdat er nog een aanval dreigde. Integendeel, de verdachte heeft na zijn aanhouding tijdens het verhoor bij de politie te kennen gegeven dat het ‘meer voor de grap was’ en dat hij ‘een grapje maakte’ door met het schaartje richting het been van de aangever te steken.
Mede op grond van het voorgaande is niet gebleken dat bij de verdachte sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging als bedoeld in artikel 41, tweede lid, Sr, zodat daarom ook het beroep op noodweerexces faalt.
De verweren worden verworpen.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert
telkensop:
diefstal.
Het in zaak B bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft aan de verdachte ten aanzien van het in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B bewezenverklaarde de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD maatregel) opgelegd voor de duur van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat aan de verdachte dezelfde maatregel wordt opgelegd als door de rechter in eerste aanleg is opgelegd.
De raadsvrouw heeft bepleit dat oplegging van de ISD-maatregel niet gewenst en disproportioneel is. Zij heeft primair verzocht om aan de verdachte een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal en diefstal van een loktas. De politie in Amsterdam zet loktassen in als middel tegen het grote aantal diefstallen van tassen en koffers van met name toeristen. Diefstallen zijn vervelende feiten, die veel overlast en schade veroorzaken voor de benadeelden. Verder heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling. De verdachte heeft het slachtoffer met een schaartje in zijn been gestoken en heeft daarmee diens lichamelijke integriteit geschonden.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 22 maart 2022 is hij eerder wegens vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Het hof heeft ook kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 2 februari 2021, opgemaakt door reclasseringswerkster [naam]. Hierin staat – kort samengevat – vermeld dat de verdachte voldoet aan de harde en zachte criteria voor oplegging van een ISD-maatregel. Leger des Heils Reclassering ziet momenteel geen andere mogelijkheid dan het adviseren van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel, omdat de structurele hulpverleningsmogelijkheden voor betrokkene op korte termijn in Nederland beperkt zijn, aangezien hij als EU-onderdaan momenteel nog onvoldoende rechten heeft opgebouwd en geen zorgverzekering heeft. Er is geen stabiliteit binnen de primaire levensbehoeften en tevens is sprake van drugsverslaving. Hulpverlening zou derhalve wél geïndiceerd zijn om het ontstane delictpatroon te kunnen doorbreken.
Hoewel in deze zaak aan de voorwaarden is voldaan die artikel 38m Sr aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt, is het hof van oordeel dat de aard en frequentie van de door verdachte begane feiten en zijn persoonlijke omstandigheden niet zodanig zijn, dat de veiligheid van personen of goederen in dit geval het opleggen van de ISD-maatregel eist. De ISD-maatregel zou in de onderhavige situatie als voornaamste doel hebben om de verdachte te laten terugkeren naar Italië, zijn land van herkomst. Het hof vindt dat de ISD-maatregel in dit geval, mede gelet op de omstandigheid dat de verdachte heeft verklaard en aannemelijk heeft gemaakt vrijwillig naar Italië te willen terugkeren, een te vergaande en te ingrijpende maatregel is en zal de vordering van de advocaat-generaal tot oplegging van de ISD-maatregel dan ook afwijzen. Het hof merkt daarbij op dat ook meespeelt dat een eventuele ISD-maatregel pas effect zou kunnen sorteren (terugkeer naar Italië) als verdachte definitief ongewenst zou zijn verklaard, terwijl onduidelijk is wanneer dat het geval zou zijn.
In plaats daarvan zal het hof aan de verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van drie maanden, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd. Een andere strafmodaliteit acht het hof niet passend.
Opheffing voorlopige hechtenis
Omdat verdachte langer in voorarrest heeft gezeten dan de straf die hem wordt opgelegd, wordt de voorlopige hechtenis opgeheven met ingang van heden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 300 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-096391-21 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 13-257442-20 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 13-096391-21 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 13-257442-20 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.J. van der Wilt, mr. F.A. Hartsuiker en mr. H.M.J. Quaedvlieg, in tegenwoordigheid van mr. S.M. Schouten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
14 april 2022.
Mr. H.M.J. Quaedvlieg is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.