ECLI:NL:GHAMS:2022:1078

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
11 april 2022
Zaaknummer
20/00408
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verschuldigdheid van antidumpingrechten en compenserende rechten voor zonnepanelen uit Taiwan

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 maart 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de verschuldigdheid van antidumpingrechten en compenserende rechten op zonnepanelen die door [X] B.V. zijn ingevoerd vanuit Taiwan. De inspecteur van de Belastingdienst/Douane had eerder een uitnodiging tot betaling uitgegeven voor een bedrag van € 49.635,51 aan antidumpingrechten en compenserende rechten, plus rente. De rechtbank had het beroep van [X] B.V. ongegrond verklaard, waarna het hoger beroep werd ingesteld. Het Hof heeft vastgesteld dat de zonnepanelen zijn aangegeven onder de verkeerde Taric-code en dat de invoer van deze zonnepanelen onderhevig is aan de Europese antidumpingmaatregelen. Het Hof oordeelde dat de inspecteur terecht de uitnodiging tot betaling had uitgegeven, omdat de zonnepanelen zijn geproduceerd door een onderneming die niet vrijgesteld is van deze rechten. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het Hof concludeerde dat [X] B.V. zowel antidumpingrechten als compenserende rechten verschuldigd is voor de ingevoerde zonnepanelen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 20/00408
29 maart 2022
uitspraak van de meervoudige douanekamer
op het hoger beroep van
[X] B.V., gevestigd te [Z] , belanghebbende,
gemachtigde: mr. J.A. Biermasz (Ploum Advocaten)
tegen de uitspraak van 30 juni 2020 in de zaak met de kenmerk HAA 18/1762 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 28 november 2016 een uitnodiging tot betaling (utb) uitgereikt aan belanghebbende ten bedrage van € 49.635,51 aan antidumpingrechten en compenserende rechten en € 570,81 aan rente op achterstallen.
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar,
gedagtekend 30 maart 2018, de utb gehandhaafd.
1.3.
Het daartegen ingestelde beroep heeft de rechtbank in haar uitspraak ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof
ingekomen op 15 juli 2020 en is aangevuld bij brief van 25 september 2020. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2022. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (belanghebbende en de inspecteur worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’).
“Feiten
1. Eiseres heeft via haar direct vertegenwoordiger, [Y] B.V. te [vestigingsplaats] , op 1 en 3 juni 2015 zonnepanelen aangegeven voor het vrije verkeer. De zonnepanelen werden door eiseres bij de twee aangiften ingedeeld in de gecombineerde nomenclatuur (GN) onder Taric-code 8541 4090 29 , met vermelding van Taiwan als land van oorsprong en [onderneming 1] (hierna: [onderneming 1] ) uit Taipei City te Taiwan als verkoper.
2. In juli 2016 heeft verweerder een controle na invoer (cni) ingesteld bij eiseres in verband met de vaststelling bij de Uitvoeringsverordeningen (EU) 2016/184 en 2016/185 van het definitieve antidumpingrecht en compenserend recht bij invoer van zonnepanelen en delen daarvan uit onder andere Taiwan . Op 31 oktober 2017 is het naar aanleiding van deze controle opgestelde rapport aan eiseres gezonden.
3. Uit de in de utb van 28 november 2016 gegeven specificatie blijkt dat de aangifte van 3 juni 2015 met € 17.966,26 is gecorrigeerd (zijnde 11,5% compenserend recht en 53,4% antidumpingrecht over de douanewaarde van € 27.683,00) en de aangifte van 1 juni 2015 met € 31.669,25 (zijnde 11,5% compenserend recht en 53,4% antidumpingrecht over de douanewaarde van € 48.797,00).”
2.2.
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In geschil is of de utb terecht aan belanghebbende is uitgereikt.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in
de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar de naar aanleiding van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4.Overwegingen van de rechtbank

De rechtbank heeft het volgende overwogen:
“8. Tussen partijen is niet in geschil dat het land van oorsprong van de zonnepanelen Taiwan is en dat de zonnepanelen vanuit Taiwan zijn verzonden. Verweerder heeft weliswaar de oorsprong van de zonnecellen bij gebrek aan wetenschap betwist, maar de oorsprong van de zonnecellen is in deze zaak niet van belang voor de beslechting van het geschil.
9. Op het moment van de invoer van de zonnepanelen waren Vo 2015/832 en Vo 2015/833 zowel gepubliceerd (zie Publicatieblad van de EU L132 van 29 mei 2015) als in werking getreden (1 juni 2015). Vanaf dat moment werd eiseres dan ook verondersteld te weten dat de Europese Commissie (hierna: de Commissie), naar aanleiding van een met voldoende bewijsmateriaal onderbouwd verzoek van een producent in de EU, besloten had om een onderzoek te openen naar de mogelijke ontwijking van de compenserende - en antidumpingmaatregelen die zijn ingesteld op de invoer van zonnepanelen uit de Volksrepubliek China, door de zonnepanelen (al dan niet aangegeven als van oorsprong uit onder meer Taiwan ) vanuit onder meer Taiwan te laten invoeren. Vanaf dat moment werden zonnepanelen en zonnecellen verzonden uit Taiwan , al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Taiwan , onderworpen aan registratie. Op grond van beide verordeningen moesten zonnepanelen verzonden uit Taiwan worden aangegeven onder Taric-code 8541 4090 23 . Zonnepanelen uit landen die niet onder de registratieplicht vielen moesten worden aangegeven onder Taric-code 8541 4090 29 . Uit de beide verordeningen valt op te maken dat het onderzoek van de Commissie binnen negen maanden zou worden afgerond en dat uiteindelijk alleen vrijstelling van de compenserende - en antidumpingmaatregelen kon worden verleend aan producenten in Taiwan die konden aantonen niet verbonden te zijn met de producenten waarop de bestaande compenserende - en antidumpingmaatregelen van toepassing waren en niet betrokken te zijn bij ontwijkingspraktijken. Producenten konden een verzoek indienen om in aanmerking te komen voor een dergelijke vrijstelling.
10. Het onderzoek is tijdig afgerond en naar aanleiding van dit onderzoek zijn in Vo 2016/184 en Vo 2016/185 de bij Vo 1238/2013 en Vo 1239/2013 ingestelde definitieve compenserende - en antidumpingrechten verder uitgebreid. Vo 2016/184 en Vo 2016/185 zijn één dag na de bekendmaking in het Publicatieblad van de EU L37 (nummers 56 en 76) van 12 februari 2016 in werking getreden. Voor vrijstelling van rechten op zonnepanelen geldt op grond van de geldende verordeningen de voorwaarde dat de zonnepanelen geproduceerd zijn door een vrijgestelde Taiwanese exporteur/producent.
11. Ter zitting heeft verweerder bevestigd dat de omstandigheid dat eiseres bij de invoer een onjuiste GN-onderverdeling heeft gebruikt ertoe zou hebben geleid dat eiseres reeds bij de instelling van het definitieve antidumpingrecht op 13 februari 2016 en niet na de cni de compenserende - en antidumpingrechten zouden zijn opgelegd.
12. Eiseres stelt weliswaar terecht dat het door verweerder in het verweerschrift genoemde factuurvereiste in de onderhavige zaak niet van toepassing is, maar haar stelling dat zij geen compenserende - en antidumpingrechten verschuldigd is enkel op grond van het feit dat de zonnepanelen in Taiwan zijn geproduceerd, is gezien het onder 10 hiervoor en 14 hierna overwogene onjuist. De uitbreiding van de compenserende - en antidumpingrechten heeft betrekking op alle zonnepanelen die uit Taiwan zijn verzonden. Op al deze zonnepanelen zijn de compenserende - en antidumpingrechten in principe verschuldigd, tenzij de zonnepanelen zijn geproduceerd door een vrijgestelde Taiwanese onderneming.
13. In de beide aangiften is [onderneming 1] als verkoper vermeld. Niet in geschil is dat [onderneming 1] geldt als de producent van de zonnepanelen, waarin zonnecellen zijn verwerkt die door Sunengine zijn aangeleverd. [onderneming 1] staat zowel in Vo 2016/184 als in Vo 2016/185 onder het kopje “1.3. Onderzoek” bij (10) genoemd als een onderneming die in de door de Commissie uitgezette vragenlijst heeft vermeld niet over een eigen productie te beschikken. Daarmee voldeed de onderneming naar de mening van de Commissie niet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een vrijstelling van compenserende - en antidumpingrechten. De Commissie heeft het verzoek van [onderneming 1] om voor vrijstelling in aanmerking te komen daarom verworpen en [onderneming 1] is dan ook geen vrijgestelde onderneming.
14. Eiseres stelt dat in haar zaak via “de vrije bewijsleer” is aan te tonen dat de zonnepanelen (en zonnecellen) uit Taiwan komen en dat de compenserende - en antidumpingrechten dan niet verschuldigd zijn, omdat deze slechts bedoeld zijn om doorgevoerde Chinese zonnepanelen te treffen.
De rechtbank overweegt als volgt. De titel, punt 78 van de preambule en artikel 1, eerste lid, van Vo 2016/185 houden in dat het definitieve antidumpingrecht dat bij Vo 1238/2013 is ingesteld op de invoer van zonnepanelen van oorsprong uit of verzonden uit China, wordt uitgebreid tot de invoer van zonnepanelen verzonden uit, onder andere, Taiwan . Enkel het land van verzending en niet het land van oorsprong van de zonnepanelen is van belang voor de verschuldigdheid van het antidumpingrecht. Vo 2016/185 zou bovendien zinledig zijn indien eiseres wordt gevolgd in haar stelling dat deze verordening enkel betrekking kan hebben op zonnepanelen waarvan door verweerder wordt bewezen dat deze van Chinese oorsprong zijn. Indien verweerder dat bewijs kan leveren, is het antidumpingrecht immers reeds verschuldigd op grond van Vo 1238/2013, zodat van enige uitbreiding van de werking van het antidumpingrecht dan geen sprake is. Voorts strookt het niet met de doelstelling van artikel 13 van de Basisverordening (Verordening (EG) nr. 1225/2009), te weten de doeltreffendheid van het uitgebreide antidumpingrecht, indien een individuele onafhankelijke importeur in de Unie de gelegenheid krijgt voor de door hem ingevoerde goederen te bewijzen dat geen sprake is van ontwijking door overlading of assemblage. Nu het land van verzending van de onderhavige zonnepanelen Taiwan is, is Vo 2016/185 van toepassing. Hetzelfde geldt voor Vo 2016/184. Van bijzondere omstandigheden die een afwijking van deze verordeningen rechtvaardigen, is niet gebleken en de daarvoor benodigde onderbouwing heeft eiseres ook niet gegeven.
15. Gelet op de strekking van Vo 2016/184 en Vo 2016/185 zijn de door eiseres ingevoerde zonnepanelen onderworpen aan compenserende - en antidumpingrechten, nu deze zonnepanelen zijn geproduceerd door de niet vrijgestelde onderneming [onderneming 1] . De omstandigheid dat Sunengine , zo deze de producent van de zonnecellen is, wel een vrijgestelde onderneming is, kan aan dit oordeel niet afdoen.
16. Gelet op het hiervoor overwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.”

5.Juridisch kader

Antidumpingrechten
5.1.
Uitvoeringsverordening (EU) 1238/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen), van oorsprong uit of verzonden uit de Volksrepubliek China (hierna: Verordening 1238/2013) bepaalt in artikel 1, lid 1:
“1. Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op fotovoltaïsche modules of panelen van kristallijn silicium en in dergelijke modules en panelen gebruikte cellen (…) van oorsprong uit of verzonden uit de Volksrepubliek China, (…).”
5.2.
Uitvoeringsverordening (EU) 2015/833 van de Commissie van 28 mei 2015 tot opening van een onderzoek naar de mogelijke ontwijking van de bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1238/2013 van de Raad ingestelde antidumpingmaatregelen ten aanzien van fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen), van oorsprong uit of verzonden uit de Volksrepubliek China, door de invoer van fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen) verzonden uit Maleisië en Taiwan , al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië en Taiwan , en tot onderwerping van deze invoer aan registratie (hierna: Verordening 2015/833) bepaalt in artikel 2, eerste alinea:
“De douaneautoriteiten nemen overeenkomstig artikel 13, lid 3, en artikel 14, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 de nodige maatregelen om de invoer in de Unie van de in artikel 1 van de onderhavige verordening omschreven goederen
(Hof: fotovoltaïsche modules of panelen van kristallijn silicium en cellen van de soort die in fotovoltaïsche modules of panelen van kristallijn silicium wordt gebruikt, verzonden uit Maleisië en Taiwan , al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië en Taiwan )te registreren.”
5.3.
Uitvoeringsverordening (EU) 2016/185 van de Commissie van 11 februari 2016 tot uitbreiding van het bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1238/2013 van de Raad ingestelde definitieve antidumpingrecht op fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen), van oorsprong uit of verzonden uit de Volksrepubliek China, tot fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen) verzonden uit Maleisië en Taiwan , al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië en Taiwan (hierna: Verordening 2016/185) bepaalt in artikel 1, lid 1 en lid 3 het volgende:
“1. Het definitieve antidumpingrecht dat van toepassing is op „alle andere ondernemingen” en bij artikel 1, lid 2, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1238/2013 werd ingesteld op fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen), van oorsprong uit of verzonden uit de Volksrepubliek China, (…), wordt uitgebreid tot fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen) verzonden uit Maleisië en Taiwan , al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië en Taiwan , (…)
3. Het bij lid 1 van dit artikel uitgebreide recht wordt geïnd op ingevoerde producten verzonden vanuit Maleisië en Taiwan , al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië en Taiwan , die overeenkomstig artikel 2 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/833 van de Commissie en artikel 13, lid 3, en artikel 14, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 worden geregistreerd, met uitzondering van die welke door de in lid 1 vermelde ondernemingen worden geproduceerd.”
Compenserende rechten
5.4.
Uitvoeringsverordening (EU) 1239/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot instelling van een definitief compenserend recht op de invoer van fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen), van oorsprong uit of verzonden uit de Volksrepubliek China (hierna: Verordening 1239/2013) bepaalt in artikel 1, lid 1:
“Er wordt een definitief compenserend recht ingesteld op de invoer van fotovoltaïsche modules of panelen van kristallijn silicium en in dergelijke modules of panelen gebruikte cellen (…) van oorsprong uit of verzonden uit de Volksrepubliek China (…).
5.5.
Uitvoeringsverordening (EU) 2015/832 van de Commissie van 28 mei 2015 tot opening van een onderzoek naar de mogelijke ontwijking van de bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1239/2013 van de Raad ingestelde compenserende maatregelen ten aanzien van fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen), van oorsprong uit of verzonden uit de Volksrepubliek China, door de invoer van fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen) verzonden uit Maleisië en Taiwan , al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië en Taiwan , en tot onderwerping van deze invoer aan registratie (hierna: Verordening 2015/832) bepaalt in artikel 2, eerste alinea:
“De douaneautoriteiten nemen overeenkomstig artikel 23, lid 4, en artikel 24, lid 5, van Verordening (EG) nr. 597/2009 de nodige maatregelen om de invoer in de Unie van de in artikel 1 van de onderhavige verordening omschreven goederen
(Hof: fotovoltaïsche modules of panelen van kristallijn silicium en cellen van de soort die in fotovoltaïsche modules of panelen van kristallijn silicium wordt gebruikt verzonden uit Maleisië en Taiwan , al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië en Taiwan )te registreren.”
5.6.
Uitvoeringsverordening (EU) 2016/184 van de Commissie van 11 februari 2016 tot uitbreiding van het bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1239/2013 van de Raad ingestelde definitieve compenserende recht op fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen), van oorsprong uit of verzonden uit de Volksrepubliek China, tot fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen) verzonden uit Maleisië en Taiwan , al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië en Taiwan (hierna: Verordening 2016/184) bepaalt in artikel 1, lid 1 en lid 3 het volgende:
“1. Het definitieve compenserende recht dat van toepassing is op „alle andere ondernemingen” en bij artikel 1, lid 2, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1239/2013 werd ingesteld op fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen), van oorsprong uit of verzonden uit de Volksrepubliek China, (…) wordt uitgebreid tot fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen) verzonden uit Maleisië en Taiwan , al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië en Taiwan , (…)
3. Het bij lid 1 van dit artikel uitgebreide recht wordt geïnd op ingevoerde producten verzonden vanuit Maleisië en Taiwan , al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië en Taiwan , die overeenkomstig artikel 2 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/832 van de Commissie en artikel 23, lid 4, en artikel 24, lid 5, van Verordening (EG) nr. 597/2009 worden geregistreerd, met uitzondering van die welke door de in lid 1 vermelde ondernemingen worden geproduceerd.”

6.Beoordeling van het geschil

6.1.
Belanghebbende betoogt in hoger beroep dat de verordeningen 2016/184 en 2016/185 (zie 5.6 en 5.3) weliswaar bepalen dat (respectievelijk) compenserende rechten en antidumpingrechten verschuldigd zijn voor zonnepanelen verzonden vanuit Taiwan , maar dat van de heffing van deze rechten dient te worden afgezien indien de importeur het bewijs levert dat de zonnepanelen niet van Chinese oorsprong zijn. Nu, naar belanghebbende stelt, in rechte vaststaat dat de door haar ingevoerde zonnepanelen van Taiwanese oorsprong zijn, is zij daarom geen antidumpingrechten en compenserende rechten verschuldigd.
De inspecteur heeft betwist dat van de heffing van genoemde rechten dient te worden afgezien indien het bewijs wordt geleverd dat de zonnepanelen niet van Chinese oorsprong zijn. Ook heeft de inspecteur betwist dat de zonnepanelen van Taiwanese oorsprong zijn. Het Hof overweegt ter zake als volgt.
6.2.1.
Bij Verordening 2015/833 (zie 5.2) heeft de Europese Commissie een onderzoek geopend naar de mogelijke ontwijking van de bij Verordening 1238/2013 (zie 5.1) ingestelde antidumpingmaatregelen, ten aanzien van zonnepanelen van Chinese oorsprong, door de invoer van zonnepanelen verzonden uit Maleisië en Taiwan , al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië en Taiwan . Dit onderzoek heeft geresulteerd in Verordening 2016/185, tot uitbreiding van het bij Verordening 1238/2013 ingestelde definitieve antidumpingrecht op zonnepanelen van Chinese oorsprong tot zonnepanelen verzonden uit Maleisië en Taiwan , al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië en Taiwan .
6.2.2.
Bij Verordening 2015/832 (zie 5.5) heeft de Europese Commissie een onderzoek geopend naar de mogelijke ontwijking van de bij Verordening 1239/2013 (zie 5.4) ingestelde compenserende maatregelen ten aanzien van zonnepanelen van Chinese oorsprong, door de invoer van zonnepanelen verzonden uit Maleisië en Taiwan , al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië en Taiwan . Dit onderzoek heeft geresulteerd in Verordening 2016/184, tot uitbreiding van het bij Verordening 1239/2013 van de Raad ingestelde definitieve compenserende recht op zonnepanelen van Chinese oorsprong tot zonnepanelen verzonden uit Maleisië en Taiwan , al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië en Taiwan .
6.3.
Voornoemde “uitbreidingsverordeningen” 2016/185 en 2016/184 vinden hun rechtsgrond in artikel 13 van de (toenmalige) Verordening (EG) 1225/2009, betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap, en artikel 23 van de (toenmalige) Verordening (EG) 597/2009, betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn, welke laatstgenoemde verordeningen veelal worden aangeduid als de “basisverordening” inzake antidumpingmaatregelen, respectievelijk compenserende maatregelen.
6.4.
Beide uitbreidingsverordeningen sluiten voor de verschuldigdheid aan bij het land van
verzending(herkomst) en niet bij het land van oorsprong. Anders dan belanghebbende betoogt, staat voor haar als importeur niet de mogelijkheid open om in een procedure voor de nationale rechter te bewijzen dat de ingevoerde zonnepanelen niet van Chinese oorsprong zijn, om aldus de heffing van antidumpingrechten en compenserende rechten voor zonnepanelen verzonden vanuit Taiwan te voorkomen. Dit volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 10 november 2017, nr. 15/04667, ECLI:NL:HR:2017:2820, r.o. 2.5.9, slotalinea, waarin de Hoge Raad het volgende heeft geoordeeld:
“Met de doelstelling van artikel 13 van de Basisverordening, te weten het doeltreffend verzekeren van het ingestelde antidumpingrecht, strookt voorts dat in die bepaling niet erin is voorzien dat een individuele onafhankelijke importeur in de Unie de gelegenheid krijgt voor de door hem ingevoerde goederen het vermoeden van ontwijking in het derde land te weerleggen, waaronder weerlegging van het vermoeden dat van verwerking of bewerking van producten van oorsprong uit China geen sprake is, maar dat alleen producenten-exporteurs in het derde land dat bewijs jegens de instelling van de Unie mogen leveren, omdat zij en niet de individuele onafhankelijke importeur in de Unie geacht worden daartoe het beste in staat te zijn.”
Het lijdt geen twijfel dat hetzelfde heeft te gelden voor de compenserende rechten, nu het bepaalde in artikel 23 van Verordening 597/2009 grotendeels overeenkomt met het bepaalde in artikel 13 van voornoemde Verordening 1225/2009.
6.5.
Belanghebbende heeft de onderwerpelijke zonnepanelen betrokken van de Taiwanese onderneming [onderneming 1] Co . Ltd . Deze onderneming wordt met name genoemd in beide uitbreidingsverordeningen, in punt 10 van de preambule. Dit punt 10 luidt, voor zover hier van belang:
“10) (…) Drie ondernemingen (
[onderneming 2] , [onderneming 3]en
[onderneming 1] Co . Ltd) hebben in hun vragenlijst gemeld dat zij niet over een eigen productie beschikken. De Commissie meende dan ook dat deze ondernemingen niet voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een vrijstelling, en heeft hun verzoeken verworpen. (…).
[onderneming 1] Co . Ltd . heeft berust in de verwerping van haar verzoek om vrijstelling, hetgeen met zich brengt dat belanghebbende voor de door haar ingevoerde zonnepanelen zowel antidumpingrechten als compenserende rechten verschuldigd is.
Slotsom
6.6.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

7.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

8.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. B.A. van Brummelen, voorzitter van de douanekamer, H.E. Kostense en C.J. Hummel, leden van de douanekamer, in tegenwoordigheid van
mr. A.H. van Dapperen als griffier. De beslissing is op 29 maart 2022 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.