ECLI:NL:GHAMS:2022:1059

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
10 april 2022
Zaaknummer
200.283.930/01 KG
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over ontbinding van een vaststellingsovereenkomst en beslaglegging

In deze zaak gaat het om een executiegeschil tussen Eskiron B.V. en een vennootschap onder firma, hierna aangeduid als [naam VOF]. Eskiron heeft beslag gelegd op de bankrekeningen van [naam VOF] op basis van een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam. Echter, volgens een later gesloten vaststellingsovereenkomst kon Eskiron geen rechten meer ontlenen aan dit vonnis. Eskiron stelt dat de vaststellingsovereenkomst rechtsgeldig is ontbonden omdat [naam VOF] niet tijdig heeft betaald. Het Gerechtshof Amsterdam oordeelt dat, zelfs als de tekortkoming van [naam VOF] als toerekenbaar wordt beschouwd, het onvoldoende waarschijnlijk is dat de bodemrechter de ontbinding van de vaststellingsovereenkomst zal rechtvaardigen. Het hof bevestigt dat de vaststellingsovereenkomst nog steeds van kracht is, waardoor Eskiron geen rechten kan ontlenen aan het eerdere vonnis. Het beslag dat Eskiron heeft gelegd, is daarom terecht opgeheven door de voorzieningenrechter. De uitspraak van het hof is gedaan op 5 april 2022, en de kosten van het hoger beroep worden aan Eskiron opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.283.930/01 KG
zaaknummer/rolnummer rechtbank Amsterdam: C/13/685626/ KG ZA 20-540
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 5 april 2022
inzake
ESKIRON B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen
de vennootschap onder firma
[naam VOF] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M. Zwennes te Amsterdam.
Partijen worden hierna Eskiron en [naam VOF] genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

Eskiron is bij dagvaarding van 25 augustus 2020 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 29 juli 2020, onder bovenvermeld zaaknummer/rolnummer gewezen tussen [naam VOF] als eiseres en Eskiron als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord.
Tijdens de mondelinge behandeling op 8 maart 2022 hebben de hiervoor genoemde advocaten en namens [naam VOF] tevens mr. J. De Vries, advocaat te Amsterdam, aan de hand van overgelegde spreekaantekeningen het woord gevoerd. Partijen hebben hun standpunt toegelicht en vragen beantwoord.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Eskiron heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vorderingen van [naam VOF] zal afwijzen, met veroordeling van [naam VOF] in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en rente.
[naam VOF] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van Eskiron in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en rente.

2.Feiten

2.1
De door de voorzieningenrechter in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.12 opgesomde feiten zijn in hoger beroep niet in geschil. Het hof neemt die feiten daarom ook als uitgangspunt. Waar nodig aangevuld met andere onomstreden feiten, zijn die feiten de volgende.
2.2
[naam VOF] en de vennootschap onder firma [naam VOF] , handelend onder de naam [X] (hierna: [X] en gezamenlijk met [naam VOF] : [naam VOF] ), sluiten onder een franchise formule overeenkomsten met klanten over te verrichten werkzaamheden aan badkamers en andere sanitaire voorzieningen. Voor de uitvoering van die werkzaamheden sluiten zij overeenkomsten met zelfstandige aannemers. Eskiron is zo’n aannemer.
2.3
[naam VOF] en [X] hebben facturen van Eskiron onbetaald gelaten. Bij vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 7 mei 2019 zijn [naam VOF] en [X] en hun vennoten hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan Eskiron van € 53.415,85 respectievelijk € 6.889,47, met rente en kosten. Van dit vonnis zijn [naam VOF] en [X] en hun vennoten in hoger beroep gekomen.
2.4
Eskiron heeft op 23 mei 2019 ten laste van [naam VOF] en [X] beslagen gelegd op hun bankrekeningen. Het beslag ten laste van [naam VOF] heeft geen doel getroffen. Het beslag ten laste van [X] wel en in dat kader is een bedrag van € 11.286,97 op de rekening van de deurwaarder gestort.
2.5
In het hiervoor in 2.3 genoemde hoger beroep heeft op 17 december 2019 een mondelinge behandeling plaatsgevonden waarop partijen een minnelijke regeling hebben getroffen (hierna: de vaststellingsovereenkomst). Het proces-verbaal van die zitting vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:
Partijen, hierna genoemd [naam VOF] c.s.[daarmee worden onder meer bedoeld [naam VOF] en [X] , hof]
en Eskiron B.V., komen ter beëindiging van hun geschil, bij dit hof (…) het volgende overeen:
1. [naam VOF] c.s. betaalt aan Eskiron B.V. een bedrag van € 29.000,-.
(…)
3. Deze betaling vindt plaats op uiterlijk 31 december 2019.
4. Eskiron B.V. draagt ervoor zorg dat het op de bankrekening van [X] gelegde beslag binnen één week na heden wordt opgeheven.
5. Aan het vonnis in eerste aanleg kunnen geen rechten meer worden ontleend.
6. Partijen verklaren reeds nu dat zij, na voldoening van voormeld bedrag, over en weer niets meer van elkaar te vorderen zullen hebben ter zake van de in het geding aan de orde geweest zijnde projecten en zij verlenen elkaar reeds nu en voor alsdan over en weer finale kwijting.
7. Partijen dragen ieder hun eigen kosten.(…).
2.6
Bij e-mail van 18 december 2019 heeft de advocaat van Eskiron de deurwaarder verzocht het ten laste van [X] gelegde beslag zo spoedig mogelijk op te heffen.
2.7
Bij e-mail van 19 december 2019 heeft de deurwaarder de advocaat van Eskiron bericht dat het beslag er niet meer lag en opheffing van het beslag niet nodig was.
2.8
Bij e-mail van 20 december 2019 heeft de advocaat van [naam VOF] de advocaat van Eskiron verzocht de deurwaarder te instrueren het volledige bedrag zonder aftrek van kosten vrij te geven aan zijn cliënten, dan wel akkoord te gaan met verrekening daarvan met het te betalen bedrag van € 29.000,00.
2.9
Bij e-mail van 23 december 2019 heeft de advocaat van Eskiron de deurwaarder geïnstrueerd om het gehele bedrag van € 11.286,97 zonder aftrek van kosten aan [naam VOF] over te maken. Bij e-mail van diezelfde dag heeft de advocaat van Eskiron de advocaat van [naam VOF] van die instructie in kennis gesteld en tevens vermeld dat haar cliënte het bedrag van € 29.000,00 tijdig, conform het proces-verbaal van het hof, op haar rekening tegemoet zag.
2.1
Bij e-mail van 31 december 2019 heeft de advocaat van Eskiron de advocaat van [naam VOF] bericht dat het bedrag van € 29.000,00 nog niet door Eskiron was ontvangen en dat [naam VOF] in de gelegenheid werd gesteld dit bedrag uiterlijk op 2 januari 2020 te 12.00 uur te voldoen. De advocaat van [naam VOF] heeft diezelfde dag (31 december 2019) teruggeschreven dat het probleem was dat de deurwaarder de beslaggelden nog niet had terugbetaald.
2.11
Bij brief van 3 januari 2019 van haar advocaat heeft Eskiron de vaststellingsovereenkomst ontbonden.
2.12
[naam VOF] heeft op 3 januari 2019 € 29.000,00 betaald aan Eskiron.
2.13
Bij e-mail van 6 januari 2020 heeft de deurwaarder [X] bericht dat zij in opdracht van Eskiron een bedrag van € 9.824,93 zal overmaken en een bedrag van € 1.462,04 aan kosten zal inhouden.
2.14
Bij e-mail van 7 januari 2020 heeft de advocaat van [naam VOF] de advocaat van Eskiron bericht dat de deurwaarder nog steeds geen betaling heeft verricht en dat de ontbinding geen effect sorteert. Verder werd de advocaat van Eskiron verzocht te bewerkstelligen dat het volledige bedrag van € 11.286,97 zonder inhouding van kosten aan [naam VOF] zou worden terugbetaald.
2.15
De deurwaarder heeft op of na 7 januari 2020 een bedrag van € 9.824,93 aan [naam VOF] overgemaakt. Het verschil van € 1.462,04 was ten tijde van de mondelinge behandeling op 8 maart 2022 nog niet aan [naam VOF] betaald.
2.16
Eskiron heeft [naam VOF] op 8 maart 2020 gesommeerd om een bedrag van € 34.373,- te betalen. Dat bedrag is het verschil tussen het volgens Eskiron op grond van het vonnis van 7 mei 2019 door [naam VOF] verschuldigde bedrag minus het betaalde bedrag van € 29.000,00. Daarop heeft de advocaat van [naam VOF] bij e-mail van 9 maart 2020 onder verwijzing naar de vaststellingsovereenkomst het betalingsverzoek afgewezen. Eskiron heeft haar betalingsverzoek op 29 april 2020 herhaald.
2.17
Op 29 mei 2020 heeft Eskiron ten laste van [naam VOF] executoriaal derdenbeslag op de bankrekening van [naam VOF] gelegd. Eskiron heeft zich daarbij beroepen op het vonnis van 7 mei 2019.

3.Beoordeling

De procedure bij (de voorzieningenrechter van) de rechtbank
3.1
Voor zover in hoger beroep nog van belang en zakelijk weergegeven, heeft [naam VOF] , gevorderd:
- een verbod aan Eskiron om de executie van het vonnis van 7 mei 2019 voort te zetten;
- opheffing van het door Eskiron op 29 mei 2020 gelegde beslag;
- veroordeling van Eskiron in de proceskosten en nakosten met rente.
3.2
Kort gezegd heeft [naam VOF] aan die vorderingen ten grondslag gelegd dat Eskiron de vaststellingsovereenkomst niet rechtsgeldig heeft ontbonden, dan wel dat een buitengerechtelijke ontbinding niet gerechtvaardigd was.
3.3
Eskiron heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat komt voor zover van belang hierna aan de orde.
3.4
Bij het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter de voortzetting van de executie van het vonnis van 7 mei 2019 verboden en het op 29 mei 2020 door Eskiron ten laste van [naam VOF] gelegde beslag opgeheven. De voorzieningenrechter heeft de proceskosten gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt en het meer of anders gevorderde afgewezen.
3.5
Samengevat heeft de voorzieningenrechter het volgende overwogen. De in de vaststellingsovereenkomst opgenomen volgorde van opheffing van het beslag op uiterlijk 24 december 2019 en betaling door [naam VOF] op uiterlijk 31 december 2019 is niet voor niets opgenomen. Opheffing van het beslag betekende immers dat het daaronder geïnde bedrag moest worden vrijgegeven. Partijen hebben hun afspraak over en weer redelijkerwijs zo moeten hebben begrepen. Dat volgt ook uit de e-mail van 23 december 2019 van de advocaat van Eskiron aan de deurwaarder om te zorgen voor betaling van het bedrag aan [naam VOF] . Dit bedrag is echter pas op of omstreeks 7 januari 2020 aan [naam VOF] betaald en dan ook nog, anders dan afgesproken, onder aftrek van kosten. Eskiron was daarom vanaf 25 december 2019 zelf in verzuim, zodat zij de overeenkomst niet kon ontbinden. [naam VOF] mocht haar betalingsverplichting opschorten. Daarbij komt dat Eskiron niet is ingegaan op het voorstel van [naam VOF] om het bedrag onder de deurwaarder te verrekenen met het bedrag van € 29.000,00, dat Eskiron aan [naam VOF] tot 2 januari 2020 gelegenheid heeft gegeven om te betalen en dat [naam VOF] op 3 januari 2020 heeft betaald. Het is voldoende aannemelijk dat de bodemrechter zal oordelen dat Eskiron de vaststellingsovereenkomst in de gegeven omstandigheden niet mocht ontbinden. Dat betekent dat Eskiron zonder grondslag executoriaal derdenbeslag ten laste van [naam VOF] heeft gelegd, aldus de voorzieningenrechter.
De procedure in hoger beroep
Ontbinding niet gerechtvaardigd
3.6
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt Eskiron met vier grieven op.
3.7
In de kern komt Eskiron met haar grieven op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat het voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat Eskiron de vaststellingsovereenkomst in de gegeven omstandigheden niet mocht ontbinden. Samengevat heeft Eskiron hiertoe het volgende aangevoerd. De hoofdverplichting uit de vaststellingsovereenkomst was de betaling door [naam VOF] aan Eskiron. Daarvoor gold een fatale termijn (31 december 2019). De verplichting van Eskiron bestond enkel uit het zorgdragen voor opheffing van het beslag op de bankrekening van [X] . Eskiron heeft tijdig aan die verplichting voldaan. Uit coulance heeft Eskiron de deurwaarder verzocht de gelden uit dat beslag aan [naam VOF] over te maken, maar dat was geen verplichting onder de vaststellingsovereenkomst. Als het bedrag bij de deurwaarder al onderdeel van het door [naam VOF] te betalen bedrag van € 29.000,00 zou hebben moeten uitmaken, had [naam VOF] in ieder geval vóór 31 december 2019 een bedrag van € 18.000,- aan Eskiron moeten betalen. Eskiron verkeerde niet in verzuim en [naam VOF] mocht niet opschorten. De vertraagde betaling door de deurwaarder is Eskiron niet aan te rekenen. [naam VOF] heeft uiteindelijk toch vóór ontvangst van het bedrag van de deurwaarder betaald, dus kennelijk kon zij dat wel. Eskiron heeft bij het aangaan van de vaststellingsovereenkomst genoegen genomen met een veel lager bedrag dan waar zij recht op had, teneinde nog in het jaar 2019 haar betalingsverplichtingen richting leveranciers en onderaannemers te kunnen nakomen. Toen dat niet lukte omdat [naam VOF] niet op tijd betaalde, hebben twee onderaannemers de samenwerking met Eskiron verbroken. Dat heeft zwaarwegende gevolgen voor Eskiron als kleine aannemer. De tekortkoming van [naam VOF] rechtvaardigt dan ook de ontbinding van de vaststellingsovereenkomst, aldus Eskiron.
3.8
De grieven slagen niet. De door partijen in de vaststellingsovereenkomst afgesproken volgorde houdt in dat binnen één week (dus vóór 24 december 2019) het beslag op de bankrekening van [X] zou worden opgeheven en dat [naam VOF] binnen twee weken zou betalen. De conclusie is dan gerechtvaardigd dat het de bedoeling was dat [naam VOF] het vrijgekomen bedrag kon gebruiken om aan haar betalingsverplichting te voldoen. Volgens [naam VOF] was dan ook afgesproken dat het vrijgekomen bedrag eerst moest worden terugbetaald. Aan Eskiron kan worden toegegeven dat dat niet met zoveel woorden in de vaststellingsovereenkomst staat. Of dit dus een harde afspraak was en of Eskiron in verzuim kwam komen te verkeren toen het vrijgekomen bedrag van ca. € 11.000,00 op 24 december 2019 nog steeds niet aan [naam VOF] was (terug)betaald, kan echter in het midden blijven. Immers ook als Eskiron niet vanaf 24 december 2019 in verzuim verkeerde en [naam VOF] tekort is geschoten in de nakoming van haar betalingsverplichting, is in onvoldoende mate waarschijnlijk dat de bodemrechter zal oordelen dat die tekortkoming de door Eskiron beoogde ontbinding rechtvaardigt.
3.9
Daartoe zijn de volgende omstandigheden redengevend:
i) gelet op de in de vaststellingsovereenkomst afgesproken termijnen is aannemelijk dat het de bedoeling was dat het door het beslag getroffen bedrag van ca. € 11.000,00 zou worden aangewend om het overeengekomen schikkingsbedrag van € 29.000,00 te betalen;
ii) [naam VOF] heeft onbetwist aangevoerd dat de deurwaarder enkel in opdracht van (de advocaat van) Eskiron bereid was enige betaling te doen;
iii) toen tijdige en volledige doorstorting door de deurwaarder aan [naam VOF] uitbleef, heeft [naam VOF] aan Eskiron verzocht om óf de deurwaarder te instrueren het volledige bedrag vrij te geven óf akkoord te gaan met verrekening. Eskiron is toen niet akkoord gegaan met verrekening. Zij heeft weliswaar op 23 december 2019 de deurwaarder geïnstrueerd om het volledige bedrag aan [naam VOF] over te maken, maar er zijn geen aanwijzingen dat zij bij de deurwaarder heeft aangedrongen op tijdige uitvoering van die instructie. Evenmin is zij alsnog akkoord gegaan met verrekening, ook niet toen [naam VOF] op 31 december 2019 liet weten dat het probleem was dat de deurwaarder de door het beslag getroffen gelden nog niet had terugbetaald;
iv) Eskiron heeft [naam VOF] een nadere termijn gegund tot en met 2 januari 2020. De dag daarna heeft Eskiron de vaststellingsovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden en heeft [naam VOF] het schikkingsbedrag betaald.
3.1
[naam VOF] had weliswaar ervoor kunnen kiezen om in ieder geval vóór 31 december 2019 alvast een bedrag van € 18.000,00 te betalen, maar ook Eskiron had beter alsnog akkoord kunnen gaan met verrekening. Beide partijen kunnen wat betreft de uitvoering van de vaststellingsovereenkomst de hand in eigen boezem steken. Ten slotte geeft ook het door Eskiron gestelde belang bij betaling vóór 31 december 2019 niet een zodanig gewicht aan de te late betaling door [naam VOF] dat ontbinding gerechtvaardigd lijkt. Eskiron had de betalingstermijn verlengd tot en met 2 januari 2020. Eskiron heeft met de door haar overgelegde correspondentie onvoldoende concreet toegelicht dat betaling één dag later dermate grote financiële gevolgen had voor Eskiron dat dat een ontbinding rechtvaardigde.
3.11
Al met al is dus onvoldoende waarschijnlijk dat de buitengerechtelijke ontbinding in een bodemzaak als rechtsgeldig zal worden aangemerkt. Dit betekent dat vooralsnog ervan uitgegaan moet worden dat tussen partijen de vaststellingsovereenkomst geldt, zodat zij aan het vonnis van 7 mei 2019 geen rechten meer kunnen ontlenen. Dat betekent ook dat de voorzieningenrechter het uit hoofde van dat vonnis door Eskiron op 29 mei 2020 gelegde beslag terecht heeft opgeheven.
Proceskosten
3.12
In de conclusie van haar memorie van antwoord heeft [naam VOF] de proceskosten in beide instanties gevorderd. [naam VOF] heeft echter geen incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing in het bestreden vonnis van de in eerste aanleg door [naam VOF] gevorderde proceskosten. De formulering in het slot van haar memorie van antwoord kan niet als voldoende kenbare (incidentele) grief worden aangemerkt. De in eerste aanleg uitgesproken kostencompensatie blijft dan ook van kracht.
Slotsom
3.13
De slotsom is dat de grieven niet slagen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Eskiron zal als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Eskiron in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [naam VOF] begroot op € 760,00 aan verschotten en € 2.228,00 voor salaris en op € 163,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 85,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.K. Veldhuijzen van Zanten, M.A. Wabeke en E.M. Polak en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 5 april 2022.