ECLI:NL:GHAMS:2022:1042

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
200.290.927/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen notaris over schending identificatieplicht in het kader van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een klacht tegen een notaris. De klacht betreft de schending van de identificatieplicht zoals vastgelegd in de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). De klaagster, vertegenwoordigd door haar advocaat, heeft de notaris aangeklaagd omdat deze volgens haar niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen om cliënten te identificeren. De zaak is eerder behandeld in een tussenbeslissing van het hof op 16 november 2021, waarin het hof al had aangegeven dat het van de notaris nadere informatie nodig had om te kunnen vaststellen of de identificatie van de cliënt correct was uitgevoerd.

De notaris heeft in zijn verweer aangevoerd dat de klaagster geen redelijk belang heeft bij de klacht, omdat de cliënt al eerder was geïdentificeerd en dat de notaris niet opnieuw verplicht was om deze identificatie uit te voeren. De klaagster heeft echter betoogd dat de notaris de overgangsbepaling van de Wwft niet heeft nageleefd, waardoor zij alsnog recht had op heridentificatie. Het hof heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen.

Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat de notaris aan zijn identificatieplicht heeft voldaan, omdat hij kon aantonen dat de cliënt correct was geïdentificeerd. De klacht van de klaagster is ongegrond verklaard, en het hof heeft de beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer bevestigd. Deze uitspraak benadrukt het belang van de identificatieplicht voor notarissen en de noodzaak om te voldoen aan de wettelijke vereisten in het kader van de Wwft.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.290.927/01 NOT
nummer eerste aanleg : C/05/372567 / KL RK 20-77
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 12 april 2022
inzake
[klaagster] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
vertegenwoordigd door [X] ,
tegen
[notaris] ,
notaris te [plaats] ,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. V.J.N. van Oijen, advocaat te Amsterdam.
Partijen worden hierna klaagster en de notaris genoemd.

1.Het verdere geding in hoger beroep

1.1.
Op 16 november 2021 heeft het hof een tussenbeslissing gegeven in deze zaak (ECLI:NL:GHAMS:2021:3404, hierna: de tussenbeslissing). Voor het verloop van het geding, de weergave van de feiten en de standpunten van partijen tot aan die beslissing verwijst het hof daarnaar.
1.2.
In de tussenbeslissing is het hof ingegaan op het verwijt dat de notaris niet heeft voldaan aan zijn identificatieplicht als bedoeld in de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (hierna: Wwft). Het hof heeft overwogen dat het van de notaris nadere informatie behoeft om te kunnen vaststellen dat [A] voorafgaand aan het verlijden van de akte was geïdentificeerd door haar advocaat en dat de notaris beschikte over de gegevens die zijn gebruikt bij het cliëntenonderzoek door de advocaat. Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld zich daarover schriftelijk uit te laten.
1.3.
Van de zijde van de notaris is op 22 december 2021 een schriftelijke reactie ter griffie van het hof binnengekomen. Bij brief van 25 januari 2022 heeft klaagster hierop gereageerd.

2.De reactie van de notaris

2.1.
Ook al heeft het hof in de onder 1.1. genoemde tussenbeslissing geoordeeld dat schending door een notaris van Wwft-verplichtingen tuchtrechtelijk verwijtbaar kan zijn, daarmee is (nog) niet de vraag beantwoord of klaagster een redelijk belang heeft in de zin van artikel 99 lid 1 Wet op het notarisambt (hierna: Wna).
2.2.
Voor zover het hof van oordeel is dat klaagster belanghebbende is merkt de notaris op dat zijn verweer in eerste aanleg en in hoger beroep niet volledig is geweest. Naar nu blijkt is [A] een bestaande cliënte van de notaris. Zij was al bekend uit minimaal negen oudere dossiers. In deze dossiers was zij al geïdentificeerd, zoals blijkt uit een door de notaris overgelegde kopie van het identiteitsbewijs van [A] . Als een cliënte eenmaal is geïdentificeerd hoeft dat niet meer opnieuw. Gelet op de geheimhoudingsplicht jegens [A] ten opzichte van klaagster kunnen deze dossiers niet nader worden gespecificeerd. De notaris biedt het hof, desgewenst, aanvullend bewijs aan.
De notaris stelt voorts dat hij al jarenlang samenwerkt met de advocaat van [A] ; hij weet dat deze advocaat voldoet aan de eisen van de Wwft zoals ook blijkt uit een door de notaris overgelegd e-mailbericht van die advocaat van 13 december 2021 waarin staat, voor zover van belang,
“(….) Een kopie van haar paspoort (gebruikt voor identificatie) zat bij de stukken welke ik u ter hand heb gesteld in het kader van het royeren van de hypotheek (…)”.

3.De reactie van klaagster

3.1.
Naar aanleiding van de reactie van de notaris stelt klaagster het volgende.
Sinds de inwerkingtreding per 25 juli 2018 van de implementatiewet van de zogenaamde Vierde Anti-Witwasrichtlijn (nr. 2015/849) is in de Wwft in artikel 38 een overgangsbepaling opgenomen. Op grond van deze bepaling dienen cliënten die al waren geïdentificeerd op grond van de Wet identificatie bij dienstverlening, de voorloper van de Wwft, bij eerste gelegenheid alsnog aan een cliëntenonderzoek in de zin van artikel 3, eerste lid, van de Wwft, te worden onderworpen (zogenaamde heridentificatie). De notaris heeft deze overgangsbepaling niet onderkend dan wel nageleefd.
3.2.
Klaagster heeft belang bij het indienen van haar klacht. Indien zij het advies van de notaris van 25 februari 2020 zou hebben opgevolgd dan zou dit voor haar nadelige financiële consequenties hebben gehad. De notaris heeft geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat klaagster geen belang heeft. Het BFT heeft geen monopolie in het toezicht op de naleving van de Wwft. Het (beweerdelijk) uitgevoerde cliëntenonderzoek is daarnaast niet volledig geweest; essentiële informatie over het risicoprofiel ontbreekt. Klaagster stelt ten slotte dat de notaris in strijd met de goede procesorde handelt door in dit stadium nieuwe standpunten in te nemen waarop klaagster niet behoorlijk heeft kunnen reageren.

4.Beoordeling

4.1.
Volgens artikel 99 lid 1 Wna kunnen klachten worden ingediend door een ieder met enig redelijk belang. Klaagster is bij verstek veroordeeld tot het geven van medewerking aan doorhaling van een hypotheekrecht bij gelijktijdige ontvangst van een geldbedrag van de in het verstekvonnis bedoelde eiseres. De notaris heeft klaagster op verzoek van die eiseres verzocht om medewerking. Klaagster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij niet bekend is met die eiseres. De notaris heeft uit een bericht van de advocaat van die eiseres begrepen dat het verstekvonnis een kennelijke schrijffout bevat en dat in werkelijkheid mevrouw [B] eiseres is. Gelet op die omstandigheden, in samenhang beschouwd, heeft klaagster enig redelijk belang bij haar klachtonderdeel dat de notaris niet heeft voldaan aan zijn plicht als bedoeld in de Wwft om mevrouw [B] te identificeren. Zij is dus ook in zoverre ontvankelijk in haar klacht.
4.2.
De notaris heeft een e-mail van de advocaat overgelegd waarin staat vermeld dat hij deze [B] heeft geïdentificeerd en dat een kopie van haar paspoort was gevoegd bij de stukken die de advocaat in het kader van het royement van de hypotheek aan de notaris heeft doen toekomen. Klaagster heeft dit niet weersproken. Gelet hierop heeft de notaris aan zijn identificatieplicht voldaan. Het verwijt inzake de schending van de identificatieplicht (klachtonderdeel e) is daarmee ongegrond.
4.3.
Nu in de tussenbeslissing de klachtonderdelen a, b, c en d reeds ongegrond zijn bevonden, luidt de slotsom dat het hof tot dezelfde beslissing komt als de kamer. Het hof zal de beslissing van de kamer daarom bevestigen.

5.Beslissing

Het hof:
- bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.W.M. Tromp, G.C.C. Lewin en
J.L.G.M. Mertens en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2022 door de rolraadsheer.