ECLI:NL:GHAMS:2022:1023

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
6 april 2022
Zaaknummer
23-001071-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling van een politieambtenaar door op hem in te rijden

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van poging tot zware mishandeling van een politieambtenaar, nadat hij op 19 augustus 2017 in Haarlemmermeer, na een stopteken van de politie, met zijn auto twee keer op de politieambtenaar is ingereden. De verdachte negeerde het stopteken en probeerde te ontsnappen, waarbij hij de politieauto ramde. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, maar het hof heeft het vonnis vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot dezelfde taakstraf. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had willen toebrengen aan de politieambtenaar, maar dat de uitvoering van dit misdrijf niet was voltooid. De vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste voor immateriële schade, werd afgewezen omdat er geen wettelijke grondslag voor was. Het hof concludeerde dat de fysieke ongemakken van de benadeelde niet als lichamelijk letsel konden worden aangemerkt en dat er geen bewijs was voor geestelijk letsel. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 9, 22c, 22d, 45, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001071-21
datum uitspraak: 23 maart 2022
TEGENSPRAAK(raadsvrouw na aanhouding niet langer gemachtigd)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 9 april 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-041320-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
adres: [aanslagnummer]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 maart 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 19 augustus 2017 in de gemeente Haarlemmermeer, nadat hem, verdachte, als bestuurder van een personenauto, rijdend op de Driemerenweg, een stopteken was gegeven door, eveneens op die weg, in een als zodanig herkenbare, politie auto, rijdende, [benadeelde], politie ambtenaar werkzaam bij Politie Noord-Holland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan die [benadeelde], opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen opzettelijk een of meer malen , (telkens) rijdend op de rechter rijstrook, terwijl die [benadeelde] (telkens) bezig was hem verdachte op de linkerrijstrook in te halen, (ineens) naar links stuurde en/of (vervolgens), op die weg, een kruising of splising naderend, rijdend op de rechterrijstrook voor linksaf, op het moment dat die [benadeelde], rijdend op de linkerrijstrook voor linksaf, hem, verdachte, bezig was, in te halen, opzettelijk, door naar rechts te sturen, die door [benadeelde] bestuurde politieauto heeft geramd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 augustus 2017 in de gemeente Haarlemmermeer als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Driemerenweg, niet behoorlijk het voor hem bestemde gedeelte van die weg is blijven volgen, doch een of meer malen rijdend op de linker rijstrook (telkens) op een moment dat een ander motorijtuig het door hem verdachte bestuurde motorrijtuig in wilde halen plotseling/ineens naar links stuurde en/ of (vervolgens) naderend een kruising of splitsing van die weg, rijdend op de meest rechterrijstrook voor linksafslaand verkeer plotseling naar rechts is gaan rijden/sturen terwijl een ander motorrijtuig dicht naast/achter hem, op de linkerrijstrook voor linksafgaand verkeer reed, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 19 augustus 2017 in de gemeente Haarlemmermeer, nadat hem als bestuurder van een personenauto, rijdend op de Driemerenweg, een stopteken was gegeven door, in een als zodanig herkenbare politieauto rijdende, [benadeelde], politieambtenaar werkzaam bij Politie Noord-Holland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk
  • rijdend op de rechter rijstrook, terwijl [benadeelde] bezig was hem op de linkerrijstrook in te halen, ineens naar links stuurde, en vervolgens
  • op het moment dat [benadeelde], rijdend op de linkerrijstrook voor linksaf, hem bezig was in te halen, opzettelijk die door [benadeelde] bestuurde politieauto heeft geramd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het primair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft gepoogd aan een politieambtenaar, die hem een stopteken had gegeven en na het negeren daarvan op hem de achtervolging had ingezet, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een personenauto twee keer onverhoeds naar links te sturen op het moment dat de politieambtenaar met zijn dienstvoertuig de door de verdachte bestuurde auto links trachtte in te halen. De eerste keer bevond het dienstvoertuig zich al ter hoogte van het linker portier van de auto van de verdachte en kon de politieambtenaar slechts een aanrijding voorkomen door hard te remmen en naar links te sturen. De tweede keer is het dienstvoertuig daadwerkelijk geramd. Het was er de verdachte kennelijk alles aan gelegen om aan de politie te ontkomen. Daarbij heeft hij voor de betreffende politieambtenaar een uiterst gevaarlijke situatie in het leven geroepen. Dat deze hierbij niet zwaar gewond is geraakt, is niet aan de verdachte te danken, maar aan de alerte reactie van het slachtoffer en aan de geluksfactor. Gebleken is dat de politieambtenaar hiervan nog wel enige tijd last heeft ondervonden in zijn dagelijkse werkzaamheden.
Het hof houdt in strafmatigende zin rekening met het tijdsverloop sinds het bewezenverklaarde en (in het verlengde van het bepaalde van artikel 63 van het Wetboek van Strafvordering) met het gegeven dat de verdachte op 20 juni 2018 ook al is veroordeeld voor andere strafbare feiten die verband houden met het rijgedrag van de verdachte op de bewuste avond. In dat licht en mede gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd, vindt het hof, alles overziend, een taakstraf van 80 uren passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 900,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, en strekt tot vergoeding van immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen en ligt in hoger beroep dus opnieuw voor.
De benadeelde partij heeft aan de vordering kort gezegd ten grondslag gelegd dat hij ten gevolge van het bewezenverklaarde erg is geschrokken en zowel mentaal als fysiek klachten heeft ondervonden. In de week na het bewezenverklaarde heeft hij last gehad van spierpijn in zijn nek en schouder en gedurende 3 à 4 weken daarna heeft hij nog last gehad van hoofdpijn. Ook heeft hij spanningsklachten ondervonden en kon hij de eerste nachten na het incident niet goed slapen. Verder heeft hij naar aanleiding van het bewezenverklaarde psychische hulp gehad van bedrijfsmaatschappelijk werk binnen de Nationale Politie en is hij zich tegenwoordig extra bewust van zijn kwetsbaarheid als politieman.
Het hof overweegt als volgt.
Voor vergoeding van immateriële schade is een wettelijke grondslag vereist, zoals opgenomen in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het eerste lid van dat artikel luidt, voor zover hier van belang:
“Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding:
(...)
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.”
Naar het oordeel van het hof zijn de fysieke ongemakken die de benadeelde partij naar aanleiding van het bewezenverklaarde heeft ondervonden, niet van dien aard dat sprake is van lichamelijk letsel. Nu evenmin sprake is van schade in eer en goede naam, rijst de vraag of de benadeelde partij ‘op andere wijze’ in de persoon is aangetast in de zin van genoemd artikel.
Van een dergelijke aantasting in de persoon is in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Voor het aannemen van een persoonsaantasting is
nietvoldoende dat sprake is geweest van meer of minder sterk psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen. Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is. In beginsel zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. In voorkomend geval kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht (vgl. HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376, HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793 en HR 27 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1642).
Gelet op dit juridisch kader is hetgeen de benadeelde partij heeft gesteld – hoe invoelbaar zijn gevoelens ook zijn – ontoereikend om te kunnen spreken van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ in evenbedoelde zin. Zo heeft hij geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit het bestaan van geestelijk letsel kan worden afgeleid en doet zich hier niet een situatie voor waarin uit de aard en de ernst van de normaantasting en de gevolgen daarvan volgt dat van een aantasting ‘op andere wijze’ sprake is. Dat betekent dat er in deze zaak voor toewijzing van hetgeen is gevorderd geen wettelijke grondslag is. De vordering zal dan ook moeten worden afgewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 45, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] tot schadevergoeding af.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. H.M.J. Quaedvlieg en mr. D. Abels, in tegenwoordigheid van mr. R.J. den Arend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 maart 2022.
De oudste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.