Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
I de bestreden beschikking zal vernietigen;
2.Feiten
“Het doel van Stichting BKR is het bevorderen van een maatschappelijk verantwoorde financiële dienstverlening. BKR wil consumenten behoeden voor overkreditering en andere financiële problemen (problematische schuldsituaties). Daarnaast levert BKR voor haar zakelijke klanten een bijdrage aan het beperken van financiële risico’s bij kredietverlening en aan het voorkomen en bestrijden van misbruik en fraude”.
3.Beoordeling
grief 1bestrijdt [verzoeker] niet de juistheid van de door de rechtbank vastgestelde feiten, maar stelt hij dat deze te summier en/of onvolledig zijn weergegeven. Voor zover het hof in hetgeen [verzoeker] onder deze grief betoogt aanleiding ziet om aanvullende feiten vast te stellen, zal dit uit het navolgende blijken.
grief 2komt [verzoeker] op tegen het oordeel van de rechtbank dat het opnemen van een registratie in het CKI van het BKR een tweeledig doel dient. [verzoeker] stelt daartoe dat het enige doel van die registratie is het behoeden van de consument voor overkreditering, hetgeen wordt bereikt door kredietaanbieders, die deelnemer zijn van het BKR, te waarschuwen voor mogelijke kredietrisico’s, zodat zij daar rekening mee kunnen houden bij het beoordelen van de kredietaanvraag. De grief faalt. Op grond van de formulering van het hiervoor onder punt 2.5 weergegeven artikel 3 lid 1 van het Algemeen Reglement CKI (“Daarnaast etc”) is sprake van een tweeledig doel, te weten het behoeden van de consument tegen overkreditering én het leveren van een bijdrage aan het beperken van financiële risico’s voor zakelijke klanten en aan het voorkomen van misbruik en fraude. In de recente uitspraak van de Hoge Raad van 3 december 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1814) waarbij de Hoge Raad prejudiciële vragen heeft beantwoord over de toetsingsgronden van artikel 6 AVG, wordt het genoemde tweeledige doel bevestigd.
grief 3komt [verzoeker] op tegen het door de rechtbank gehanteerde toetsingskader, omdat volgens [verzoeker] op grond van artikel 5 lid 1 sub b en c en de tenzij-bepaling van artikel 21 lid 1 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (EU) 2016/679 (hierna: AVG) eerst de noodzakelijkheid van de gegevensverwerking moet komen vast te staan, voordat aan een belangenafweging wordt toegekomen. De BKR-registratie was niet noodzakelijk omdat de schulden van [verzoeker] maar weinig verwijtbaar zijn.
Grief 4is gericht tegen de wijze waarop de rechtbank de belangenafweging op grond van artikel 6 lid 1 sub f AVG heeft gemaakt.