ECLI:NL:GHAMS:2021:986

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2021
Publicatiedatum
12 april 2021
Zaaknummer
23-000241-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak voor mishandeling met fatale gevolgen voor minderjarige

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere vrijspraak van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, een vader, was in eerste aanleg vrijgesproken van de beschuldigingen van doodslag en zware mishandeling van zijn babyzoon, die enkele dagen na een incident op 26 mei 2014 overleed. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verdachte opzettelijk geweld heeft uitgeoefend op zijn kind, wat heeft geleid tot de fatale verwondingen. Het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor mishandeling, terwijl de dood het gevolg was van deze mishandeling. De verdachte had zijn zoontje met kracht geschud en/of op het hoofd geslagen, wat resulteerde in ernstig hersenletsel. Het hof heeft de ernst van de zaak en de gevolgen voor de verdachte en zijn gezin in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 365 dagen, waarvan 362 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. Het hof heeft ook rekening gehouden met het tijdsverloop sinds het incident en de overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000241-19
datum uitspraak: 12 april 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar) van 11 januari 2019 in de strafzaak onder parketnummer
15-871053-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1978,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van
2 maart 2021 en 12 april 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 26 mei 2014, althans op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2014 tot en met 26 mei 2014 te Den Helder (en/of elders in Nederland) opzettelijk diens zoon, [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2014, van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet
- die [slachtoffer] stevig om/bij de borst, althans het lichaam, (vast)gepakt en/of omarmd en/of vastgehouden en/of (de borst) samengedrukt en/of
- (meermalen) die [slachtoffer] (hevig) heen en weer geschud en/of
- (meermalen) die [slachtoffer] met kracht op/tegen de rug en/of het hoofd, althans het lichaam, geslagen en/of geklopt en/of
- die [slachtoffer] met kracht met zijn hoofd tegen een hard voorwerp/object/oppervlak (aan) geslagen en/of geduwd en/of gestoten en/of
- anderszins geweld uitgeoefend op het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] , ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] op 29 mei 2014 is overleden;
subsidiair
hij op of omstreeks 26 mei 2014, althans op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 april 2014 tot en met 26 mei 2014, te Den Helder (en/of elders in Nederland) aan diens zoon [slachtoffer] (geboren op [geboortedag 2] 2014), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten ernstige hypoxische hersenschade en/of meerdere botfracturen), heeft toegebracht, door opzettelijk
- die [slachtoffer] stevig om/bij de borst, althans het lichaam, (vast) te pakken en/of te omarmen en/of vast te houden en/of (de borst) samen te drukken en/of
- ( meermalen) die [slachtoffer] (hevig) heen en weer te schudden en/of
- ( meermalen) die [slachtoffer] met kracht op/tegen de rug en/of het hoofd, althans het lichaam, te slaan en/of te kloppen en/of
- die [slachtoffer] met kracht met zijn hoofd tegen een hard voorwerp/object/oppervlak (aan) te slaan en/of te duwen en/of te stoten en/of
- anderszins geweld uit te oefenen op het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] , terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 26 mei 2014, althans op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2014 tot en met 26 mei 2014 te Den Helder (en/of elders in Nederland) opzettelijk mishandelend een persoon (te weten diens zoon [slachtoffer] ),
- stevig om/bij de borst, althans het lichaam, heeft vastgepakt en/of omarmd en/of vastgehouden en/of (de borst) heeft samengedrukt en/of
- ( meermalen) (hevig) heen en weer heeft geschud en/of
- ( meermalen) die [slachtoffer] met kracht op/tegen de rug en/of het hoofd, althans het lichaam heeft geslagen en/of geklopt en/of
- die [slachtoffer] met kracht met zijn hoofd tegen een hard voorwerp/object/oppervlak (aan) heeft geslagen en/of geduwd en/of gestoten en/of
- anderszins geweld heeft uitgeoefend op het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] , ten gevolge waarvan deze is overleden;
meest subsidiair
hij op of omstreeks 26 mei 2014, althans op één of meer tijdstippen in op omstreeks de periode van 1 april 2014 tot en met 26 mei 2014 te Den Helder (en/of elders in Nederland) grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig diens kind [slachtoffer]
- stevig om/bij de borst, althans het lichaam heeft vastgepakt en/of omarmd en/of vastgehouden en/of (de borst) heeft samengedrukt en/of
- ( meermalen) (hevig) heen en weer heeft geschud en/of
- ( meermalen) die [slachtoffer] met kracht op/tegen de rug en/of het hoofd, althans het lichaam heeft geslagen en/of geklopt en/of
- die [slachtoffer] met kracht met zijn hoofd tegen een hard voorwerp/object/oppervlak (aan) heeft geslagen en/of geduwd en/of gestoten en/of
- anderszins geweld heeft uitgeoefend op het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] ,
waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat diens zoon [slachtoffer] zodanig letsel, te weten ernstige hypoxische hersenschade en/of meerdere botfracturen, heeft bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Bewijsoverwegingen

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gerekwireerd tot bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde doodslag op baby [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ). Zij heeft daartoe aangevoerd dat uit de verschillende rapporten die zijn uitgebracht blijkt dat het overlijden van [slachtoffer] is veroorzaakt door toegebracht geweld dat heeft geleid tot niet met het leven verenigbare hersenschade en tot ribfracturen en metafysaire hoekfracturen. De alternatieve oorzaken van het letsel, zoals de door de verdediging ingeschakelde deskundigen in hun rapporten hebben opgenomen, zijn door drs. [naam 1] , forensisch arts KNMG en werkzaam bij het Nederlands Forensisch instituut (NFI), onderbouwd verworpen. Ook de op zijn rapport geuite kritiek betreffende de gebruikte methodiek heeft [naam 1] weerlegd.
Gelet op de datering van de letsels en de verklaringen van de moeder van [slachtoffer] en de twee getuigen die op kraamvisite waren, concludeert de advocaat-generaal dat het de verdachte moet zijn geweest die de geweldshandelingen, zoals opgenomen in de tenlastelegging, heeft gepleegd.
De advocaat-generaal stelt zich voorts op het standpunt dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de doodslag van [slachtoffer] . Zij voert daartoe aan dat de verdachte dermate hard met zijn baby moet hebben geschud, dat in die (zeer gevaarlijke) handelswijze besloten ligt dat hij bewust de aanmerkelijke kans op het overlijden van zijn kind voor lief heeft genomen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het dossier te veel ruimte laat voor gerede twijfel om tot een veroordeling te komen. Onder de deskundigen bestaat verschil van mening over de mogelijke oorzaken van het geconstateerde letsel. Ook dient behoedzaam omgegaan te worden met de rapporten van het NFI en het trekken van verregaande conclusies, nu de door het NFI gebruikte methode niet zonder kritiek is. Gelet op het voorgaande is het mogelijk dat een ziekelijke aandoening die de letsels van [slachtoffer] zou verklaren over het hoofd wordt gezien. Bovendien bieden het dossier en de persoon en persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen aanknopingspunten om aan te nemen dat hij zijn baby zou hebben gedood of (zwaar) zou hebben mishandeld.
Oordeel van het hof
Het hof stelt op basis van het dossier het volgende vast.
De avond van 26 mei 2014
Op [geboortedag 2] 2014 wordt [slachtoffer] geboren, zoon van de verdachte en [echtgenote] , echtgenote van de verdachte. Op 26 mei 2014 komen twee vriendinnen van [echtgenote] – [naam 2] en [naam 3] – op kraambezoek. Zij arriveren op 26 mei 2014 tussen 19:30 uur en 20:10 uur bij de woning van de verdachte en zijn vrouw in Den Helder. [slachtoffer] zit gedurende enige tijd bij zijn vader op schoot. Hij is wakker en alert. [slachtoffer] heeft wel last van buikkrampjes. Om die te verzachten maakt de verdachte fietsbewegingen met de beentjes van [slachtoffer] . Rond 20:30 uur verlaat de verdachte met [slachtoffer] de woonkamer en gaat met hem naar boven om hem de fles te geven en in bed te leggen. De verdachte is alleen met [slachtoffer] . Rond 21.15 uur slaat hij alarm en roept hard om [echtgenote] , zijn vrouw. De verdachte komt in paniek met [slachtoffer] naar beneden. De moeder van [slachtoffer] neemt [slachtoffer] over en komt met hem de woonkamer in. Zij legt [slachtoffer] op haar schoot en klopt op zijn rug. [slachtoffer] wordt vervolgens eerst door [naam 3] en daarna door zijn moeder gereanimeerd. [1] [2] [3]
Om 21:21 uur belt de verdachte 112. Verbalisant [verbalisant] relateert dat hij met drie collega’s omstreeks 21:26 uur ter plaatse is. De verbalisant ziet een baby in de woonkamer op de grond liggen. Hij ziet dat de baby een blauwige huidskleur heeft en niet beweegt. De baby wordt gereanimeerd door de moeder van [slachtoffer] en een voor de verbalisant onbekende vrouw
(het hof begrijpt: [naam 3] ). De verbalisanten nemen de reanimatie over en beademen [slachtoffer] . Enkele minuten later ziet de verbalisant de medewerkers van de ambulancedienst de woning inkomen. Zij nemen de beademing en reanimatie over. Omstreeks 21:39 uur ziet de verbalisant dat [slachtoffer] zijn eigen hartslag en natuurlijke kleur terug begint te krijgen. [slachtoffer] reguleert echter nog niet zijn eigen ademhaling. Om ongeveer 21:56 landt de traumahelikopter ter plekke. De arts van de traumahelikopter en de medewerkers van de ambulancedienst beslissen dat [slachtoffer] zo snel mogelijk naar het ziekenhuis moet worden vervoerd. [slachtoffer] wordt met de ambulance naar het Gemini Ziekenhuis in Den Helder gebracht. [4] Daar worden bloedingen in de schedel/hersenen vermoed. [5]
Vanwege diens slechte klinische conditie wordt [slachtoffer] in de vroege ochtend van 27 mei 2014 overgebracht naar het Academisch Medisch Centrum in Amsterdam.
Uit onderzoeken die [slachtoffer] daarna ondergaat blijkt dat het hersenletsel dat bij hem is geconstateerd van dusdanige ernst is, dat verder behandelen niet zinvol wordt geacht. Op 29 mei 2014 rond 15:00 uur overlijdt [slachtoffer] in het AMC, nadat de behandelingen en de beademing zijn gestopt. [6]
Bevindingen schouwarts
Op 29 mei 2014 schouwt drs. [naam 4] , forensisch arts van de GGD, het lichaam van [slachtoffer] . In het schouwverslag van 30 mei 2014 concludeert zij dat sprake is van niet natuurlijk overlijden. [slachtoffer] heeft namelijk ernstige hypoxische hersenschade opgelopen dat niet met leven verenigbaar is. Ook zijn bij [slachtoffer] meerdere ribfracturen en botfracturen in onder andere beide bovenbenen en zijn rechterarm aangetroffen. Het letsel dat bij [slachtoffer] is aangetroffen past, in combinatie met het neurologische onderzoek, bij toegebracht schedelhersenletsel, aldus de schouwarts. [7]
Bevindingen forensisch patholoog
Op 30 mei 2014 vindt vervolgens een gerechtelijke sectie plaats op het lichaam van [slachtoffer] . Bij de sectie wordt een normaal geproportioneerd, goed gevoed en verzorgd jongetje gezien met maten en gewichten conform de leeftijd van acht weken oud.
[naam 5] , forensisch patholoog bij het NFI, concludeert op grond van haar bevindingen dat [slachtoffer] is overleden als gevolg van ernstig schedelhersenletsel door bij leven opgelopen uitwendig inwerkend mechanisch geweld op het hoofd.
Bij uitwendig onderzoek worden behalve tekenen van medische handelingen een paar onderhuidse bloeduitstortingen waargenomen aan de rechterkant van het gezicht en de rug die niet zonder meer zijn te verklaren door medische interventie. De bloeduitstortingen zijn het gevolg van bij leven opgelopen uitwendig inwerkend botsend geweld zoals dat door stoten/slaan kan worden opgeleverd.
Bij inwendig onderzoek blijkt dat sprake is van bloeduitstortingen aan de schedelhuid rechts zijwaarts in relatie met de bloeduitstorting in het gezicht en een bloeduitstorting aan het achterhoofd. [8]
Wat betreft de bij [slachtoffer] aangetroffen ribbreuken kan uit de als bijlage bij het rapport van [naam 5] gevoegde brief van kinderradioloog [naam 6] worden afgeleid dat de ribbreuken passen bij compressie van de thorax, bijvoorbeeld door extreem krachtig vasthouden. Een dergelijke compressie ontstaat vaak tijdens schudincidenten. Zelfs bij gecompliceerde bevallingen is een ribfractuur uitzonderlijk. Daarom hebben ribfracturen op deze leeftijd een hoge specificiteit voor
non-accidentalinjury, aldus de kinderradioloog. [9]
Microscopisch onderzoek bevestigt de breuken van de lange pijpbeenderen (metafysaire hoekfracturen).
Bij het neuropathologisch onderzoek is blijkens het rapport van [naam 5] uitgebreide schade in de hersenen, kleine hersenen, hersenstam en ruggenmerg waargenomen, ontstaan door langdurig zuurstofgebrek zowel recent als langer geleden, passend bij dagen tot weken voor de dood. De recente schade bestond uit verse bloedingen zowel in het hersenweefsel als in het de hersenen omgevende spinnenwebvlies.
[naam 5] ziet tevens een schil van bloed onder het harde hersenvlies en zeer bloederige zachte hersenvliezen. Ook wordt bloed gezien rondom de hersenstam en de kleine hersenen. Aan beide zijden wordt macroscopisch beiderzijds bloed in de oogzenuwscheden gezien. Er is een kleine bloeding in het netvlies van het linkeroog.
De schedelhersenletsels passen bij acceleratie/deceleratie/impacttrauma op het hoofd en passen bij krachtig schudden/impact op het hoofd, aldus de forensisch patholoog.
De hersenafwijkingen, zo rapporteert [naam 5] , verklaren het intreden van de dood zonder meer op basis van hersenfunctieverlies. [10]
De combinatie van de gevonden letsels (hersenletsels, oog(zenuw)letsels, posterieure en anterieure ribfracturen en metafysaire hoekfracturen beiderzijds) past bij niet-accidentele letsels zoals dat door meermalen toegepast krachtig schudden en/of impact kan ontstaan. [naam 5] sluit ziekelijke oorzaken en/of bijdrage aan de gevonden letsels uit. [11]
Bevindingen forensisch arts NFI
Drs. [naam 1] , forensisch arts van het NFI, wordt door de rechter-commissaris benoemd als deskundige. In zijn rapport van 16 maart 2015 bespreekt [naam 1] alle bevindingen wat betreft de bij [slachtoffer] aangetroffen letsels eerst afzonderlijk en vervolgens in onderlinge samenhang.
Bij [slachtoffer] was sprake van hersenweefselversterf als gevolg van zuurstoftekort, waarbij de hersenen zijn gaan zwellen. Uit onderzoek blijkt dat infecties in het hoofd en aanlegstoornissen van de bloedvaten in het hoofd als oorzaak van het hersenletsel uitgesloten kunnen worden. Ook onderzoek naar een toxicologische bijdrage aan de hersenfunctiestoornis levert daarvoor geen aanwijzingen op.
Bloeduitstorting onder het harde hersenvlies
In verband met de bloeding onder het harde hersenvlies (subduraal hematoom) ziet de rapporteur geen aanwijzingen voor een mogelijke medische verklaring. Een dergelijke bloeding is een bevinding bij toegebracht schedelhersenletsel, waarbij sprake is van forse impact, heftig schudden (acceleratie-deceleratietrauma) of een combinatie van beide. Krachten die ontstaan bij vallen van beperkte hoogte en bij ongelukken bij normaal uitgevoerde verzorgingshandelingen, zijn onvoldoende voor het oplopen van een dergelijke bloeding onder het harde hersenvlies.
[naam 1] concludeert dat de aangetroffen bloeduitstortingen onder het harde hersenvlies – afzonderlijk bezien – veel waarschijnlijker zijn bij een niet-accidenteel contacttrauma, bij schudden (acceleratie-deceleratietrauma) of bij een combinatie van beide, dan bij een medische oorzaak en/of de geboorte en/of een val van beperkte hoogte en/of normaal uitgevoerde verzorgingshandelingen.
Oogheelkundige bevindingen
Wat betreft de oogheelkundige bevindingen stelt [naam 1] dat de bloedingen langs de oogzenuw traumatisch van aard zijn en gebruikelijker na een niet-accidenteel trauma dan na een accidenteel trauma. Tegelijkertijd is de beperkte hoeveelheid netvliesbloedingen op zichzelf niet ondersteunend voor een niet-accidenteel trauma.
De rapporteur concludeert aldus dat de combinatie van bloedingen langs de oogzenuw en de netvliesbloedingen iets waarschijnlijker is bij een contacttrauma, bij schudden (acceleratie-deceleratietrauma) of bij een combinatie van beide, dan bij een accidenteel trauma.
Metafysaire hoekfracturen
Metafysaire hoekfracturen aan het uiteinde van verschillende botten in de armen en benen worden bij het ontbreken van een andere plausibele verklaring als zeer specifiek voor kindermishandeling beschouwd. Bij [slachtoffer] was sprake van zes metafysaire hoekfracturen: twee in de armen (bij de linkerelleboog en rechterschouder) en vier in de benen (bij de linkerknie, de linkerenkel, de rechterheup en de rechterenkel). Er was zowel sprake van een genezingsstadium wijzend op een ouderdom van dagen tot weken, als van bloeduitstorting wijzend op een recenter ontstaan.
De krachten die nodig zijn om dergelijke breuken te veroorzaken, komen niet voor bij een enkele val of stomptrauma. Er is een relatie tussen metafysaire hoekfracturen en schudincidenten. Het vastpakken van een voet en het met kracht schudden van de voet kan eveneens leiden tot een dergelijke breuk. In de beschikbaar gestelde gegevens heeft [naam 1] geen passende verklaring aangetroffen voor de geconstateerde breuken.
Hij concludeert daarom dat de geconstateerde metafysaire hoekfracturen afzonderlijk bezien zeer veel waarschijnlijker zijn bij een niet-accidentele toedracht (toegebracht letsel) dan bij een accidentele toedracht (een val of een ongeval).
Ribbreuken
Ribbreuken zijn zeer zeldzaam bij jonge kinderen vanwege de flexibiliteit van de borstkas. Bij [slachtoffer] zijn met microscopisch onderzoek in totaal negentien ribbreuken met zekerheid vastgesteld. Zowel aan de voorzijde (vijf links van het borstbeen en vijf rechts van het borstbeen) als aan de achterzijde (vier links van de wervelkolom en vijf rechts van de wervelkolom). Er was zowel sprake van oudere ribbreuken als van recentere ribbreuken.
In de beschikbaar gestelde stukken is geen passende verklaring aangetroffen voor het ontstaan van de ribbreuken van [slachtoffer] .
De rapporteur concludeert dat de ribbreuken veel waarschijnlijker zijn wanneer sprake is geweest van een niet-accidenteel trauma dan wanneer sprake is geweest van een medische aandoening en/of het gevolg is geweest van de geboorte.
Conclusies van forensisch arts NFI
[naam 1] concludeert als volgt.
Bij [slachtoffer] zijn onder meer ernstige, fataal verlopende hersenfunctiestoornissen met hersenweefselversterf (met bewustzijnsvermindering en ademhalingsproblemen), bloeduitstortingen onder het harde hersenvlies, bloedingen langs de oogzenuwen, zes metafysaire hoekfracturen en negentien ribbreuken geconstateerd. De bloeduitstorting onder het harde hersenvlies vormt een aanwijzing voor het ontstaansmechanisme van het hersenletsel. De combinatie van bevindingen is passend bij toegebracht hersenletsel door heftig schudden (acceleratie­deceleratietrauma), door forse impact, of door de combinatie van beide, waarbij de afwezigheid van schade aan de zenuwuitlopers bij neuropathologisch onderzoek wijst op in elk geval forse impact als onderdeel van een niet-accidenteel trauma.
De bloeduitstorting aan de binnenzijde van de huid over de achterzijde van de schedel vormt een aanwijzing voor de locatie van impact aan het achterhoofd, bijvoorbeeld door [slachtoffer] met kracht met zijn hoofd tegen een voorwerp of oppervlak te slaan.
De ribbreuken en de metafysaire hoekfracturen zijn ondersteunend voor een gewelddadige handeling als oorzaak van het hersenletsel. Zowel de schade in de hersenen als de ribbreuken en de metafysaire hoekfracturen zijn recent voor het overlijden en (vele dagen tot enkele weken) eerder ontstaan, wat wijst op meer momenten (minimaal twee) van toebrengen van letsel.
Er zijn geen medische aandoeningen geconstateerd die de combinatie van bevindingen kunnen verklaren. De geconstateerde letsels zijn niet ontstaan door eigen toedoen of gedragingen van [slachtoffer], bij gebruikelijke verzorgingshandelingen, of bij de bevalling.
De rapporteur komt tot de (eind)conclusie dat het fataal verlopen hersenletsel, met hersenweefselversterf, bloeduitstorting onder het harde hersenvlies, bloeding rondom de oogzenuwen, negentien ribbreuken en zes metafysaire hoekfracturen zeer veel (in orde van 10.000-1.000.000 keer) waarschijnlijker zijn bij een niet-accidentele oorzaak (een heftig schudincident, forse impact, of de combinatie van beide), dan bij een accidentele oorzaak, gebruikelijke verzorgingshandelingen of een medische aandoening. [12]
Verklaring forensisch arts NFI ter terechtzitting in hoger beroep
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft [naam 1] het volgende opgemerkt over voornoemde (eind)conclusie.
Hij blijft bij de conclusie dat de combinatie van bevindingen passend is bij toegebracht hersenletsel door heftig schudden (acceleratie­deceleratietrauma), door forse impact, of door de combinatie van beide.
Hij heeft de kans op de bij [slachtoffer] aangetroffen combinatie van letsels afgewogen tegen enerzijds een niet-accidentele oorzaak en anderzijds tegen het alternatief van een accidentele oorzaak, gebruikelijke verzorgingshandelingen of een medische aandoening. [naam 1] heeft in de alternatieve hypothese aldus geen onderscheid gemaakt tussen fors accidenteel letsel, zoals letsel dat ontstaat bij een val van een balkon, en accidenteel letsel dat wordt veroorzaakt door bijvoorbeeld een val van beperkte hoogte (1 tot 2 meter). De deskundige formuleert de alternatieve hypothese thans anders, namelijk door de ‘fors accidentele oorzaak’ (zoals een val van een balkon) weg te laten uit deze alternatieve hypothese. De hypothesen zouden dan luiden: een niet-accidentele oorzaak (hypothese 1) versus een accidentele oorzaak zoals een ongeluk bij gebruikelijke verzorgingshandelingen of medische aandoening (hypothese 2) en daarnaast een niet-accidentele oorzaak (hypothese 1) versus een accidentele oorzaak met forsere krachten (zoals het vallen van een balkon) (hypothese 3).
[naam 1] verklaart dat zijn conclusie niet wijzigt als het gaat om de kans op de aangetroffen combinatie van bevindingen met betrekking tot de letsels wanneer er bij [slachtoffer] sprake is geweest van een niet-accidentele oorzaak (hypothese 1) ten opzichte van een accidentele oorzaak met krachten zoals bij vallen van beperkte hoogte (1 tot 2 meter) of bij gebruikelijke verzorgingshandelingen of een medische aandoening (hypothese 2). Hij acht de combinatie van letsels zoals die bij [slachtoffer] is aangetroffen dan nog steeds zeer veel waarschijnlijker bij een niet-accidentele oorzaak dan een accidentele oorzaak.
Wat betreft de kans op de aangetroffen combinatie van letsels wanneer er sprake is van een niet-accidentele oorzaak (hypothese 1) ten opzichte van een accidentele oorzaak met forsere krachten (hypothese 3) concludeert [naam 1] thans dat, hoewel de bewijskracht nog steeds sterk in de richting van niet-accidenteel letsel (hypothese 1) wijst, hij bij deze toetsing niet zou kiezen voor de bewijskracht “zeer veel waarschijnlijker”. Het hof neemt in dit verband evenwel in aanmerking dat op geen enkele manier is gebleken noch gesteld dat bij [slachtoffer] sprake is geweest van een ernstig ongeval dat met forsere krachten gepaard is gegaan.
[naam 1] verklaart voorts dat hij niet vast kan stellen of sprake is geweest van een heftig schudincident, forse impact, of een combinatie van beide. Een deel van de letsels die bij [slachtoffer] zijn aangetroffen, wijst op een heftig schudincident. Echter zijn bij [slachtoffer] ook letsels aangetroffen die wijzen op forse impact als ontstaansmechanisme van de letsels. Gelet op studies met bekennende daders is het ook goed mogelijk dat sprake is geweest van zowel een heftig schudincident, als forse impact op het hoofd en lichaam van [slachtoffer] .
Alternatieve medische verklaringen [naam 7] en [naam 8]
Op verzoek van de verdediging hebben [naam 7] en [naam 8] , respectievelijk voormalig hoogleraar neonatologie en voormalig uroloog, rapporten opgesteld betreffende alternatieve medische verklaringen voor het letsel dat bij [slachtoffer] is aangetroffen. [naam 1] heeft in zijn aanvullende rapporten van 7 januari 2016 en 21 februari 2018 op deze rapporten gereageerd en uitgelegd waarom naar voren gebrachte alternatieve medische verklaringen niet aan de orde zijn of geen afbreuk doen aan de eerdere bevindingen van het NFI. Bij die uitleg speelt een rol dat die alternatieven, voor zover zij al bepaalde letsels zouden kunnen verklaren, telkens geen verklaring kunnen geven voor de combinatie van de bij [slachtoffer] aangetroffen letsels.
In hoger beroep is door de raadsman de nadruk gelegd op renale tubulaire acidose als alternatieve oorzaak. In hun rapport van 19 september 2016 concluderen [naam 7] en [naam 8] dat [slachtoffer] heeft geleden aan een zeldzame aangeboren nierziekte. Het betreft een ernstige vorm van renale tubulaire acidose met een daaraan gerelateerd probleem met rode bloedcellen: elliptocytose. De nierziekte zou de oorzaak zijn van het overlijden van [slachtoffer] . De gevolgen van deze nierziekte zijn dat de aan de nierafwijking gerelateerde afwijking van rode bloedcellen (elliptocytose) tot samenklontering van rode bloedcellen en daarmee tot hersenschade door zuurstofgebrek hebben geleid. Ook zou de aan de nierafwijking gerelateerde bloedverzuring tot onttrekking van calcium uit de botten hebben geleid. Dit zou fracturen hebben veroorzaakt. Bovendien zou de onttrekking van calcium uit de botten hebben geleid tot kalkneerslag in de nieren (nefrocalcinose). De nefrocalcinose zou echografisch zichtbaar zijn geweest en bij herbeoordeling door kinderradioloog [naam 6] zijn bevestigd. Er is sprake van een discrepantie tussen de sectiebevindingen van de nier en de echoscopische bevindingen, omdat de patholoog niet op zoek is geweest naar afwijkingen en deze aldus over het hoofd heeft gezien. [13]
De reactie van de forensisch arts NFI
[naam 1] reageert in zijn rapport van 21 februari 2018 als volgt. Na overleg met kinderarts-hematoloog [naam 9] concludeert [naam 1] dat bij [slachtoffer] geen elliptocytose en afwijkende bloedingsneiging is vastgesteld. Ook was bij [slachtoffer] geen sprake van kalkarme botten. Tot slot is bij [slachtoffer] geen nefrocalcinose vastgesteld. De nefrocalcinose is zelfs bij herhaling op microscopisch niveau uitgesloten. [naam 1] is voor de volledigheid ingegaan op de eventuele gevolgen van deze nieraandoening. In het geval dat bij [slachtoffer] sprake is geweest van kalkarme botten, zou dat kunnen leiden tot een verhoogde breekbaarheid van de botten. Metafysaire hoekfracturen worden echter niet gezien als gevolg van aandoeningen die tot een vergrote kans op botbreuken leiden. Bovendien zouden botbreuken op gebruikelijke plaatsen moeten ontstaan. De afwezigheid van botbreuken op gebruikelijke plaatsen en de aanwezigheid van veel breuken op uitzonderlijke plaatsen, maakt dat het zeer onaannemelijk is dat bij [slachtoffer] sprake is geweest van kalkarme botten.
Voorts merkt [naam 1] op dat elliptocytose geen logische verklaring is voor het hersenletsel, het subdurale hematoom en de bloeduitstortingen langs de oogzenuwen. Als sprake zou zijn van verhoogde klinische relevante stollingsneiging, dan is niet voorstelbaar dat enkel een subduraal hematoom ontstaat, en geen bloeding op een andere plek in de hersenen. Ook wordt in de medisch-wetenschappelijke literatuur renale tubulaire acidose of elliptocytose niet genoemd als oorzaak van een subduraal hematoom.
[naam 1] komt tot de conclusie dat de relatie die tussen (niet aangetoonde) afwijkingen en het hersenletsel en/of de botbreuken wordt verondersteld, wetenschappelijke onderbouwing ontbeert. [14]
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft [naam 1] desgevraagd verklaard over de door [naam 7] en [naam 8] genoemde alternatieve medische verklaringen voor de bij [slachtoffer] aangetroffen letsels. Hij heeft aangevoerd dat bij nader onderzoek niet is gebleken dat [slachtoffer] heeft geleden aan de aangedragen aandoeningen. De nieren van [slachtoffer] zijn aanvullend onderzocht door dr. [naam 10] . In haar verslag van 18 januari 2018 heeft zij aangegeven dat zij geen aanwijzingen heeft gevonden voor kalkdeposities die zouden kunnen duiden op nefrocalcinose. [15] Voorts benadrukt [naam 1] dat in het geval dat de genoemde medische aandoeningen wel zouden zijn vastgesteld bij [slachtoffer] , deze op geen enkele manier de combinatie van bij [slachtoffer] aangetroffen letsels kunnen verklaren.
[naam 1] blijft erbij dat geen sprake is geweest van een onderliggende ziekelijke aandoening. Er is ook geen diagnose gemist, aldus [naam 1] .
Kritiek op het door het NFI verrichte onderzoek door [naam 11]
In hoger beroep heeft [naam 11] , (oud huis)arts niet-praktiserend epidemioloog, op verzoek van de verdediging een rapport opgesteld als reactie op het door het NFI verrichte onderzoek. [naam 11] heeft in zijn rapport van 3 februari 2021 kritiek geuit op de door het NFI gebruikte onderzoeksmethode, in het bijzonder wat betreft de door het NFI gebruikte statistische methode, het artikel van [artikel] (2011) en de daarin gebruikte methodologie en wat betreft de medische voorgeschiedenis van [slachtoffer] . [16]
De reactie van rapporteur [naam 1]
reageert in zijn rapport van 25 februari 2021 op de geuite kritiek. Wat betreft de kritiek met betrekking tot de gebruikte statistische methode concludeert [naam 1] als volgt. Hij legt uit dat het NFI bewust wegblijft van a-priorikansen, omdat het NFI die kansen niet kan bepalen. Het NFI heeft nooit de beschikking over alle informatie in een zaak, omdat een zaak altijd informatie bevat die buiten het deskundigengebied van het NFI valt. De rechter dient te bepalen wat de a-priorikans is, gegeven de vastgestelde feiten vóór en tijdens het incident. De uitspraken van het NFI hebben enkel betrekking op het aantreffen van medische bevindingen als een hypothese juist is, afgezet tegen een alternatieve hypothese. Gelet op het voorgaande is de Bayesiaanse wijze van redeneren zuiver, omdat deskundigen met deze methode binnen hun eigen expertisegebied kunnen blijven. Ook betrekt het NFI in zijn rapporten enkel medische gegevens voor zover die relevant zijn geacht. De relevante informatie dient immers gebruikt en geïnterpreteerd te worden, zodat een leesbaar rapport overblijft waarbij de interpretaties onderbouwd zijn.
Wat betreft de kritiek die door [naam 11] is geuit op het artikel van [artikel] , concludeert [naam 1] dat hij in zijn rapporten niet heeft gerefereerd aan dit artikel.
Wat betreft de kritiek met betrekking tot de medische voorgeschiedenis van [slachtoffer] stelt [naam 1] dat medische details zoals het gebruik van antibiotica niet zijn betrokken, omdat geen relatie bestaat met de medische bevindingen in deze zaak. [17]
Het hof overweegt dat de door de verdediging aangedragen alternatieve medische verklaringen voor de combinatie van de bij [slachtoffer] aangetroffen letsels niet zijn vastgesteld en worden onderbouwd verworpen door de door de rechter-commissaris benoemde rapporteur [naam 1] . Ook stelt het hof vast dat deze alternatieve medische verklaringen, zelfs indien zij bij [slachtoffer] vastgesteld zouden zijn, op geen enkele manier een verantwoorde verklaring kunnen vormen voor de bij [slachtoffer] aangetroffen combinatie van letsels. Bovendien is de op de onderzoekmethode geuite kritiek door [naam 1] onderbouwd weerlegd.
Tussenconclusie van het hof
Het hof komt met overneming van de bevindingen en conclusies van [naam 1] tot het oordeel dat het fataal verlopen hersenletsel is veroorzaakt door een niet-accidenteel schudincident, forse impact of een combinatie van beide en volgt de bevindingen en conclusie van [naam 1] ten aanzien van het ontbreken van een medische verklaring voor de aangetroffen letsels.
Datering van de aangetroffen letsels
Het incident heeft plaatsgevonden in de avond van 26 mei 2014, waarna [slachtoffer] in de middag van 29 mei 2014 is overleden en op 30 mei 2014 de gerechtelijke sectie heeft plaatsgevonden door [naam 5] . [naam 5] rapporteert op 21 oktober 2014 naar aanleiding van het pathologisch onderzoek dat in de hersenen en het ruggenmerg uitgebreide schade is waargenomen van zowel recente datum als van langer geleden, passend bij dagen tot weken voor de dood. Er was sprake van zowel recente als oudere traumatische hersenschade. De recente schade bestond uit verse bloedingen zowel in het hersenweefsel als in het de hersenen omgevende spinnenwebvlies. Ook was sprake van ribbreuken met wisselende stadia van genezing, zowel aan de voorzijde bij de aanhechting aan het borstbeen als aan de achterzijde bij de wervelkolom. De ouderdom van deze breuken kwam overeen met één à twee weken voor de dood. De metafysaire hoekfracturen toonden ook tekenen van een ouder genezingsstadium, maar er zijn ook hernieuwde breuklijnen met verse bloedingen gezien.
[naam 5] concludeert dat deze bevindingen passen bij ten minste twee separate incidenten met geweldsinwerking vanaf ongeveer één à twee weken voorafgaand aan de dood
(het hof begrijpt: 29 mei 2014), als ook recent/net voor de ziekenhuisopname
(het hof begrijpt: 26 mei 2014).
De sectiebevindingen maken het aldus aannemelijk dat er meerdere (gewelds)incidenten hebben plaatsgevonden. [18]
De forensisch arts NFI over de datering van letsels
[naam 1] rapporteert tevens dat bij [slachtoffer] oudere schade aan de hersenen is aangetoond. [19] Ook wat betreft de bij [slachtoffer] aangetroffen metafysaire hoekfracturen was sprake van zowel een genezingsstadium wijzend op een ouderdom van dagen tot weken, als van een bloeduitstorting wijzend op een recenter ontstaan. Ook zijn op de röntgenfoto’s zowel oudere ribbreuken (met botnieuwvorming) als recentere ribbreuken (zonder genezingsreactie, met bloedcellen in de breuklijn) gezien. De verse bloedingen waargenomen bij de recent ontstane breuken aan zowel de voorzijde van de ribben als aan de achterzijde van de ribben als bij de metafysaire hoekfracturen passen bij een ouderdom van maximaal enkele dagen. [20]
In zijn rapport van 16 maart 2015 concludeert [naam 1] wat betreft de datering van het bij [slachtoffer] aangetroffen schedelhersenletsel als volgt. Op basis van studies naar de tijdsduur tussen een traumatisch incident en het ontstaan van klinische verschijnselen bij toegebracht ernstig schedelhersenletsel stelt hij dat het traumatische incident dat de bij [slachtoffer] aangetroffen letsels heeft veroorzaakt moet hebben plaatsgevonden juist vóór (ordegrootte: seconden) het ontstaan van de klinische verschijnselen zoals bijvoorbeeld een onmiddellijke daling van het bewustzijnsniveau (lethargie of bewusteloosheid), onregelmatige ademhaling, moeilijkheden bij het ademen of ademstilstand en frequente insulten. Het is bij een kind dat na het ontstaan van hersenletsel gezond en normaal functioneert bijzonder onwaarschijnlijk dat in latere instantie, zonder nieuw incident, alsnog ernstig (fataal of bijna-fataal) hersenletsel wordt geconstateerd. Het letsel veroorzakende mechanisme moet aldus na het laatste moment van normaal functioneren (normaal bewustzijn, normale ademhaling en op gebruikelijke wijze reageren en drinken) hebben plaatsgevonden. [21]
Verklaring van forensisch arts NFI ter terechtzitting in hoger beroep
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft [naam 1] vragen beantwoord betreffende de ouderdom van de letsels die bij [slachtoffer] zijn aangetroffen. [naam 1] heeft verklaard dat hij de conclusie van [naam 5] , dat sprake is geweest van oudere ribbreuken en ouder hersenletsel, onderschrijft. Wat betreft de oudere ribbreuken licht [naam 1] toe dat sprake is geweest van zichtbare genezingsreacties. Het genezingsproces heeft zich derhalve al vóór het incident dat het fatale letsel heeft veroorzaakt, afgespeeld. Wat betreft de datering van de metafysaire hoekfracturen stelt [naam 1] voorts dat de bloedingen die [naam 5] in de metafysaire hoekfracturen heeft aangetroffen, duiden op een recent ontstaan: enkele dagen voorafgaand aan het overlijden van [slachtoffer] .
[naam 1] verklaart desgevraagd tevens dat het hersenweefselversterf dat bij [slachtoffer] is aangetroffen, is ontstaan door zuurstoftekort. Het hersenweefselversterf, en niet de bloedingen in de hersenen en de botbreuken, zijn de doodsoorzaak. De bloedingen in de hersenen en de botbreuken zijn aanwijzingen voor het ontstaansmechanisme van het hersenweefselversterf. [naam 1] herhaalt dat het traumatische incident dat de combinatie van aangetroffen letsels heeft veroorzaakt aldus na het laatste moment van normaal functioneren moet hebben plaatsgevonden. Desgevraagd verklaart [naam 1] voorts dat het oudere hersenletsel en de oudere botbreuken die bij [slachtoffer] zijn aangetroffen geen relevante invloed hebben gehad op het intreden van de klinische verschijnselen als wordt uitgegaan van een normaal functionerend kind. Breuken kunnen van een ernst en aard zijn dat zij niet meer dan lichte pijn geven. De plotselinge noodzaak van reanimatie, de aard van het hersenletsel en het hersenweefselversterf kunnen echter niet in relevante mate zijn veroorzaakt door oude breuken en/of ouder hersenletsel. Overigens zijn er ook geen wetenschappelijke bewijzen voor een dergelijke ‘effectpotentiatie’.
Conclusie van het hof ten aanzien van de datering en de betrokkenheid van de verdachte
Het hof stelt op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast.
Op 26 mei 2014 zit [slachtoffer] wakker en alert bij de verdachte op schoot. Om ongeveer 20:30 uur gaat de verdachte met [slachtoffer] naar boven. Hij is vanaf dat moment tot ongeveer 21:15 uur alleen met [slachtoffer] . Als [slachtoffer] klinische verschijnselen vertoont, komt de verdachte naar beneden. Om 21:21 uur worden de hulpdiensten gealarmeerd, die bij aankomst een levenloos kindje aantreffen.
Het hof stelt vast dat [slachtoffer] kort voor het ontstaan van de klinische verschijnselen op 26 mei 2014 normaal functioneerde. Het hof heeft ook overigens in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting geen aanknopingspunten kunnen vinden om maar enigszins aannemelijk te achten dat [slachtoffer] (in de periode) voorafgaand aan het incident niet normaal functioneerde.
Bij [slachtoffer] zijn niettemin zowel oudere als recente letsels aangetroffen. De deskundigen [naam 5] en [naam 1] concluderen dat waarschijnlijk sprake is geweest van meer dan één (gewelds)incident. De recente letsels hebben echter een ouderdom van enkele dagen op het moment van het overlijden van [slachtoffer] op 29 mei 2014, hetgeen verenigbaar is met de datum van 26 mei 2014. [naam 1] concludeert dat het recente hersenletsel de dood van [slachtoffer] verklaart.
Het oudere hersenletsel noch ander letsel is in relevante mate van invloed geweest op het ontstaan van de klinisch noodsituatie op 26 mei 2014. Het fatale hersenletsel moet vlak voor het intreden van de klinische verschijnselen zijn toegebracht, aldus [naam 1] .
Gelet op de hierboven vermelde bevindingen over aard en ernst van de aangetroffen letsels bij [slachtoffer] en de omstandigheid dat [slachtoffer] ervoor normaal functioneerde, sluit het hof zich aan bij de conclusie van [naam 1] dat een eerder incident niet in relevante mate heeft bijgedragen aan de klinische noodsituatie die op 26 mei 2014 is ontstaan.
Bij deze stand van zaken komt het hof tot de conclusie dat het niet anders kan dan dat het fatale schedelhersenletsel [slachtoffer] (anders dan accidenteel) is toegebracht door de verdachte op 26 mei 2014 toen hij alleen met [slachtoffer] op de bovenverdieping van het huis was. De verklaring van de verdachte, kort gezegd inhoudende dat hij geen geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer] , verdient naar het oordeel van het hof geen geloof. Naar het oordeel van het hof doet aan deze conclusies niet af dat de echtgenote van de verdachte alsmede de aanwezige vriendinnen hebben verklaard door de babyfoon in de woonkamer beneden behalve een huilende [slachtoffer] niets te hebben gehoord wat volgens hen zou kunnen wijzen op een incident op de bovenverdieping dat het later aangetroffen letsel zou kunnen verklaren. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld hoe goed het geluid van boven doorkwam, dat moeilijk kan worden vastgesteld hoe luid de personen in de woonkamer met elkaar spraken, dat niet is komen vaststaan of het incident nabij de babyfoon op de slaapkamer op de bovenverdieping (die meer ruimtes bevat [22] ) moet hebben plaatsgevonden en dat evenmin vaststaat of de vereiste geweldsinwerking naar haar aard goed hoorbaar moet zijn geweest.
Oordeel hof ten aanzien van het opzet van de verdachte
Het hof heeft hiervoor vastgesteld dat het de verdachte is geweest die de combinatie van de bij [slachtoffer] aangetroffen letsels heeft veroorzaakt. Het hof zal moeten vaststellen of de verdachte opzet – al dan niet voorwaardelijk – heeft gehad op de dood van [slachtoffer] , op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel ofwel enkel op het toebrengen van letsel.
Volgens vaste jurisprudentie is voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens (bewust) heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Of de gedraging van de verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal dan moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n aanmerkelijke kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedragingen bewust heeft aanvaard.
Uit de door het hof onderschreven rapportages van [naam 1] volgt dat de combinatie van de bij [slachtoffer] aangetroffen letsels is veroorzaakt door een heftig schudincident, forse impact of een combinatie van beide. Tegelijkertijd heeft het hof, anders dan de verklaring van de verdachte – die het hof terzijde schuift – geen enkel rechtstreeks aanknopingspunt om te kunnen vaststellen welke handelingen de verdachte precies met [slachtoffer] heeft verricht op de avond van 26 mei 2014.
[naam 1] heeft ter terechtzitting in hoger beroep in lijn met zijn rapportage van 2015 evenwel verklaard dat uit studies betreffende bekennende daders van soortgelijke delicten met soortgelijk letsel als gevolg, blijkt dat het heftige schudincident zou moeten hebben bestaan uit zeer gewelddadig, secondenlang schudden. Uit studies blijkt voorts dat de forse impact die dergelijke letsels kan veroorzaken, groter is dan het vallen van anderhalve meter hoogte, zoals bijvoorbeeld van een commode.
De door [naam 1] genoemde onderzoeken en de inzichten die daaruit zijn voortgekomen laten ondertussen onverlet dat, zoals [naam 1] ook zelf rapporteert, het niet goed mogelijk is om de noodzakelijk benodigde kracht voor het ontstaan van de klinische verschijnselen in combinatie met de medische bevindingen exact aan te geven, omdat nu eenmaal geen studies mogelijk zijn bij levende kinderen bij wie hersenletsel wordt toegebracht en ook omdat het traumatische moment vrijwel altijd zonder getuigen is.
Bij een en ander tekent het hof aan dat, daargelaten of sprake is geweest van gerichte instructie aan de verdachte over de kwetsbaarheid van kleine baby’s, bij hem, vader van een eerder geboren dochter, bekend mag worden verondersteld dat forse krachtinwerking, zoals door schudden, bij baby’s tot letsel of zelfs de dood kan leiden. In dat verband neemt het hof evenwel in aanmerking dat, ook als de kans op dergelijke ernstige gevolgen bekend is en aanmerkelijk is te achten, daarmee niet zonder meer is gegeven dat die gevolgen of de aanmerkelijke kans daarop ook bewust worden aanvaard. Ten aanzien van het onderhavige geval neemt het hof in overweging dat het ziet op handelen van een ouder ten opzichte van zijn eigen kind zonder dat de stukken of het verhandelde ter terechtzitting ook maar de minste aanleiding geven te veronderstellen dat die ouder zijn kind wilde schaden, onzorgvuldig behandelde of tot één van beide een neiging zou hebben, bijvoorbeeld als gevolg van (ernstige) agressieproblematiek.
Het voorgaande in onderlinge samenhang beschouwd brengt het hof tot het oordeel dat enerzijds voldoende vaststaat dat sprake is geweest van een opzettelijke krachtsinwerking die een enkel kort schudden of een lichte botsing ver te buiten gaat, maar dat anderzijds door onzekerheden over de voor het aangetroffen letsel vereiste krachtsinwerking voorzichtigheid moet worden betracht bij het aannemen dat de verdachte dusdanige handelingen heeft verricht dat daaruit moet worden afgeleid dat hij zwaar lichamelijk letsel bij of de dood van zijn kind bewust heeft aanvaard.
Met inachtneming van deze voorzichtigheid heeft het hof niet de overtuiging gekregen dat de verdachte zich aan het aan hem primair en subsidiair tenlastegelegde (doodslag en zware mishandeling) heeft schuldig gemaakt.
Het heeft echter op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen wel de overtuiging dat de verdachte dusdanig heeft gehandeld dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] letsel zou bekomen. Het hof acht dus het meer subsidiair aan de verdachte tenlastegelegde feit bewezen.
Deze mishandeling heeft de dood van [slachtoffer] tot gevolg gehad en dat gevolg is de verdachte, ook ondanks dat de verdachte daarop geen opzet had, redelijkerwijs toe te rekenen.
Voorwaardelijk geformuleerd verzoek van de verdediging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte een voorwaardelijk verzoek geformuleerd. De raadsman heeft verzocht, in het geval het hof een bewezenverklaring overweegt, de behandeling van de zaak aan te houden teneinde de situatie in de woning met betrekking tot de babyfoon op te nemen, ofwel door een schouw ofwel door tussenkomst van de raadsheer-commissaris.
Het hof is van oordeel dat een onderzoek naar de situatie in de woning van verdachte – teneinde te achterhalen hoe reëel het is dat de boven in de woning door de verdachte verrichte handelingen, die hebben geleid tot het ontstaan van het fatale letsel bij [slachtoffer] , beneden in de woonkamer, waar de moeder van [slachtoffer] met haar twee vriendinnen verbleef, via de babyfoon te horen hadden moeten zijn – geen betrouwbaar resultaat kan opleveren. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat niet met zekerheid valt vast te stellen of de situatie in het huis zeven jaar later dezelfde is, of de aanwezige babyfoon dezelfde is en of die nog hetzelfde functioneert als zeven jaar geleden. Voorts bestaat onvoldoende duidelijkheid welke handelingen de verdachte precies bij [slachtoffer] heeft verricht en of deze zodanig geluid (kunnen) hebben veroorzaakt dat dit wel in de woonkamer beneden te horen had moeten zijn. Evenmin kan worden vastgesteld of deze handelingen in de nabijheid van de babyfoon, die in de slaapkamer van [slachtoffer] zou staan, of elders boven in de woning hebben plaatsgevonden en dus in de woonkamer te horen hadden moeten zijn. Tot slot zal onduidelijk blijven in hoeverre de conversatie tussen drie personen in de woonkamer eventuele waarnemingen via de babyfoon vertroebeld kunnen hebben.
Het hof is mitsdien van oordeel dat het onderzoek, zoals door de verdediging voorgesteld, van onvoldoende betekenis kan zijn om de mogelijkheid te waarderen dat het bewezenverklaarde plaats heeft kunnen vinden zonder dat de drie personen op de benedenverdieping van de woning een en ander hebben kunnen merken/waarnemen. Het hof acht het door de verdediging verzochte onderzoek derhalve niet noodzakelijk voor de volledigheid van het onderzoek en wijst het voorwaardelijk geformuleerde verzoek af.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 26 mei 2014 te Den Helder opzettelijk mishandelend
- diens zoon [slachtoffer] meermalen hevig heen en weer heeft geschud en/of
- geweld heeft uitgeoefend op het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer] ,
ten gevolge waarvan deze is overleden.
Hetgeen meer subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het meer subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het meer subsidiair bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft, begaan tegen zijn kind.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het meer subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank heeft de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde integraal vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, met aftrek van voorarrest.
De raadsman van de verdachte heeft geen verweer gevoerd wat betreft de strafoplegging.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn zoontje [slachtoffer] , die enkele dagen later ten gevolge van deze mishandeling is komen te overlijden. De verdachte heeft hevig geweld op [slachtoffer] uitgeoefend, welk geweld [slachtoffer] fataal is geworden. [slachtoffer] is een paar dagen na het bewezenverklaarde feit ten gevolge van het opgelopen hersenletsel in het ziekenhuis overleden. [slachtoffer] is acht weken oud geworden.
Het hof neemt het de verdachte zeer kwalijk dat hij met kracht geweld heeft uitgeoefend tegen een kleine, weerloze baby. Het hof rekent het de verdachte bovendien zwaar aan dat hij zijn zoontje, die van de verdachte afhankelijk was en juist door de verdachte beschermd had moeten worden, dusdanig heeft mishandeld dat hij is komen te overlijden. Bovendien is de vrouw van de verdachte, en de moeder van [slachtoffer] , onherstelbaar leed aangedaan. De verdachte heeft, door te volharden bij zijn stelling dat [slachtoffer] als gevolg van een ziekte is overleden, geen blijk willen geven verantwoordelijkheid te nemen voor wat hij heeft aangericht.
Mishandeling van een baby, die ten gevolge van de mishandeling komt te overlijden, is een ernstig strafbaar feit. Dat een vader dergelijk heftig geweld kan uitoefenen dat dat zijn acht weken oude baby fataal wordt, is moeilijk te begrijpen. [slachtoffer] had veilig moeten zijn bij zijn vader.
Bij het opleggen van de straf weegt het hof in strafmatigende zin mee dat de verdachte het verlies van zijn zoontje en zijn aandeel daarin zijn verdere leven met zich mee zal moeten dragen. De verdachte en zijn gezin zullen het leed en psychische schade die het bewezenverklaarde feit heeft veroorzaakt nog lang, mogelijk de rest van hun leven, ervaren.
Ook houdt het hof rekening met het tijdsverloop in deze zaak. De verdachte en zijn vrouw hebben zeven jaren in onzekerheid moeten leven wat betreft de strafrechtelijke gevolgen van de dood van hun zoontje. Bovendien is de redelijke termijn in deze zaak overschreden.
Het hof houdt, naast de persoon van de verdachte, hiermee rekening bij de strafoplegging in die zin dat het mede de overwegende strafsoort heeft bepaald. Tot slot heeft het hof acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële documentatie, waaruit blijkt dat hij niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit, een vrijheidsbenemende straf passend en geboden is. Daarbij neemt het hof ook het bepaalde in artikel 22b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht mee. Gelet op al het voorgaande zal het hof de gevangenisstraf echter slechts onvoorwaardelijk opleggen voor de duur van de door de verdachte in voorarrest doorgebrachte tijd. Het resterende gedeelte van de gevangenisstraf legt het hof voorwaardelijk op. Daarnaast legt het hof een taakstraf van maximale duur op.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen, waarvan 362 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 240 uren passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het meer subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
365 (driehonderdvijfenzestig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
362 (driehonderdtweeënzestig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.M.H.P. Houben, mr. M.J.A. Duker en mr. M. van der Horst, in tegenwoordigheid van
mr. R.L. Vermeulen en M.J.M. Claushuis MSc, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 april 2021.
De jongste raadsheer en griffier Claushuis zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2] van 31 mei 2014 (zaaksdossier pg. 142-144).
2.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 3] van 31 mei 2014 (zaaksdossier pg. 153-154).
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [echtgenote] van 11 juni 2014 (zaaksdossier pg. 172-175).
4.Proces-verbaal bevindingen van 31 mei 2014 door [verbalisant] (zaaksdossier pg. 127-128).
5.Een geschrift, betreffende een brief van 10 juni 2014 van de kinderarts [naam 12] van het Gemini aan het AMC (zaaksdossier pg. 253-254).
6.Proces-verbaal overlijdensonderzoek en Schouw van 15 juni 2014 door [naam 13] (zaaksdossier pg. 182).
7.Schouwverslag van 30 mei 2014 door drs. [naam 4] (zaaksdossier pg. 184-185).
8.Rapport Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood van 21 oktober 2014 door [naam 5] (rapport pg. 6-7).
9.Rapport van [naam 6] d.d. 11 augustus 2014, bijlage 3 bij pathologie rapport van [naam 5]
10.Rapport Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood van 21 oktober 2014 door [naam 5] (rapport pg. 6-7).
11.Rapport Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood van 21 oktober 2014 door [naam 5] (rapport pg. 6-7). Blijkens het rapport van [naam 5] van 21 oktober 2014 zijn de daarin opgenomen bevindingen en conclusies mede gebaseerd op de in de bijlagen opgenomen rapporten van kinderradioloog [naam 14] , kinderradioloog.
12.Rapport Medisch-forensisch onderzoek naar aanleiding van het overlijden van een minderjarige van 16 maart 2015 door [naam 1] (zaaksdossier pg. 215-228).
13.Rapport [naam 7] en [naam 8] van 19 september 2016 (rapport pg. 1-3 en pg. 11-14).
14.Rapport Reactie op een tweede rapport naar aanleiding van een medisch-forensisch onderzoek van 21 februari 2018 door [naam 1] (rapport pg. 7-12).
15.Rapport Reactie op een tweede rapport naar aanleiding van een medisch-forensisch onderzoek van 21 februari 2018 door [naam 1] (rapport pg. 9, inclusief bijlage).
16.Rapport [naam 11] van 3 februari 2021 door [naam 11] (rapport pg. 2-7).
17.Rapport Reactie op rapport van Bijl naar aanleiding van een medisch-forensisch onderzoek van 25 februari 2021 door [naam 1] rapport pg. 3-7).
18.Rapport Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood van 21 oktober 2014 door [naam 5] (rapport pg. 6).
19.Rapport Medisch-forensisch onderzoek naar aanleiding van het overlijden van een minderjarige van 16 maart 2015 door [naam 1] (zaaksdossier pg. 215).
20.Rapport Medisch-forensisch onderzoek naar aanleiding van het overlijden van een minderjarige van 16 maart 2015 door [naam 1] (zaaksdossier pg. 220-222).
21.Rapport Medisch-forensisch onderzoek naar aanleiding van het overlijden van een minderjarige van 16 maart 2015 door [naam 1] (zaaksdossier pg. 225-226).
22.Proces-verbaal terechtzitting van 2 maart 2021.