2.1.De rechtbank heeft in haar uitspraak de volgende feiten vastgesteld (daarin wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“1. Eiser is op 1 mei 2011 65 jaar oud geworden en had vanaf die datum recht op een AOW-uitkering. De AOW-uitkering is vanaf oktober 2011 door de Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB) geschorst omdat de uitkerende instantie niet kon vaststellen of eiser nog recht had op een AOW-pensioen.
2. In 2011 werd eiser in een procedure met een oud-compagnon veroordeeld om een bedrag van
€ 75.000 te voldoen. Dit staat geheel los van de AOW-uitkering maar er werd wel beslag gelegd bij de SVB.
3. In 2015 werd door de SVB geconstateerd dat eiser (toch) wel recht had op de AOW-uitkering.
4. In 2015 komt ook het conflict met de oud-compagnon ten einde. De afwikkeling van de procedure heeft geresulteerd in een finale kwijting van € 25.000.
5. In 2015 en 2016 voert de SVB de nabetaling van de AOW uit; het eerste deel wordt betaald aan de beslaglegger en het restant aan eiser.
6. De nabetaling AOW-uitkering in 2015 bedraagt € 26.633. De nabetaling AOW-uitkering in 2016 bedraagt € 29.151. De reguliere AOW-uitkering bedraagt in 2016 € 17.774. De totale AOW-uitkering in 2016 bedraagt aldus € 46.925.
7. Eiser heeft op 31 augustus 2016 een aangifte ib/pvv 2015 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.155, bestaande uit winst uit onderneming en pensioenen.
8. In navolging van de ingediende aangifte hebben partijen schriftelijk met elkaar gecorrespondeerd. Verweerder heeft eiser bij brief van 28 december 2017 geïnformeerd over de handhaving van zijn voornemen tot afwijking van de aangifte.
9. Verweerder heeft met dagtekening 9 februari 2018 de definitieve aanslag ib/pvv 2015 aan eiser opgelegd.
10. Eiser heeft op 20 maart 2018 bezwaar gemaakt tegen de aanslag ib/pvv 2015. In deze brief is eveneens bezwaar gemaakt tegen de voorlopige aanslag ib/pvv 2016.
11. Er heeft geen hoorgesprek in de bezwaarfase plaatsgevonden omdat eiser dit niet wenste. Partijen hebben in de bezwaarfasen schriftelijk en per e-mail met elkaar gecorrespondeerd.
12. Verweerder heeft met dagtekening 23 november 2018 uitspraak op bezwaar gedaan in het bezwaar tegen de aanslag ib/pvv 2015.
13. Verweerder heeft met dagtekening 9 januari 2019 de definitieve aanslag ib/pvv 2016 aan eiser opgelegd.
14. Eiser heeft op 2 januari 2019 het onderhavige beroep ingesteld. Het beroep van eiser heeft betrekking op de aanslagen ib/pvv voor de jaren 2015 en 2016.”
Partijen hebben tegen de door de rechtbank vastgestelde feiten geen grieven aangevoerd.
Het Hof zal eveneens van deze feiten uitgaan en voegt daar nog het volgende aan toe.