ECLI:NL:GHAMS:2021:946

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 maart 2021
Publicatiedatum
6 april 2021
Zaaknummer
23-004495-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en bedreiging met een auto, verwerping noodweerverweer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van poging tot doodslag en bedreiging, nadat hij op 1 maart 2018 met zijn auto op het slachtoffer was ingereden en hem op de motorkap had meegenomen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat hij opzet had op de dood van het slachtoffer, waardoor hij van het primair tenlastegelegde is vrijgesproken.

Het hof heeft echter wel geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling. De verdachte heeft meermalen met verhoogde snelheid op het slachtoffer ingereden en hem op de motorkap meegenomen, wat een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich meebracht. Het hof heeft het beroep op noodweer en noodweerexces verworpen, omdat de verdachte zich had kunnen onttrekken aan de situatie en zijn handelen niet als noodzakelijke verdediging kon worden gekwalificeerd.

De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een taakstraf van 140 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden geëist. Het hof heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van twee maanden en een taakstraf van 140 uren opgelegd, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004495-19
datum uitspraak: 11 maart 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 december 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-179969-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 februari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 1 maart 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven,
- meermalen (met verhoogde snelheid) met een auto is ingereden op voornoemde [benadeelde] en/of
- gedurende enige tijd (met verhoogde snelheid) met een auto heeft rondgereden terwijl voornoemde [benadeelde] op de motorkap van voornoemde auto lag en/of vervolgens zodanige stuurbewegingen heeft gemaakt dat voornoemde [benadeelde] van de motorkap af werd geslingerd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 1 maart 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen - meermalen (met verhoogde snelheid) met een auto is ingereden op voornoemde [benadeelde] en/of
- gedurende enige tijd (met verhoogde snelheid) met een auto heeft rondgereden terwijl voornoemde [benadeelde] op de motorkap van voornoemde auto lag en/of vervolgens zodanige stuurbewegingen heeft gemaakt dat voornoemde [benadeelde] van de motorkap af werd geslingerd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. meer subsidiair
hij op of omstreeks 1 maart 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, [benadeelde] heeft mishandeld door (met verhoogde snelheid) voornoemde [benadeelde] van de motorkap van de auto die hij, verdachte, bestuurde, af te slingeren;
2.
hij op of omstreeks 1 maart 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door (meermalen) met een auto (met verhoogde snelheid) op voornoemde [benadeelde] in te rijden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen ten aanzien van de bewezenverklaring en de strafmaat komt dan de rechtbank.

Feiten en omstandigheden

Het hof gaat op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting uit van navolgende feiten en omstandigheden.
Op 1 maart 2018 reden aangever en verdachte op de De Flinesstraat in de richting van de Van der Madeweg te Amsterdam. Aangever reed op de linker weghelft en moest vanwege een wegversperring op deze helft uitwijken naar de rechter weghelft. Verdachte haalde aangever op dat moment rechts in en gaf aangever voor de uitwijkmanoeuvre geen ruimte. Aangever moest hard remmen en schrok hiervan. Aangever werd boos en wilde verhaal halen. Hij volgde verdachte, haalde hem op de Van der Madeweg rechts in en reed verdachte op de linker weghelft klem door deze weghelft met zijn auto te blokkeren. Aangever opende zijn portier en stapte uit. Verdachte reed iets achteruit en reed vervolgens in op aangever. Aangever sprong tijdig weg en verdachte raakte het linker portier van de auto van de aangever. Verdachte reed nogmaals iets achteruit, aangever rende naar de auto van verdachte toe en sloeg uit woede de voorruit van de auto van verdachte met beide vuisten stuk. Verdachte gaf toen weer gas in de richting van aangever waarna deze op de motorkap belandde doordat hij zich genoodzaakt zag omhoog te springen om aan een aanrijding te ontkomen. Verdachte reed, met de aangever nog op de motorkap, slingerend en met aanzienlijke snelheid tegen het verkeer in, weg. Na enkele tientallen meters viel aangever door de slingerende bewegingen van de motorkap, waarna verdachte met een draaiende beweging zijn auto weer in de richting van de aangever bewoog. Aangever bracht zichzelf in veiligheid door weer weg te springen. Verdachte reed met hoge snelheid weg. Door het incident is aangever onder meer aan zijn knie(en) gewond geraakt.

Vrijspraak feit 1 primair; poging doodslag

Met de advocaat-generaal en raadsman is het hof van oordeel dat op basis van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging feit 1 subsidiair; poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdacht bij gebrek aan opzet in al zijn varianten eveneens dient te worden vrijgesproken van de onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangever.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gemotiveerd betoogd dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangever.
Het hof is met de rechtbank en de advocaat-generaal van oordeel dat de verdachte door meermalen met zijn auto op aangever in te rijden en door met aangever op de motorkap, met een flinke snelheid, al slingerend, enkele tientallen meters tegen het verkeer in te rijden, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever daarbij zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Het hof acht derhalve het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Het hof verwerpt het verweer van de raadsman.

Vrijspraak feit 2; bedreiging

Met de raadsman is het hof van oordeel dat op basis van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het bedreigen van het slachtoffer. Het hof heeft immers vastgesteld dat de verdachte met het inrijden op aangever een andere intentie heeft gehad, namelijk het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Daarmee verdraagt zich niet dat diezelfde handelingen ook als een bedreiging worden bewezenverklaard.
Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 1 maart 2018 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- meermalen met verhoogde snelheid met een auto is ingereden op voornoemde [benadeelde] en
- gedurende enige tijd met verhoogde snelheid met een auto heeft rondgereden terwijl voornoemde [benadeelde] op de motorkap van voornoemde auto lag en vervolgens zodanige stuurbewegingen heeft gemaakt dat voornoemde [benadeelde] van de motorkap af werd geslingerd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen onder 1 subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de verdachte

De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte op verschillende momenten in de confrontatie een beroep op noodweer, noodweerexces dan wel putatief noodweer toekomt en het hof verzocht de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
De advocaat-generaal heeft gemotiveerd betoogd dat het beroep op noodweer, noodweerexces en putatief noodweer moet worden verworpen.
Het hof stelt voorop dat een beroep op noodweer slechts kan worden gehonoreerd indien aannemelijk is geworden dat het handelen van de verdachte was geboden door de noodzakelijke verdediging van zijn of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zodanige aanranding.
De verdediging moet noodzakelijk zijn. Aan de hier bedoelde subsidiariteitseis is niet voldaan indien de verdachte zich niet behoefde te verdedigen en er dus geen noodzaak tot verdediging bestond. Daarvan is bijvoorbeeld sprake indien de verdachte zich niet alleen aan de aanranding had kunnen, maar zich daaraan ook had moeten onttrekken. Het zich aan de aanranding kunnen onttrekken houdt in dat daartoe voor de verdachte een reële en redelijke mogelijkheid moet hebben bestaan.
Het hof gaat bij de beoordeling van het verweer uit van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden. Het hof onderkent dat het klem rijden voor de verdachte intimiderend kan zijn geweest. Het kan echter naar het oordeel van het hof niet worden gekwalificeerd als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, noch als een onmiddellijk dreigend gevaar voor zodanige aanranding, waartegen op dat moment verdediging geboden was. Het hof is van oordeel dat vervolgens juist de verdachte uit was op een escalatie van de confrontatie met de aangever door welbewust met zijn auto op aangever in te rijden, waarbij hij de auto van aangever heeft geraakt. Dat aangever vervolgens op hem is toegerend, hard op de voorruit van de auto van aangever heeft geslagen en deze hierdoor kapot is gegaan, moet gezien worden als een reactie van aangever op het zeer agressieve gedrag van de verdachte, die op de aangever was ingereden en zijn auto daarbij aanzienlijk had beschadigd. Ook deze reactie gaf de verdachte onder de gegeven omstandigheden niet het recht nogmaals op de aangever in te rijden en met hem op de motorkap weg te rijden. Het hof merkt daarbij ook nog op dat de verdachte zich op verschillende momenten aan de situatie had kunnen en moeten onttrekken door gewoon weg te rijden, nu hij die ruimte blijkens de foto’s in het dossier ook na het klemrijden nog had. Het beroep op noodweer kan derhalve niet slagen en moet derhalve worden verworpen.
In vervolg hierop, is het hof van oordeel dat het beroep op noodweerexces eveneens moet worden verworpen, reeds nu niet gebleken is van de noodzaak tot verdediging. Het beroep op noodweerexces kan derhalve evenmin slagen en moet eveneens worden verworpen.
Gelet op de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden waaruit volgt dat de handelingen van de verdachte niet getuigen van de bedoeling om zich te verdedigen maar van het opzoeken van een verdere escalatie van de confrontatie, heeft bij de verdachte in redelijkheid niet de veronderstelling kunnen bestaan dat hij zich mocht of moest verdedigen op de wijze waarop de verdachte dat heeft gedaan. Ook het beroep op putatief noodweer, dat verder ook onvoldoende met objectieve omstandigheden is onderbouwd, kan derhalve niet slagen en moet worden verworpen.
Derhalve zijn geen omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde of de verdachte uitsluiten, zodat het bewezenverklaarde en de verdachte strafbaar zijn.
Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden waarvan 2 maanden voorwaardelijk met algemene en bijzondere voorwaarden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 140 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 70 dagen hechtenis, alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met algemene en bijzondere voorwaarden en een proeftijd van 3 jaren.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep het hof verzocht af te zien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, maar geen verweer gevoerd tegen het opleggen van een taakstraf. Verder heeft de raadsman verzocht een eventueel op te leggen voorwaardelijke gevangenisstraf in duur te beperken tot twee maanden en de proeftijd in duur te beperken tot twee jaren. De raadsman heeft tot slot te kennen gegeven geen bezwaren te hebben tegen de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Door te handelen als bewezen verklaard heeft de verdachte zich na een verkeersruzie zodanig gedragen dat sprake is van een poging tot zware mishandeling. De verdachte is meerdere keren met zijn auto op het slachtoffer ingereden en met hem op de motorkap met flinke snelheid tegen het verkeer in weggereden, waarbij hij slingerende bewegingen heeft gemaakt.
Door deze handelswijze van de verdachte heeft het slachtoffer pijn en letsel bekomen. Uit de slachtofferverklaring in eerste aanleg blijkt dat het gebeuren zowel materieel als emotioneel een flinke impact op het slachtoffer heeft gehad.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 15 februari 2021.
Het hof heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Inforsa van 8 juli 2019. Inforsa ziet op bijna alle leefgebieden problemen en maakt zich grote zorgen om de verdachte. Inforsa adviseert, in geval van een bewezenverklaring, aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het belangrijk is dat de verdachte, gezien zijn problematiek, wordt ingekaderd binnen de door de reclassering geadviseerde voorwaarden, waarbij het hof anders dan de rechtbank geen aanleiding ziet aan de verdachte de verplichting op te leggen om in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang te verblijven nu hij thans reeds zelfstandig woont.
Het hof stelt tot slot vast dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Het hof acht, alles afwegende, waaronder ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals ter terechtzitting besproken alsmede de indruk die het hof van de verdachte ter terechtzitting heeft gekregen, een taakstraf en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf met algemene en bijzondere voorwaarden van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt in totaal € 15.465,00 (€ 10.965,00 aan materiele schade en € 4.500,00 aan immateriële schade). De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 2.000,00 als immateriële schadevergoeding. De vordering is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep echter verklaard dat de benadeelde partij hem recent in een slachtoffergesprek – na al eerder schriftelijk te hebben aangegeven dat de vordering diende te worden aangepast - te kennen heeft gegeven de vordering in hoger beroep niet langer te handhaven daar deze inmiddels bij de verzekering is neergelegd.
Het hof beschouwt gegeven de informatie van de advocaat-generaal de vordering van de benadeelde partij als ingetrokken en stelt vast dat deze daarmee niet meer aan het oordeel van het hof voorligt.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich binnen 5 dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Inforsa op het adres [adres 2]. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich laat behandelen door de Forensische Ambulante Zorg (FAZ) van Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo spoedig mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
140 (honderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
70 (zeventig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.J. van der Wilt, mr. A.M.P. Geelhoed en mr. A.M.A. Keulen, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 maart 2021.
De oudste en de jongste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]