In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een politieambtenaar, [verbalisant], tijdens een incident op 26 juni 2019. De verdachte had de arm van de verbalisant vastgepakt en was vervolgens met zijn auto weggereden, waarbij de verbalisant mogelijk klem kwam te zitten. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van vier maanden geëist.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 25 februari 2021 heeft het hof de zaak opnieuw onderzocht. Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat de arm van de verbalisant klem had gezeten tussen de auto van de verdachte en de portier. De beelden die tijdens de zitting werden bekeken, toonden aan dat de portier open was en dat er geen sprake kon zijn van klem zitten. Het hof oordeelde dat de handelingen van de verdachte, hoewel gevaarzettend, niet voldoende waren om opzet op letsel aan te nemen.
Daarom heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van zowel de primaire als de subsidiaire tenlastelegging. Tevens werd de vordering van de benadeelde partij, [verbalisant], tot schadevergoeding afgewezen, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan het handelen dat de schade zou hebben veroorzaakt. Het arrest is uitgesproken in een openbare zitting en de voorzitter en de jongste raadsheer waren buiten staat om het arrest mede te ondertekenen.