ECLI:NL:GHAMS:2021:798

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 maart 2021
Publicatiedatum
22 maart 2021
Zaaknummer
200.285.195/01 en 200.285.195/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige omgangsregeling en dwangsom in familiezaken met betrekking tot minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de voorlopige omgangsregeling tussen de man en de minderjarige, geboren in 2012. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft bezwaar gemaakt tegen de omgangsregeling die door de rechtbank was vastgesteld. De man, verweerder in hoger beroep, heeft verzocht om gezamenlijk gezag en wijziging van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige. De rechtbank had eerder besloten dat de omgangsregeling voorlopig moest worden aangepast, omdat er nog geen contactherstel had plaatsgevonden. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw de omgangsregeling niet is nagekomen en heeft een dwangsom opgelegd van €500,- per keer dat zij de regeling niet naleeft, met een maximum van €25.000,-. Het hof heeft de voorlopige omgangsregeling opnieuw vastgesteld, waarbij de minderjarige vanaf 6 april 2021 wekelijks op woensdag van 15:00 tot 17:00 uur omgang zal hebben met de man onder begeleiding van professionele hulpverlening. De rechtbank heeft de beslissingen over het gezag en de definitieve omgangsregeling aangehouden, in afwachting van verdere ontwikkelingen in de zaak. Het hof benadrukt het belang van contactherstel voor de ontwikkeling van de minderjarige en de noodzaak voor beide ouders om samen te werken aan een oplossing.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummers: 200.285.195/01 en 200.285.195/02
Zaaknummer rechtbank: C/13/665615 / FA RK 19-2574
Beschikking van de meervoudige kamer van 23 maart 2021 inzake
[de vrouw] ,
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
verzoekster in het incident,
verweerster in het incidentele hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.J.M. Kleiweg te Amsterdam,
en
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
verweerder in het incident,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M. Gruiters te Nieuwegein.
Als belanghebbende is in deze zaak aangemerkt:
- [de minderjarige] (hierna te noemen: [de minderjarige] ), geboren [in] 2012 te [geboorteplaats] .
Als informant is in deze zaak aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna te noemen: de GI).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming, locatie Amsterdam,
gevestigd te Den Haag,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 30 september 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 2 november 2020 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 30 september 2020. Zij heeft daarbij tevens een verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking gedaan.
2.2
De man heeft op 17 november 2020 een verweerschrift in het hoger beroep en het incident ingediend en daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld en zijn verzoek vermeerderd.
2.3
De vrouw heeft op 30 november 2020 een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een e-mailbericht van de GI van 23 december 2020, ingekomen op dezelfde dag;
- een faxbericht van de zijde van de man van 8 januari 2021 met bijlage, ingekomen op dezelfde dag.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 11 januari 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager.
De raad is, met bericht van verhindering, niet ter terechtzitting verschenen.

3.De feiten

3.1
De vrouw en de man hebben een affectieve relatie gehad. Uit deze relatie is [de minderjarige] geboren. De vrouw oefent alleen het gezag uit over [de minderjarige] . De man heeft [de minderjarige] erkend.
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank van 12 juni 2014 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is nadien telkens verlengd tot 12 december 2018. [de minderjarige] is opnieuw onder toezicht gesteld van de GI bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank van 2 september 2020 met ingang van 2 september 2020 tot 2 september 2021. Het verzoek hiertoe is op de zitting van 2 september 2020 gelijktijdig met de omgangs- en gezagzaak behandeld.
[de minderjarige] is uit huis geplaatst geweest van 19 december 2014 tot 24 juli 2015 (binnen het netwerk).
3.3
Bij beschikking van de rechtbank van 13 juli 2016 is het verzoek van de man hem gezamenlijk met de vrouw te belasten met het gezag over [de minderjarige] afgewezen en is bepaald dat de vrouw de man maandelijks zal informeren over zaken die [de minderjarige] aangaan.
3.4
Vanaf juli 2015 heeft de man wekelijks op dinsdag van 9.00 tot 17.00 uur omgang gehad met [de minderjarige] . Eind juli 2016 is deze omgang gestaakt. Bij vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter in de rechtbank van 7 september 2016 is, op straffe van een dwangsom, een omgangsregeling bepaald tussen de man en [de minderjarige] waarbij de man [de minderjarige] uiteindelijk eens in de twee weken van vrijdagmiddag na school tot zondagmiddag 17.00 uur bij zich zal hebben. Deze regeling is een tijdlang nagekomen.
3.5
Op (aanvankelijk) verzoek van de GI tot stopzetting van de hiervoor bij 3.4 beschreven omgangsregeling is bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland van 13 februari 2017 een voorlopige omgangsregeling van een weekend per twee weken van vrijdag na school tot maandag naar school vastgesteld. Uiteindelijk is bij beschikking van de kinderrechter van 20 december 2017 de definitieve omgangsregeling als volgt bepaald:
[de minderjarige] verblijft bij de man met ingang van 20 december 2017 elke twee weken van vrijdag na school tot maandagochtend naar school en als het omgangsweekend valt in een schoolvakantie dan wordt dit omgangsweekend verplaatst naar het eerste weekend na de schoolvakantie en in het geval dat het omgangsweekend een lang weekend betreft (Pasen en Pinksteren) brengt de man [de minderjarige] op dinsdag naar school.
3.6
De man is door dit hof op 9 april 2018 in hoger beroep veroordeeld tot achttien maanden gevangenisstraf, waarvan zes maanden voorwaardelijk, wegens mishandeling van de vrouw (in december 2014) en wegens in augustus 2014 gepleegde brandstichting. Daarbij heeft hij de auto van de ouders van de vrouw, die naast hun woning geparkeerd stond, in brand gestoken. De man is vanaf september 2018 gedetineerd geweest, vanaf januari 2019 in een open instelling. De opgelegde proeftijd van twee jaar verliep op 25 juli 2020.
3.7
Sinds de detentie van de man heeft geen omgang meer plaatsgevonden tussen de man en [de minderjarige] .
3.8
Bij (tussen)beschikking van de kinderrechter in de rechtbank van 28 augustus 2019 is bepaald dat de omgang voorlopig opgestart dient te worden op geleide van de GI met het oog op de nog op te starten speltherapie van [de minderjarige] . Daarbij is de raad gelast onderzoek te doen naar de wenselijkheid en frequentie van de omgang tussen [de minderjarige] en de man alsmede naar de draagkracht van de vrouw daarvoor.
3.9
Bij brief van 15 januari 2020 heeft de GI aan de rechtbank gerapporteerd en geconcludeerd dat het noodzakelijk is om een omgangsregeling tussen [de minderjarige] en de man vast te stellen. De raad heeft op 17 juli 2020 aan de rechtbank gerapporteerd.
3.1
De man heeft zijn inleidende verzoek bij de rechtbank op 17 november 2020 vermeerderd en verzocht om per direct de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem te bepalen en hem vervangende toestemming te verlenen voor inschrijving van [de minderjarige] op een school in [plaats] . Deze verzoeken en het aangehouden deel van de zaak (zie hierna bij 4.1) is behandeld ter zitting bij de rechtbank op 19 november 2020. Tijdens deze zitting hebben partijen verklaard bereid te zijn deel te nemen aan strafrechtelijke mediation om herstel te laten plaatsvinden op het niveau van dader-slachtoffer. De rechtbank heeft vervolgens bij beschikking van 9 december 2020 bepaald dat zij geen nadere beslissingen zal nemen in afwachting van deze beslissing in hoger beroep en de beslissing over de hoofdverblijfplaats en de vervangende toestemming voor de inschrijving op een school in [plaats] aangehouden mede in afwachting van de uitkomst van de mediation.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, met wijziging van de beschikking van 20 december 2017 (zie 3.5) en uitvoerbaar bij voorraad een voorlopige omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] bepaald als volgt:
de maand oktober 2020:
- de voorbereiding van [de minderjarige] op het contactherstel met de man wordt door partijen en de hulpverlening voortgezet;
de maand november 2020
- [de minderjarige] zal iedere woensdag van 15:00 tot 17:00 uur
onder begeleiding van dehulpverlening omgang hebben met de man, startende op 4 november 2020;
de maand december 2020:
- op zondag 6 december 2020 zal [de minderjarige]
zonder begeleidingomgang hebben met de man van 12:00-14:00 uur;
- op zondag 13 december 2020 zal [de minderjarige]
zonder begeleidingomgang hebben met de man van 12:00-16:00 uur;
- op zondag 20 december 2020 zal [de minderjarige]
zonder begeleidingomgang hebben met de man van 12:00-18:00 uur;
- op zondag 27 december 2020 zal [de minderjarige]
zonder begeleidingomgang hebben met de man van 10:00-18:00 uur;
de maand januari 2021:
- [de minderjarige] zal gedurende één weekeinde per twee weken van zaterdag 10:00 uur tot zondag 18:00 uur
zonder begeleidingomgang hebben met de man;
vanaf de maand februari 2021:
- [de minderjarige] zal gedurende één weekeinde per twee weken van vrijdag uit school tot maandag naar school omgang hebben met de man, waarbij de man of zijn partner [de minderjarige] op vrijdag uit school zal ophalen en op maandag tijdig naar school zal brengen.
Voorts heeft de rechtbank bepaald dat de vakanties vanaf het jaar 2021
voorlopigin onderling overleg bij helfte tussen partijen worden verdeeld, waarbij [de minderjarige] in de zomervakantie drie weken achtereenvolgend bij de ene ouder verblijft en drie weken achtereenvolgend bij de andere ouder verblijft.
De behandeling van het verzoek omtrent het gezag, de
definitieveomgangsregeling, de
definitievevakantieregeling en de dwangsom is aangehouden tot 23 december 2020 en partijen zijn verzocht zich veertien dagen voor die datum schriftelijk uit te laten over het verloop van het traject bij het Centrum voor Relationele Therapie van Arkin, alsmede het verloop van de voorlopige omgangsregeling.
Deze beschikking is gegeven op het gewijzigde en vermeerderde inleidende verzoek van de man om hem samen met de vrouw met het gezag over [de minderjarige] te belasten en om, op straffe van een dwangsom, een omgangsregeling vast te stellen, na een opbouw van acht weken op woensdag van 15.00 uur tot 17.00 uur onder begeleiding van Family Support of CvRT van Arkin, van - kort samengevat - één weekend per twee weken van vrijdag uit school tot maandag naar school en in de (nader omschreven) schoolvakanties. De vrouw had de rechtbank zelfstandig verzocht de man de omgang met [de minderjarige] te ontzeggen.
4.2
De vrouw verzoekt in het incident de werking van de in de bestreden beschikking opgenomen voorlopige omgangsregeling te schorsen totdat zal zijn beslist op het hoger beroep. In het principaal hoger beroep verzoekt zij de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de voorlopige omgangsregeling betreft.
4.3
De man verzoekt, naar het hof begrijpt, in principaal hoger beroep en het incident om de verzoeken van de vrouw af te wijzen. In het incidenteel hoger beroep verzoekt hij met vermeerdering van zijn in eerste aanleg gedane verzoeken te bepalen dat hij gezamenlijk met de vrouw wordt belast met het gezag over [de minderjarige] op grond van artikel 1:253c Burgerlijk Wetboek (BW) en:
primair:
- te bepalen dat [de minderjarige] direct zijn hoofdverblijfplaats bij de man zal krijgen, waarbij [de minderjarige] omgang heeft met de vrouw de ene week van vrijdag uit school tot zaterdag 12:00 uur en de andere week van vrijdag uit school tot maandag naar school en
- vervangende toestemming te verlenen om [de minderjarige] in te schrijven op de openbare basisschool [de basisschool] te [plaats] met ingang van de eerste maandag na de in deze te wijzen beschikking;
subsidiair :
- te bepalen dat de man gedurende vier weken na deze beschikking contact zal hebben met [de minderjarige] op iedere woensdagmiddag van 15:00 uur tot 17:00 uur, althans op een andere door het Hof concreet te bepalen dag en te bepalen tijdstippen onder begeleiding van Family Supporters; waarbij de vrouw [de minderjarige] op tijd naar een door de GI aangewezen locatie brengt en hem daar weer ophaalt;
- te bepalen dat de man, na ommekomst van deze vier weken, contact zal hebben met [de minderjarige] gedurende één weekend per twee weken van vrijdag uit school tot maandag naar school, waarbij de man of zijn partner [de minderjarige] op vrijdag uit school zal ophalen en op maandag tijdig naar school zal brengen.
Ten aanzien van de vakanties verzoekt de man te bepalen dat de man omgang zal hebben met [de minderjarige] gedurende:
primair:
- de voorjaarsvakantie;
- de eerste week in de meivakantie;
- de eerste drie weken van de zomervakantie
- in de even jaren, de eerste week van de kerstvakantie en in de oneven jaren de tweede week van de kerstvakantie;
de vakanties lopen van vrijdag uit school bij aanvang van de vakantie tot maandag naar school bij einde vakantie; de wissel vindt plaats op zaterdag 12.00 uur na de eerste week meivakantie en kerstvakantie en na de eerste drie weken zomervakantie; omdat de vrouw woont op een onbekend adres zal zij [de minderjarige] halen en brengen als er gewisseld moet worden halverwege de vakantie;
subsidiair:
- wanneer het omgangsweekend valt in een schoolvakantie, wordt dit omgangsweekend verplaatst naar het eerste weekend na de schoolvakantie en in het geval dat het omgangsweekend een lang weekend betreft (Pasen, Pinksteren) brengt de man, althans zijn partner, [de minderjarige] op dinsdag naar school.
Op straffe van een door de vrouw jegens de man te verbeuren dwangsom van € 500,-, voor ieder keer dat de vrouw nalaat de door hem verzochte regeling (correct en volledig) na te komen.
4.4
De vrouw heeft verweer gevoerd tegen het door de man in incidenteel hoger beroep verzochte.

5.De motivering van de beslissing

In principaal en incidenteel appel
omgang
5.1
Ingevolge artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.2
Een kind heeft recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Dit recht wordt, wat betreft de niet met het gezag belaste ouder en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, gewaarborgd door artikel 8 EVRM en artikel 1:377a lid 1 BW en, wat het kind aangaat, niet alleen door die laatstgenoemde bepaling, maar ook door artikel 9 lid 3 IVRK en artikel 24 lid 3 Handvest van de grondrechten van de EU. De rechter kan de niet met het gezag belaste ouder het recht op omgang met het kind uitsluitend ontzeggen op de in artikel 1:377a lid 3 BW limitatief opgesomde gronden. Op de ouder die met het gezag is belast, rust ingevolge artikel 1:247 lid 3 BW de verplichting om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen (zie bijvoorbeeld: HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:748).
5.3
Indien de rechter de gronden die de met het gezag belaste ouder aanvoert om geen medewerking te verlenen aan de totstandkoming of de uitvoering van een omgangsregeling ongenoegzaam acht, dient hij op korte termijn alle in het gegeven geval gepaste maatregelen te nemen om de met het gezag belaste ouder ertoe te bewegen daaraan alsnog medewerking te verlenen. Deze gehoudenheid berust op de uit artikel 8 EVRM voortvloeiende verplichting van de nationale autoriteiten, onder wie de rechter, zich zoveel mogelijk in te spannen om het recht op ‘family life’ tussen ouders en hun kinderen mogelijk te maken (vgl. EHRM 17 april 2012, zaak 805/09). Van de rechter kan temeer een actieve opstelling worden verlangd naarmate voor de weigering van de met het gezag belaste ouder minder – of zelfs geen – goede en voldoende aannemelijk gemaakte gronden worden aangevoerd (zie ook: HR 17 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:91).
5.4
De vrouw beroept zich op het raadsonderzoek en -advies van juli 2020. De raad schat in dat bij [de minderjarige] ruimte is voor contactherstel met de man, maar omdat [de minderjarige] een jongen met een zeer belast verleden is, heeft de raad weloverwogen geadviseerd tot inzet van de module contactherstel van het Centrum voor Relationele Therapie (CvRT) van Arkin. Na enige aarzeling heeft de vrouw bij de rechtbank verklaard daaraan mee te willen werken. Tot op heden kon Arkin echter nog niet starten. De rechtbank heeft volgens de vrouw ten onrechte bepaald dat de omgangsregeling snel opgebouwd moet worden, ongeacht start en verloop van het traject bij Arkin. Vermeden moet worden dat [de minderjarige] weer tussen de twee verschillende verhalen van zijn ouders in komt te zitten. Toen er omgang was, poepte [de minderjarige] in zijn broek en leek het erop dat hij naar het bijzonder onderwijs toe moest. Hij heeft verteld dat de man hem heeft geslagen en hem in het gezicht heeft gespuugd. Nu er geen omgang meer is, gaat het goed met [de minderjarige] en is hij opgebloeid. De vrouw kan de door de man gepleegde mishandeling en brandstichting vergeven, maar de man moet dan eerst erkennen wat hij in het verleden fout heeft gedaan. Bovendien heeft zij nieuwe verdenkingen tegen de man, omdat de remmen van de auto van de vrouw recent zijn doorgesneden, de ruiten van de auto van een huisvriend zijn ingeslagen en diens auto in brand is gevlogen. De man wenst, in verband met de wachttijd bij het CvRT, terug te vallen op een eerder door de GI geformuleerd plan, waarbij contactherstel plaatsvindt via Family Support. Maar zowel de raad als de vrouw wijst dit plan af, omdat de zaak te complex is voor Family Support. Het is van essentieel belang dat partijen vertrouwen in elkaar krijgen en met elkaar kunnen samenwerken, zodat de hulpverlening van de grond kan komen, voordat contactherstel kan plaatsvinden. Bovendien is ook de relatie van de vrouw met de GI verstoord. Door het AKJ is een klacht ingediend over het optreden van de GI en ook de Kinderombudsman is ingeschakeld. Voor de verzochte dwangsom is geen reden. Ondanks de omstandigheid dat de vrouw geen vertrouwen heeft in de man, werkt zij mee aan het traject bij Arkin en heeft zij onlangs ingestemd met een strafrechtelijke mediation.
5.5
De man voert aan dat de weekendomgang van half februari 2017 tot 24 september 2018 is geobserveerd door de GI. Deze omgang verliep goed en is daarom met een uitbreiding vastgelegd in een beschikking. De GI heeft geconstateerd dat de man kon inspelen op de belevingswereld van [de minderjarige] en dat [de minderjarige] zichtbaar genoot. Hoewel de vrouw aanvankelijk de omgang tijdens de detentie van de man wilde voortzetten, is sinds september 2018 geen contact meer geweest tussen de man en [de minderjarige] . De vrouw werkt stelselmatig de omgang tegen en ontkent structureel de vaderrol van de man. Zij spreekt zelfs over [voornaam minderjarige] [achternaam vrouw] . De vrouw vindt steeds andere redenen om de omgang te weigeren. Eerst was er angst voor fysieke mishandeling van [de minderjarige] door de man, daarna het broekpoepen, toen de detentie, nu [de minderjarige] trauma en het niet beschikbaar zijn van het hulpverleningstraject. Daardoor is nu al ruim twee jaar geen contact tussen de man en [de minderjarige] geweest. Het tij moet nu gekeerd worden. De man heeft daarom ook een dwangsom, het gezag en de hoofdverblijfplaats in deze zaak aan de orde gesteld. De man is, in tegenstelling tot de vrouw, van mening dat de raad heeft geadviseerd een omgangsregeling vast te stellen met een opbouw naar een weekendregeling. De begeleiding van Arkin zou zien op de communicatie en het herstel van vertrouwen, en niet op het vaststellen van de omvang van het contact. De regie voor de omgang is eerder bij Arkin gelegd, maar dit werkte niet. Er is juist een uitspraak nodig van de rechter om de ouders en de hulpverlening duidelijkheid en houvast te bieden. De man verweert zich dan ook nadrukkelijk tegen vernietiging van de voorlopige omgangsregeling.
5.6
De GI heeft zich ter zitting in hoger beroep uitgesproken voor spoedig contactherstel tussen [de minderjarige] en de man. Geen contact met de man is schadelijk voor de identiteitsontwikkeling van [de minderjarige] . [de minderjarige] is een ernstig belast kind, en zijn houding ten opzichte van de man lijkt te verharden. Er lijkt ouderverstoting plaats te vinden. [de minderjarige] heeft echter recht op een moeder én een vader. Het is schadelijk voor hem dat het contactherstel zolang op zich laat wachten. De vrouw heeft veel meegemaakt, maar desondanks moet zij in het belang van [de minderjarige] gaan meewerken. Het is de GI nog niet gelukt zicht op [de minderjarige] te krijgen, en zelfs voor een huisbezoek is een schriftelijke aanwijzing nodig. De GI acht het van belang dat zolang het noodzakelijke traject bij Arkin nog niet aangevangen is, Family Support ter overbrugging alvast het contactherstel gaat begeleiden. De GI heeft hiervoor een plan van aanpak geschreven, waarin ook is meegenomen de ondersteuning van de vrouw.
5.7
Het hof overweegt als volgt.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is het volgende gebleken. In de relatie van de vrouw en de man is sprake geweest van huiselijk geweld. De man is bovendien strafrechtelijk veroordeeld voor in 2014 gepleegde mishandeling van de vrouw en brandstichting bij haar ouders. Jeugdbescherming is al sinds 2013 betrokken bij het gezin en partijen zijn sinds hun relatiebreuk in 2013/2014 in gerechtelijke procedures verwikkeld die in hoofdzaak draaien om de omgang tussen [de minderjarige] en de man. De man ontkent met klem iets te maken te hebben met de recente sabotage van de auto’s van de vrouw en de huisvriend. Wel is hij inmiddels bereid om oprecht en volledig zijn spijt te betuigen voor de mishandeling en brandstichting in 2014, zo heeft hij ter zitting in hoger beroep verklaard. De vrouw heeft echter geen enkel vertrouwen in de man, verdenkt hem ervan recent opnieuw misdrijven jegens haar en/of een vriend van haar te hebben gepleegd en gelooft niet zonder meer dat de man oprecht spijt heeft van zijn daden in 2014. Partijen hebben zich ondanks deze enorme tegenstellingen onlangs aangemeld voor strafrechtelijke mediation, hetgeen een eerste stap in de goede richting is om de verhoudingen te normaliseren. Hiermee stellen zij de belangen van een evenwichtiger ontwikkeling van [de minderjarige] voorop. Voor hem dienen zij immers een situatie te creëren waarin hij met toestemming van beide ouders met de andere ouder contact kan hebben en een band kan opbouwen. Daartoe zullen beiden moeten werken aan herstel van vertrouwen in de andere ouder.
[de minderjarige] is opgegroeid met veel onveiligheid en instabiliteit in de opvoedsituatie. Zijn vader is in verband met de turbulente relatie tussen de ouders gedetineerd geweest. Hoewel [de minderjarige] traumagerelateerd gedrag liet zien en ook problemen op school had, blijkt uit de eindevaluatie van de ambulante Jeugdhulp van Parlan dat voorafgaand aan de detentie van de man geen zorgsignalen naar voren zijn gekomen in de thuissituatie bij de man, dat de omgang tussen [de minderjarige] en de man gezellig en ontspannen verliep en dat de man goed aansloot bij [de minderjarige] . Ook waren de contacten tussen [de minderjarige] en zijn grootouders van vaderskant goed. Spanning bij [de minderjarige] en de ouders ontstond als afspraken onduidelijk waren of niet consequent werden nagekomen. Voorts blijkt uit het verslag van Jeugdbescherming van 15 januari 2020 dat de therapeute van [de minderjarige] , [X] , in april 2019 heeft gemeld dat [de minderjarige] vreselijk bang is dat zijn vader hem vergeet, dat hij zijn vader vreselijk mist en dat het contact met de therapeut hem daaraan doet denken. [X] is de therapie daarom gestopt. Altra heeft vervolgens benadrukt dat er een vorm van contact tussen [de minderjarige] en de man moet zijn. Contactherstel is niet opgestart. De vrouw heeft in juli 2019 een interview aan ‘ [tijdschrift] ’ gegeven waarin zij de man van excessief geweld beschuldigt. Dit is belastend voor [de minderjarige] . Hij, zijn vriendjes en schoolgenoten kunnen dit lezen. Voor [de minderjarige] is het dan bijna onmogelijk om zijn vader nog lief te vinden. De GI heeft getracht uitvoering te geven aan de beschikking van de rechtbank van 28 augustus 2019 (zie 3.8), maar ondervond daarbij forse tegenwerking van de vrouw, ook voor wat betreft het leggen van contact met [de minderjarige] .
Nadat de GI een plan van aanpak had opgesteld om het contact tussen [de minderjarige] en de man te herstellen onder begeleiding van Family Support, heeft de vrouw in december 2019 aangifte gedaan van mishandeling van [de minderjarige] door de man. De vrouw heeft niet meegewerkt aan het plan van aanpak en de hulpverlening is gestagneerd. Omdat de GI zich zorgen maakte over het ontbreken van zicht op de veiligheid en ontwikkeling van [de minderjarige] , heeft de reeds ingeschakelde raad besloten het onderzoek uit te breiden.
De raad constateert in het rapport van juli 2020 dat [de minderjarige] na een periode van probleemgedrag inmiddels een zeer positieve ontwikkeling doormaakt op zijn huidige school. Hij heeft een liefdevolle relatie met de vrouw en heeft in het verleden goed contact met de man gehad. Er zijn geen zorgen over de rol van de vrouw als opvoeder, maar wel zorgen over de belastbaarheid en draagkracht van de vrouw, met name als de man in beeld is. Door haar gebrek aan inzet en een verstoorde relatie met de gezinsmanager is hulpverlening niet van de grond gekomen en is de omgangsregeling na de detentie van de man niet hervat.
De man maakt een betrokken indruk en heeft de wens dat [de minderjarige] niet langer belast wordt door de strijd van de ouders. De man heeft voldoende draagkracht, werkt mee met de hulpverlening en er zijn geen zorgen over hem als opvoeder. Een belemmering vormt de overtuiging van de man dat er geen huiselijk geweld heeft plaatsgevonden, zelfs ondanks zijn veroordeling. De raad is van mening dat de man onvoldoende oog heeft voor de zorgen en emoties van de vrouw en haar onvoldoende de erkenning geeft die zij nodig heeft om zich te kunnen richten op de toekomst.
De indruk van de raad is dat [de minderjarige] ten aanzien van de man niet altijd over zijn eigen ervaringen spreekt en dat het langdurige ontbreken van contact tussen hem en de man heeft geleid tot een onevenwichtig beeld van zijn vader. [de minderjarige] krijgt mogelijk onvoldoende emotionele toestemming van de vrouw om contact te hebben met de man, de angsten van [de minderjarige] zijn mogelijk versterkt door de angsten van de vrouw en er is sprake van een loyaliteitsconflict. Voor het welbevinden van [de minderjarige] , zijn identiteitsontwikkeling en relatievorming is het van belang dat zijn beeld van en band met zijn vader kan ontwikkelen. De raad ziet ondanks alles draagkracht en veerkracht bij hem en acht het opmerkelijk dat [de minderjarige] ook tijdens het raadsonderzoek nog een positieve ervaring met de man kon noemen. De raad adviseert de omgang op korte termijn op te starten in een gestructureerde omgeving waar hulpverlening aanwezig is en acht de module contactherstel van het CRvT daarvoor geschikt.
De raad adviseert de omgang niet te ontzeggen en een omgangsregeling vast te stellen van op termijn om het weekend van vrijdag uit school tot maandag naar school.
5.8
Het hof acht het, gelet op de aangehaalde raadsrapportage en de eerder door Parlan en [X] gegeven adviezen, van groot belang om spoedig te komen tot contactherstel tussen de man en [de minderjarige] . Iedere verdere vertraging gaat tegen zijn belangen in. Zolang de meest gewenste en geschikte ondersteuning van het CRvT nog niet beschikbaar is, is het daarom zaak naar alternatieven te zoeken. Het hof acht het dan ook positief dat partijen strafrechtelijke mediation willen inzetten. Daarmee kunnen zij de wachttijd op mogelijk passender hulp voor het verminderen van het wantrouwen tegen elkaar goed benutten.
Verder acht het hof onvoldoende aannemelijk dat de door de GI voorgestelde begeleiding van het eerste contactherstel tussen [de minderjarige] en de man door Family Support niet geschikt is. Ook Family Support is een professionele organisatie die nauwkeurig observeert wat contact tussen kind en ouder teweeg brengt en het hof vertrouwt erop dat de GI met de observaties van Family Support tot een goede inschatting van [de minderjarige] mogelijkheden voor (uitbreiding van de) omgang met de man kan komen.
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat er toegewerkt moet worden naar een onbegeleide omgang en op den duur een weekendregeling. Een dergelijke regeling heeft immers enkele jaren goed gelopen en van contra-indicaties in de opvoedsituatie bij de man tegen een dergelijke regeling is, zoals uit het vorengaande is gebleken, geen sprake. De ontwikkelingen rond de hulp aan ouders en [de minderjarige] en het feit dat eerst contactherstel zal moeten plaatsvinden voordat tot een verdere opbouw en een definitieve regeling kan worden gekomen, brengt echter mee dat de door de rechtbank bepaalde voorlopige regeling niet in stand kan blijven, nog daargelaten dat deze regeling door tijdsverloop achterhaald is. De bestreden beschikking zal voor wat betreft de voorlopige omgangsregeling daarom worden vernietigd en het hof zal bepalen dat [de minderjarige] vanaf (woensdag) 6 april 2021 wekelijks op woensdag van 15:00 uur tot 17:00 uur omgang zal hebben met de man onder professionele begeleiding, bijvoorbeeld van Family Support dan wel een andere door de GI aan te wijzen professional. Dit zal doorlopen zolang de GI en de omgangsbegeleiding dit gelet op hun bevindingen voor [de minderjarige] verantwoord vinden en/of de rechtbank nader heeft beslist.
Wellicht ten overvloede overweegt het hof dat de rechtbank in de bestreden beschikking verdere beslissingen omtrent de definitieve omgangsregeling en definitieve vakantieregeling heeft aangehouden. De rechtbank kan bij de vervolgbehandeling de bevindingen uit de in deze beschikking bepaalde begeleide omgang in aanmerking nemen en de GI daartoe verslag laten uitbrengen. De door de man in deze procedure (subsidiair) verzochte definitieve omgangsregeling en (primair en subsidiair) verzochte definitieve vakantieregeling, zullen, gelet op het vorenstaande, worden afgewezen.
Dwangsom
5.9
De man heeft verzocht een dwangsom te verbinden aan een door het hof te bepalen (voorlopige) omgangsregeling.
De spanningen die de vrouw ervaart van haar verleden met de man zijn invoelbaar. Dat neemt echter niet weg dat zij moet meewerken aan gerechtelijke uitspraken waarbij bovendien het belang van [de minderjarige] voorop staat. Nu de vrouw de bij de bestreden beschikking van 28 augustus 2019 bepaalde (voorlopige) omgangsregeling niet is nagekomen en zij ook in het geheel geen medewerking heeft verleend aan enige uitvoering van de bij de bestreden beschikking van 30 september 2020 bepaalde (voorlopige) omgangsregeling, acht het hof het geboden om een dwangsom te verbinden aan nakoming van de hierna te bepalen (voorlopige) omgangsregeling. Het hof zal, in aanmerking genomen alle omstandigheden van het geval, de vrouw een dwangsom opleggen van € 500,- per keer dat zij na betekening van deze beschikking die omgangsregeling niet nakomt, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 25.000,- .
gezag, hoofdverblijfplaats en vervangende toestemming school
5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:253c lid 2 BW wordt het verzoek van de man om de vrouw en hem gezamenlijk met het gezag over [de minderjarige] te belasten, slechts afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat [de minderjarige] klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of indien afwijzing anderszins in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is.
Op grond van artikel 1:253a BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag, waaronder de bepaling van de hoofdverblijfplaats van een minderjarig kind, op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter worden voorgelegd. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
5.11
De man stelt in incidenteel hoger beroep dat het in het belang van [de minderjarige] is dat partijen gezamenlijk worden belast met het gezag over hem. De man voert aan dat de vrouw hem weert uit het leven van [de minderjarige] en dat het tijd wordt dat hij een gelijkwaardige positie krijgt in het leven van [de minderjarige] . Het moet een signaal naar de vrouw zijn dat de man ook belangrijk is voor [de minderjarige] . Ook al zouden er zodanige communicatieproblemen zijn dat [de minderjarige] klem of verloren raakt tussen hen, dan nog zou gezamenlijk gezag in zijn belang zijn ter bevordering van family life tussen [de minderjarige] en de man. De man is voorts van mening dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem bepaald dient te worden. Dit geldt met name omdat de vrouw de man weert uit het leven van [de minderjarige] . Wanneer [de minderjarige] zijn hoofdverblijf bij de man heeft, zal hij, in tegenstelling tot nu, twee ouders in zijn leven kunnen hebben. De man heeft een stabiel leven en heeft al jaren een relatie met zijn partner. Hij heeft een huis met een kamer voor [de minderjarige] en de ouders van de man kunnen oppassen wanneer de man moet werken. De man verzoekt daarom ook vervangende toestemming voor inschrijving van [de minderjarige] op een school in de buurt van de man.
5.12
De vrouw heeft verweer gevoerd en heeft aangevoerd dat een wijziging van de verblijfplaats van [de minderjarige] , gezien het rapport van de raad, niet aan de orde is. [de minderjarige] woont bij de vrouw en dat moet zo blijven. De vrouw is bovendien bereid mee te werken aan de module contactherstel van Arkin. De verhouding tussen de vrouw en de man is ernstig verstoord, en zeker niet verbeterd sinds de eerste afwijzing van het verzoek om gezamenlijk gezag in 2016. Het lijdt geen twijfel dat [de minderjarige] klem en/of verloren raakt bij gezamenlijk gezag.
5.13
De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat het te voorbarig is om, wanneer nog geen contactherstel tussen de man en [de minderjarige] heeft plaatsgevonden, een beslissing te nemen op het verzoek om gezamenlijk gezag en in de bestreden beschikking een beslissing hieromtrent aangehouden. Het hof ziet geen aanleiding om daar thans anders over te oordelen en zal de beslissing van de rechtbank op dit punt dan ook bekrachtigen. Een verandering van de hoofdverblijfplaats en school van [de minderjarige] acht het hof nu niet in zijn belang. [de minderjarige] woont al vrijwel zijn hele leven bij de vrouw, en het contact met de man moet opnieuw en onder begeleiding worden opgebouwd. Verplaatsing van zijn hoofdverblijfplaats acht het hof onder de huidige omstandigheden een te forse ingreep om druk op de vrouw uit te oefenen om aan het contact(herstel) mee te werken. Het hof is van oordeel dat de aan de nakoming van de (voorlopige) omgangsregeling verbonden dwangsom een vooralsnog toereikend dwangmiddel is. Het hof zal de verzoeken van de man in incidenteel appel dan ook afwijzen.
incident tot schorsing
5.14
Nu bij deze beschikking een einduitspraak in hoger beroep betreffende de voorlopige omgangsregeling wordt gegeven, is het belang van de vrouw bij een beslissing op haar verzoek de in de bestreden beschikking opgenomen voorlopige omgangsregeling te schorsen, komen te vervallen. Het schorsingsverzoek zal derhalve worden afgewezen.
slotsom
5.15
Het hof zal het verzoek van de vrouw in het incident tot schorsing afwijzen en het verzoek om vernietiging van de voorlopige omgangsregeling in de bestreden beschikking toewijzen onder vaststelling van de hierna te bepalen voorlopige omgangsregeling en op straffe van een dwangsom. Het hof zal de verzoeken van de man afwijzen, met uitzondering van het verzoek tot oplegging van een dwangsom. De rechtbank zal nog moeten beslissen over een definitieve omgangsregeling en vakantieregeling, alsmede over het gezag en, ingevolge haar beschikking van 9 december 2020, eveneens over de inmiddels ook tot de rechtbank gerichte (vermeerderde) verzoeken tot wijziging van de hoofdverblijfplaats en school van [de minderjarige] .

6.De beslissing

Het hof,
in het incident:
wijst het verzoek tot schorsing af;
in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 30 september 2020 voor zover daarbij in 4.1 en 4.2 een voorlopige omgangsregeling is bepaald en, opnieuw rechtdoende:
bepaalt de voorlopige omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] totdat de rechtbank nader heeft beslist en met in achtneming van hetgeen bij 5.8 is overwogen als volgt:
- de voorbereidingen van [de minderjarige] op het contactherstel met de man worden door partijen en de hulpverlening voortgezet;
- [de minderjarige] zal vanaf 6 april 2021 iedere woensdag van 15:00 uur tot 17:00 uur onder begeleiding van Family Support, dan wel andere door de GI aan te wijzen professionele hulpverlening, omgang hebben met de man;
veroordeelt de vrouw tot nakoming van de bij deze beschikking bepaalde voorlopige omgangsregeling binnen twee dagen na betekening van de onderhavige beschikking, en bepaalt dat de vrouw een dwangsom verbeurt aan de man van € 500,- (VIJFHONDERD EURO) voor iedere keer dat zij die omgangsregeling niet nakomt, tot een maximum van
€ 25.000,- (VIJFENTWINTIGDUIZEND EURO);
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover daarin de behandeling van het verzoek omtrent het gezag, de definitieve omgangsregeling en de definitieve vakantieregeling is aangehouden;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.G.H. Beckers, mr. M.T. Hoogland en
mr. M. Groenleer, in tegenwoordigheid van mr. E.L. Baauw als griffier en is op 23 maart 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.