ECLI:NL:GHAMS:2021:764

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 maart 2021
Publicatiedatum
17 maart 2021
Zaaknummer
200.284.888/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot het stellen van zekerheid voor proceskosten in hoger beroep door een in Spanje woonachtige appellante

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 maart 2021 uitspraak gedaan in een incident tot het stellen van zekerheid voor proceskosten, ingediend door de geïntimeerden tegen de appellante, die in Spanje woont. De appellante was in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarbij zij als eiseres was opgetreden. De geïntimeerden vorderden dat de appellante zekerheid zou stellen voor de proceskosten en schadevergoeding, omdat zij geen woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland had. De appellante verweerde zich tegen deze vordering en stelde dat zij haar gewone verblijfplaats in Spanje had, en dat op basis van internationale verdragen en EU-verordeningen geen verplichting tot het stellen van zekerheid bestond. Het hof oordeelde dat de appellante inderdaad haar gewone verblijfplaats in Spanje had en dat de vordering tot zekerheidstelling niet toewijsbaar was. De geïntimeerden werden als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het incident. De hoofdzaak werd verwezen naar de rol voor memorie van grieven, waarbij verdere beslissingen werden aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.284.888/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/669955 / HA ZA 19-821
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 16 maart 2021
inzake
[appellante],
wonend te [woonplaats] (Spanje), feitelijk verblijvend te [plaats] ,
appellante in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. S. Gadellaa te Bilthoven,
tegen

1.[geïntimeerde sub 1] ,

wonend te [woonplaats] ,
2.
[geïntimeerde sub 2],
wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerden in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat: mr. A.P. Macro te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellante] en [geïntimeerden] genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellante] is bij dagvaarding van 7 respectievelijk 8 oktober 2020 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 19 augustus 2020, onder bovenstaand zaak-/rolnummer gewezen tussen [appellante] als eiseres en [geïntimeerden] als gedaagden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- incidentele conclusie tot het stellen van zekerheid ex artikel 224 Rv van [geïntimeerden] ;
- conclusie van antwoord in het incident van [appellante] , met een productie.
Vervolgens is arrest gevraagd in het incident.
[geïntimeerden] hebben incidenteel gevorderd [appellante] te veroordelen tot het stellen van zekerheid voor de proceskosten en de schadevergoeding tot betaling waarvan [appellante] jegens hen zal kunnen worden veroordeeld, zulks tot een bedrag van € 11.036,- (waaronder begrepen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg ad € 5.013,-), te voldoen binnen een door het hof in goede justitie te bepalen termijn, kosten rechtens.
[appellante] heeft in het incident, primair, geconcludeerd dat het hof [geïntimeerden] in hun vordering niet-ontvankelijk zal verklaren, althans de vordering zal afwijzen, en, subsidiair, dat het hof het bedrag tot zekerheidstelling zal bepalen op € 3.875,-, althans op een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag, waarbij zekerheid gesteld zal worden door storting van het vastgestelde bedrag op de derdengeldrekening van haar advocaat, met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van het incident.

2.Beoordeling

in het incident
2.1.
Op grond van artikel 224 lid 1 Rv dient degene die, zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland, bij een Nederlandse rechter een vordering instelt, op vordering van de wederpartij zekerheid te stellen voor de proceskosten en de schadevergoeding tot betaling waarvan hij in die procedure veroordeeld zou kunnen worden, tenzij een van de in artikel 224 lid 2 Rv genoemde uitzonderingen van toepassing is.
2.2.
Ter onderbouwing van hun incidentele vordering tot zekerheid hebben [geïntimeerden] , kort weergegeven, het volgende aangevoerd. [appellante] maakt misbruik van procesrecht. [appellante] heeft nagelaten aan de proceskostenveroordeling in eerste aanleg te voldoen, omdat zij, naar eigen zeggen, geen inkomen of vermogen heeft. Te verwachten valt dat zij evenmin aan een proceskostenveroordeling in hoger beroep zal voldoen en dat zij daarvoor geen verhaal zal bieden. Zodoende zadelt [appellante] [geïntimeerden] op met hoge kosten, terwijl zij zelf op basis van een toevoeging procedeert. Op grond van de strekking van artikel 224 Rv is het stellen van zekerheid ook in dit soort situaties aangewezen. Bovendien heeft [appellante] geen woonplaats of verblijfplaats in Nederland en is niet bekend waar zij daadwerkelijk woonachtig is. De incidentele vordering is ook om die reden toewijsbaar.
2.3.
[appellante] heeft zich tegen de vordering tot zekerheidstelling verweerd. Volgens [appellante] heeft zij haar gewone verblijfplaats in Spanje. [appellante] heeft een beroep gedaan op de uitzondering van artikel 224 lid 2 aanhef en onder a Rv. Daarin is bepaald dat geen verplichting tot het stellen van zekerheid bestaat indien dit voortvloeit uit een verdrag of EG-verordening. In dit verband heeft [appellante] gewezen op artikel 14 van het Verdrag inzake de toegang tot de rechter in internationale gevallen (hierna: het Verdrag). Daarnaast heeft [appellante] een beroep gedaan op de uitzondering van artikel 224 lid 2 aanhef en onder b Rv, dat bepaalt dat geen verplichting tot het stellen van zekerheid bestaat indien een veroordeling tot betaling van proceskosten en schadevergoeding op grond van, onder meer, een EG-verordening ten uitvoer zal kunnen worden gelegd ter plaatse waar degene van wie zekerheid gevorderd wordt, zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft. Hierbij heeft zij verwezen naar Verordening (EU) nr. 1215/2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking) (hierna: Verordening Brussel I-bis). Voorts heeft zij weersproken dat sprake is van misbruik van procesrecht. Subsidiair heeft [appellante] , onder meer, bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de gevorderde zekerheidstelling.
2.4.
Het hof overweegt als volgt. Het hof ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de stelling van [appellante] dat zij haar gewone verblijfplaats in Spanje heeft. Nederland en Spanje zijn partij bij het Verdrag, zodat [appellante] op grond van artikel 224 lid 2 aanhef en onder a Rv jo. artikel 14 van het Verdrag geen zekerheid hoeft te stellen. Ook het beroep van [appellante] op artikel 224 lid 2 aanhef en onder b Rv in samenhang met Verordening Brussel I-bis slaagt, omdat op grond van deze binnen de EU geldende verordening de proceskostenveroordeling ten uitvoer kan worden gelegd in het woonland van [appellante] (Spanje). De incidentele vordering tot zekerheidstelling van [geïntimeerden] zal dan ook worden afgewezen. Er bestaat geen grond om de werking van artikel 224 Rv uit te breiden tot gevallen waarin de eiser niet aan de in eerste aanleg ten laste van hem uitgesproken proceskostenveroordeling heeft voldaan voordat hij hoger beroep instelt. Ten slotte hebben [geïntimeerden] onvoldoende aangevoerd om te kunnen concluderen dat [appellante] misbruik van procesrecht maakt, nog daargelaten of daarin een deugdelijke grondslag voor de gevorderde zekerheidstelling kan zijn gelegen.
2.5.
[geïntimeerden] zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, bij het eindarrest in de hoofdzaak worden veroordeeld in de kosten van dit incident.
in de hoofdzaak
2.6.
De hoofdzaak zal naar de hierna te noemen rol worden verwezen voor memorie van grieven. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

3.Beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering af;
houdt de beslissing over de proceskosten van dit incident aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 4 mei 2021 voor het nemen van een memorie van grieven door [appellante] ;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, J.W. Hoekzema en I.A. Haanappel-van der Burg en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2021.