ECLI:NL:GHAMS:2021:697
Gerechtshof Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van minderjarige in hoger beroep en omgangsverzoek
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de ontvankelijkheid van een minderjarige en haar verzoek om omgang met haar moeder. De minderjarige, die in een voogdij situatie verkeert, heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de rechtbank. Het hof overweegt dat de minderjarige in beginsel procesonbekwaam is, maar dat zij in deze zaak ontvankelijk kan worden verklaard in haar hoger beroep, omdat de GI, haar voogd, achteraf toestemming heeft gegeven voor het instellen van het hoger beroep. Dit leidt tot de conclusie dat de rechtshandeling van de minderjarige is bekrachtigd.
De moeder van de minderjarige is ook in hoger beroep gekomen, maar het hof verklaart haar niet-ontvankelijk in haar verzoek tot herstel van het ouderlijk gezag, omdat zij in eerste aanleg geen zelfstandig verzoek heeft gedaan. Het hof oordeelt echter dat de moeder als belanghebbende moet worden aangemerkt in de omgangszaak, en dat de omgang tussen de minderjarige en haar moeder reeds in volle omvang ter beoordeling aan het hof ligt.
Het hof concludeert dat de minderjarige, die bijna meerderjarig is, de vrijheid moet krijgen om zelf te bepalen wanneer zij haar moeder wil zien, zonder tussenkomst van de GI. De beslissing van het hof houdt in dat de minderjarige omgang met haar moeder zal hebben wanneer zij dat zelf wil, en dat de eerdere afwijzing van het verzoek tot omgang wordt vernietigd. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en het hof wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.