Ten overvloede zal het hof de grieven 2 tot en met 4 behandelen (grief 5 mist zelfstandige betekenis). Deze grieven komen er op neer dat ten aanzien van de tweede Privélimiet Plus ad 6.200,00 sprake is van overkreditering en dat de bank aldus haar zorgplicht heeft geschaad, waardoor zij onrechtmatig jegens [appellante] heeft gehandeld. [appellante] heeft haar hoger beroep uitdrukkelijk beperkt tot de tweede Privélimiet Plus. Haar stellingen ten aanzien van onrechtmatig handelen of nalaten van de bank ten aanzien van het Flexibel Krediet zijn in hoger beroep dus niet meer aan de orde.
Het hof zal er met partijen van uitgaan dat de Gedragscode van de Vereniging van Financieringsondernemingen in Nederland van 28 april 2005 (hierna: de Gedragscode) van toepassing is. Het hof laat daarom in het midden dat de tweede Privélimiet Plus noodgedwongen tot stand is gekomen doordat [appellante] gebruik heeft gemaakt van het Flexibel Krediet, hoewel dat enkel bedoeld was om de eerste Privélimiet Plus af te lossen (rov. 2.2.).
Het hof gaat uit van de volgende componenten van het vaste inkomen van [appellante] per maand in juli 2006:
UWV/Pensioenfonds S&G € 1.571,66
Zorgtoeslag € 33,00
Huurtoeslag
€ 219,00
Totaal € 1.823,66
Het hof houdt geen rekening met de kinderalimentatie ad € 650,40, die de bank opvoert maar volgens [appellante] ten onrechte omdat zij deze in werkelijkheid niet ontving. Niet valt in te zien, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, dat de zorg- en huurtoeslag niet tot het vaste inkomen gerekend moeten worden, zoals [appellante] ongemotiveerd stelt. Ook heeft zij de hoogte van haar inkomen van het UWV/Pensioenfonds S&G niet (voldoende) gemotiveerd betwist.
Partijen zijn het eens over de volgende vaste lasten per maand in juli 2006 van [appellante] :
Huur € 458,00
Flexibel Krediet
€ 500,00
Totaal € 958,00
Het hof is bij de berekening van het verschuldigde maandelijkse bedrag voor de Privélimiet Plus uitgegaan van de effectieve rente van 11,3% per jaar en een aflossing van 2,5% per maand, daar dit de “werkelijke verplichtingen” zijn waarmee volgens de toelichting onder Ad 2 bij de Gedragscode gerekend moet worden. Het hof komt dan uit op een maandelijkse last van € 213,38. Het hof houdt geen rekening met twee in grief 3 aangevoerde kredieten van [appellante] bij Fortis ad € 5,000,00 en Rabobank ad € 2.000,00. Deze kredieten zijn immers gemotiveerd betwist door de bank met overlegging van een - niet gemotiveerd weersproken - BKR-uitdraai betreffende [appellante] .
Dit betekent dat in juli 2006 maandelijks voor [appellante] resteerde:
€ 1.823,66 - € 1.171,38 (€ 958,00 + € 213,38) = € 652,28. Daarmee bleef zij boven de in 2006 volgens de Gedragscode geldende leefnorm van € 566,00, zodat van overkreditering en schending van een waarschuwingsplicht, zoals in grief 4 en 2 aangevoerd, geen sprake is geweest.
Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt voorts niet in te zien dat [appellante] , die in juli 2006 blijkens haar eigen stellingen ervaring had met meerdere kredieten en kredietverleners en gelet op het eenvoudige karakter van de Privélimiet Plus, meer of anders had moeten worden voorgelicht door de bank, zoals zij verder betoogt in
grief 2. Bovendien was er geen andere keuze voor [appellante] , nu de tweede Privélimiet Plus noodgedwongen door haar toedoen tot stand is gekomen, zoals hiervoor is overwogen (vgl. HR 16 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1107).