ECLI:NL:GHAMS:2021:653

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 maart 2021
Publicatiedatum
10 maart 2021
Zaaknummer
19/00254
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de WOZ-waarde van een woning te Amsterdam

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende, die het niet eens is met de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning in Amsterdam. De heffingsambtenaar had de waarde van de woning voor het jaar 2017 vastgesteld op € 557.000, met als waardepeildatum 1 januari 2016. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling en is in beroep gegaan bij de rechtbank, die zijn beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Amsterdam. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van de heffingsambtenaar erkend dat er funderingsproblemen en bodemverontreiniging zijn, maar stelde dat hiermee voldoende rekening was gehouden bij de waardering. Het Hof heeft de feiten zelfstandig vastgesteld en beoordeeld of de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. Het Hof concludeert dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning op de waardepeildatum niet te hoog heeft vastgesteld en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De kosten voor de procesvoering worden niet vergoed.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 19/00254
4 maart 2021
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X],te [Z], belanghebbende,
gemachtigde: A. Oosters (WOZ-Consultants te Arnhem)
tegen de uitspraak van 23 januari 2019 in de zaak met kenmerk AMS 18/2372 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) met dagtekening 28 februari 2017 de waarde van de onroerende zaak [A-straat] te [Z] (hierna: de woning) voor het jaar 2017, met waardepeildatum 1 januari 2016, vastgesteld op € 557.000 (hierna: de WOZ-waarde). Tegelijk (op één aanslagbiljet verenigd) is de aanslag onroerendezaakbelasting voor het jaar 2017 bekendgemaakt (hierna: de aanslag OZB).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft – na daartegen gemaakt bezwaar – bij uitspraak van
16 februari 2018 de voor de woning vastgestelde waarde alsook de aanslag OZB gehandhaafd. Belanghebbende heeft daartegen op 29 maart 2018 beroep bij de rechtbank ingesteld en zijn beroep op 19 april 2018 aangevuld.
1.3.
De rechtbank heeft bij de uitspraak van 23 januari 2019 het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank op 6 maart 2019 hoger beroep bij het Hof ingesteld en aangevuld op 21 maart 2019. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend alsmede een nader stuk van 11 juli 2019. Deze stukken zijn over en weer aan partijen verstrekt.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2020. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

Het Hof ziet aanleiding de feiten zelfstandig vast te stellen.
2.1.
Belanghebbende was eigenaar van de woning. De woning is een benedenwoning met een woonoppervlak van ongeveer 110 m² en een tuin van ongeveer 30 m².
2.2.
De heffingsambtenaar heeft in hoger beroep, bij zijn nader stuk van 11 juli 2019, een taxatierapport overgelegd waartoe een overzicht taxatiewaarden behoort (hierna: het overzicht). In dit taxatierapport is de WOZ-waarde op waardepeildatum 1 januari 2016 vastgesteld op € 557.000. Deze WOZ-waarde is tot stand gekomen door vergelijking met de woningen [a], [b], [c] en [d], alle benedenwoningen gelegen te [Z] (hierna: de vergelijkingsobjecten). In het taxatierapport zijn foto’s opgenomen van de woning en de vergelijkingsobjecten en is geografische informatie vermeld omtrent de ligging van de woning en de vergelijkingsobjecten.
In het overzicht wordt aan de kwaliteit en de staat van onderhoud van de woning de waardering “matig” gegeven. Verder zijn onder meer de volgende gegevens in het overzicht opgenomen, zoals ter zitting van het Hof door de heffingsambtenaar nader verbeterd en aangevuld:
Object
K
O
L
Transactie-datum
Transactie-prijs
Oppervlakte (m2)
Prijs/m²
Prijs/m2 K, L & O neutraal
[a]
Gem.
Goed
Gem.
27/7/2015
€ 880.000
Woon
117
€ 7.734
€ 7.347
Gecorr.:
€ 945.000
Tuin
67
€ 539
[b]
Gem.
Gem.
Gem.
22/2/2016
€ 735.000
Woon
122
€ 5.736
€ 5.736
Gecorr.:
€ 716.000
Tuin
30
€ 539
[c]
Goed
Goed
Goed
30/3/2015
€ 800.000
Woon
119
€ 7.426
€ 6.032
Gecorr.:
€ 902.000
Tuin
25
€ 574
[d]
Gem.
Gem.
Goed
20/4/2017
€ 675.000
Woon
104
€ 5.175
€ 4.658
Gecorr.:
€ 552.000
Tuin
17
€ 574
Gemiddelde prijs woonoppervlakte/m2
€ 6.518
€ 5.943
2.3.
Als bijlage bij zijn aanvullend beroepschrift van 19 april 2018 heeft belanghebbende één pagina bijgevoegd van een rapport opgesteld door Back milieu-advies en onderzoek B.V. waarin het volgende staat vermeld:
“BM1987/pagina 14 [Z], [A-straat]
Verkennend bodemonderzoek
8 Conclusie
Op basis van de resultaten van het uitgevoerde bodemonderzoek wordt de gestelde hypothese verdachte locatie aangenomen.
Zowel de toplaag als de diepere laag is licht tot sterk verontreinigd. De sterke verontreiniging betreft koper. Het grondwater is licht verontreinigd. De aangetroffen verontreinigingen geven echter geen aanleiding tot nader onderzoek.
Bij het realiseren van het funderingsherstel en de kelder zal grondverzet worden uitgevoerd in de sterk verontreinigde grond. Hiervoor zal een BUS procedure moeten worden gevolgd bij bevoegd gezag (i.c. Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (ODNZKG)”

3.Geschil in hoger beroep

Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of de WOZ-waarde van de woning en de aanslag OZB voor het jaar 2017 niet te hoog zijn vastgesteld

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft – voor zover van belang – het volgende overwogen en beslist (belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiser’):
“5. De waarde van de woning wordt bepaald op de waarde die daaraan dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom van de woning zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de woning in de staat waarin deze zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen [voetnoot 1 rechtbank: zie artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ]. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding". [voetnoot 2 rechtbank: Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44]
6. Om te beoordelen of de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat hij de WOZ-waarde niet te hoog heeft vastgesteld, moet de rechtbank de volgende vragen beantwoorden:
1. Zijn de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar met de woning van eiser?
2. Zo ja, heeft de heffingsambtenaar voldoende rekening gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning?
Zijn de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar?
7. De heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de door hem vastgestelde waarde een taxatierapport overgelegd. Naar volgt uit het taxatierapport en de matrix is de waarde van de woning bepaald met behulp van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. De vergelijkingsobjecten hoeven niet identiek te zijn aan de woning, mits voldoende rekening is gehouden met de verschillen.
8. De rechtbank acht de vergelijkingsobjecten goed vergelijkbaar met de woning. De in het taxatierapport van de heffingsambtenaar genoemde vergelijkingsobjecten zijn niet te ver van de waardepeildatum verkocht en wat type, bouwjaar en ligging betreft goed vergelijkbaar met de woning. De verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten zijn niet zo groot dat de vergelijkingsobjecten in het geheel niet bruikbaar zijn. De woningen waar eiser in zijn taxatierapport naar verwijst, zijn naar type, bouwjaar en ligging ook vergelijkbare woningen. Maar dat betekent dat hij de juistheid van de gekozen vergelijkingsobjecten van heffingsambtenaar niet heeft betwist. De verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten die de heffingsambtenaar voor zijn onderbouwing heeft gebruikt, zijn daarom een goed uitgangspunt bij het bepalen van de waarde van de woning.
Heeft de heffingsambtenaar voldoende rekening gehouden met de verschillen?
9. De gemachtigde van de heffingsambtenaar heeft op de zitting erkend dat sprake is van funderingsproblemen en van bodemverontreiniging en dat dit een waardedrukkend effect heeft. Volgens de gemachtigde van heffingsambtenaar is hier voldoende rekening mee gehouden.
10. De rechtbank stelt vast dat de vergelijkingsobjecten van de heffingsambtenaar een gemiddelde vierkante-meterprijs hebben van € 6.613 voor het woondeel. De vierkante-meterprijs voor de woning van eiser is € 4.917, wat beduidend lager is. Op zitting heeft de taxateur van de heffingsambtenaar toegelicht dat er wordt gewerkt met een model en dat men kan waarderen met overrules. Dat betekent dat als het belastingjaar ervoor sprake is geweest van een afslag dit in het jaar erop ook wordt meegenomen, aldus de taxateur. Gelet op het grote verschil in vierkante meterprijs en de toelichting van de taxateur op zitting is de rechtbank van oordeel dat voldoende rekening is gehouden met het waardedrukkend effect van de funderingsproblemen en de bodemverontreiniging.
11. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de aan de woning toegekende waarde niet in een onjuiste verhouding staat tot de behaalde verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt dus geen gelijk.”

5.Beoordeling van het geschil

Op de zaak betrekking hebbende stukken
5.1.
Belanghebbende heeft in hoger beroep betoogd dat de heffingsambtenaar artikel 8:42 Awb heeft geschonden door niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken in geding te brengen. Het gaat daarbij om een aanvulling van belanghebbende op zijn bezwaarschrift met als bijlage een taxatierapport. Belanghebbende heeft deze stukken in hoger beroep alsnog zelf ingebracht. Met belanghebbende is het Hof van oordeel dat deze stukken op de zaak betrekking hebben en dat op de heffingsambtenaar derhalve de plicht rust deze in te brengen. De omstandigheid dat belanghebbende beschikt over deze, door of namens hemzelf vervaardigde, stukken brengt niet mee dat de heffingsambtenaar is ontslagen van deze plicht. Vanwege die omstandigheid verbindt het Hof echter geen gevolgen aan deze omissie nu gesteld noch gebleken is dat sprake is van een processueel nadeel voor belanghebbende; hij beschikte immers reeds zelf over deze stukken en heeft ze ook zelf ingebracht.
WOZ-waarde woning
Standpunt belanghebbende
5.2.
Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de WOZ-waarde van de woning te hoog is vastgesteld. Hij stelt zijn standpunt in eerste aanleg onderbouwd te hebben met een eigen taxatie en klaagt erover dat de rechtbank in haar uitspraak met die taxatie geen rekening heeft gehouden. Belanghebbende betoogt voorts dat de vergelijkingsobjecten die de heffingsambtenaar aandraagt niet goed met de woning vergelijkbaar zijn. Hij stelt dat de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten te groot zijn terwijl er voldoende geschiktere panden in de omgeving zijn gelegen. Hierdoor wordt de onderbouwing van de heffingsambtenaar onnauwkeurig en niet goed bruikbaar. Verder heeft de heffingsambtenaar te weinig rekening gehouden met de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten. De kwaliteit en de staat van onderhoud van de woning zijn matig en de vergelijkingsobjecten zijn in veel betere staat van onderhoud en kwaliteit. Daarnaast verkeert de fundering van de woning in matige staat en is de grond onder de woning verontreinigd, aldus belanghebbende. Belanghebbende staat op basis van de door hem in bezwaar en in eerste aanleg ingebrachte taxaties primair een waarde van € 478.000 voor. Subsidiair staat belanghebbende een WOZ-waarde voor van € 502.000. Hij komt hiertoe door de bij compromis vastgestelde WOZ-waarde van de woning voor het jaar 2016 van € 454.000 te indexeren volgens de percentages die de gemeente hanteert.
Toetsingskader
5.3.
Het Hof acht overweging 5 van de rechtbank juist, maakt deze tot de zijne en voegt daar het volgende aan toe. De bewijslast dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld rust primair op de heffingsambtenaar. Nu belanghebbende deze waarde gemotiveerd heeft betwist dient de belastingrechter te beoordelen of de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt of die waarde niet te hoog is vastgesteld, mede in het licht van al hetgeen belanghebbende daar tegenover heeft gesteld (HR 14 oktober 2005, nr. 40.299, ECLI:NL:HR:2005:AU4300, BNB 2005/378 (Oostflakkee)).
5.4.
Het Hof stelt vast dat de heffingsambtenaar de door hem voorgestane waarde van de woning heeft onderbouwd met marktgegevens van de vergelijkingsobjecten volgens de methode van systematische vergelijking en de daarbij gemaakte keuzes in het taxatierapport en het overzicht heeft toegelicht (zie 2.2). Het Hof zal hierna beoordelen of de heffingsambtenaar in de op hem rustende bewijslast is geslaagd.
5.5.1.
Naar het oordeel van het Hof zijn de vergelijkingsobjecten qua type (alle zijn benedenwoningen), bouwjaar (1890-1896), ligging (nabij het object, in de [A-buurt] te [Z]), omvang en overige kenmerken in voldoende mate vergelijkbaar met de woning. De verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten zijn binnen een jaar van de waardepeildatum tot stand gekomen, met uitzondering van [d], waarvan de transactiedatum 20 april 2017 is. De transactiedatum van dat vergelijkingsobject ligt weliswaar verder weg van de waardepeildatum, maar dat is als zodanig geen reden – kennelijk ook niet voor belanghebbende – om dit object buiten beschouwing te laten aangezien juist deze transactie een matigende werking heeft op de gemiddelde prijs per m2.
5.5.2.
Met zijn stelling dat de heffingsambtenaar verplicht is ‘de meest geschikte vergelijkingsobjecten’ te gebruiken miskent belanghebbende – daargelaten hoe bepaald zou moeten worden of aan dat criterium is voldaan – dat de heffingsambtenaar aan zijn bewijslast kan voldoen door marktgegevens over te leggen van objecten die voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. Waar het vervolgens op aankomt, is of de heffingsambtenaar aannemelijk maakt dat hij voldoende rekening heeft gehouden met de relevante verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning. Het staat belanghebbende vrij om objecten aan te dragen welke hij beter vergelijkbaar vindt en hij heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt (zie 5.7).
5.5.3.
Vast staat dat er verschillen zijn tussen de woning en de vergelijkingsobjecten, zoals de staat van onderhoud, de kwaliteit en de ligging, waarbij het erom gaat dat de heffingsambtenaar met die verschillen voldoende rekening heeft gehouden.
5.6.
De heffingsambtenaar heeft uit de transactieprijzen van de vergelijkingsobjecten een gemiddelde vierkantemeterprijs herleid van € 6.518 en, met inachtneming van de neerwaartse correcties die hij daarin ter zitting aanbracht, een prijs per vierkante meter met gemiddelde kwaliteit, staat van onderhoud en ligging, van € 5.943 (zie 2.2). De woning van belanghebbende is gewaardeerd op € 4.917 per m2. Gelet op het verschil van € 1.601 respectievelijk € 1.026 per m2 (voor 110 m2 derhalve € 176.110 respectievelijk € 112.860) acht het Hof daarmee ruim voldoende rekening gehouden met de door belanghebbende genoemde matige kwaliteit en staat van onderhoud van de woning in vergelijking met de vergelijkingsobjecten (de matige staat van de fundering daaronder begrepen).
5.7.
Belanghebbende heeft een achttal andere vergelijkingsobjecten tegenover de door de heffingsambtenaar ingebrachte vergelijkingsobjecten gesteld. Die andere vergelijkingsobjecten zijn naar oordeel van het Hof minder goed met de woning vergelijkbaar dan de door de heffingsambtenaar gebruikte vergelijkingsobjecten. Het Hof komt mede tot dit oordeel omdat vijf van deze objecten, in tegenstelling tot de woning, bovenwoningen zijn ([adresgegevens 5 objecten], één object als kantoor werd gebruikt ([kantoorobject]) en één object aan een drukke, doorgaande weg is gelegen ([object]), terwijl de woning van belanghebbende is gelegen aan een rustige straat waar eenrichtingsverkeer geldt. Uit de transactieprijs van het – wel goed vergelijkbare – object [e] heeft belanghebbende prijs per vierkante meter woonoppervlakte van € 4.860 afgeleid. Indien dit object wordt meegewogen bij het bepalen van de in 5.6 vermelde gemiddelde vierkantemeterprijs (die dan € 6.186 zou worden), dan zou dit naar ’s Hofs oordeel niet tot de conclusie leiden dat met de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten (inclusief [e]) onvoldoende rekening zou zijn gehouden, omdat die gemiddelde prijs per m2 niet zodanig is dat dit dient te leiden tot een lagere WOZ-waarde.
Met betrekking tot belanghebbendes grief dat de rechtbank geen acht heeft geslagen op de door hem ingebrachte taxatie constateert het Hof dat in eerste aanleg sprake was van een taxatiekaart, die door de rechtbank in onderdeel 8 van haar uitspraak is behandeld.
5.8.
Op belanghebbendes stelling dat sprake is van een waardedrukkende bodemverontreiniging, heeft de heffingsambtenaar onweersproken verklaard dat de woning, evenals de vergelijkingsobjecten, gelegen is in een saneringsgebied. Daarvan uitgaande is naar ’s Hofs oordeel met de invloed op de waarde van de generieke bodemverontreiniging (die welke geldt voor het gehele gebied) rekening gehouden doordat deze niet alleen de waarde van de woning, maar evenzeer de transactieprijzen van de vergelijkingsobjecten beïnvloedt. De heffingsambtenaar heeft voorts verklaard dat de door belanghebbende gestelde specifieke verontreiniging (die enkel voor de woning zou gelden) niet bekend is bij de gemeentelijke milieudienst. Voorts heeft de heffingsambtenaar aangevoerd dat voor de woning geen verplichting tot bodemsanering noch een gebruiksbeperking bestaat. Het Hof overweegt dat dit in lijn is met de door belanghebbende ingebrachte conclusie van het bodemrapport dat de aangetroffen verontreinigingen geen aanleiding geven tot nader onderzoek (zie 2.3) en overigens door belanghebbende niet is weersproken. Het Hof constateert dat de door belanghebbende gestelde specifieke verontreiniging ook niet is aangegeven op de kaart met gemelde verontreinigingen die de heffingsambtenaar bij zijn nadere stuk van 11 juli 2019 heeft overgelegd. In het licht van het voorgaande is het Hof van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat ter zake van de woning sprake is van een specifieke bodemverontreiniging, laat staan welke invloed deze op de waarde van de woning zou hebben.
5.9.
Met betrekking tot het subsidiaire standpunt van belanghebbende overweegt het Hof dat het systeem van de Wet WOZ inhoudt dat de waarde telkens voor een jaar wordt bepaald. Aan de verhouding tussen voor twee opvolgende tijdvakken vastgestelde waarden komt in dat kader geen zelfstandige betekenis toe. Dit is immers geen marktgegeven en kan daarom niet bijdragen aan de beoordeling van het bewijs van de heffingsambtenaar (zie 5.3 en 5.4, vgl. Hof Amsterdam 1 maart 2018, nr. 17/00319, ECLI:NL:GHAMS:2018:609). Hierom faalt het subsidiaire standpunt van belanghebbende.
5.10.
Gelet op het vorenoverwogene acht het Hof de heffingsambtenaar, ook in het licht van al hetgeen belanghebbende daartegen heeft aangevoerd, geslaagd in de op hem rustende bewijslast dat hij de waarde van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2016 niet te hoog heeft vastgesteld.
Slotsom
5.11.
De slotsom van het hiervoor overwogene is dat het hoger beroep van belanghebbende geen doel treft en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten in verband met de behandeling van het hoger beroep op de voet van artikel 8:75 Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. J-P.R. van den Berg, voorzitter, H.E. Kostense en R.C.H.M. Lips, leden van de derde meervoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Lambeck als griffier. De beslissing is op 4 maart 2021 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.