ECLI:NL:GHAMS:2021:557

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 februari 2021
Publicatiedatum
1 maart 2021
Zaaknummer
23-000432-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering en deelname aan criminele organisatie door postmedewerker van PostNL

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, werkzaam bij PostNL, werd beschuldigd van verduistering van poststukken en deelname aan een criminele organisatie. De tenlastelegging omvatte meerdere feiten van verduistering van bankpassen en geldbedragen, gepleegd in de periode van februari tot juni 2012. De verdachte heeft samen met anderen deelgenomen aan een organisatie die zich bezighield met het plegen van misdrijven, waaronder oplichting en diefstal met gebruikmaking van valse sleutels. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de hem ten laste gelegde feiten en dat de tenlastelegging voldoende duidelijk was. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zestien maanden, waarvan de uitvoering voorwaardelijk werd opgelegd, en een taakstraf van 240 uur. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar benadrukte de ernst van de feiten en de schade die was veroorzaakt aan de slachtoffers. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard, omdat de banken niet als benadeelde partijen konden worden aangemerkt in de zin van de wet.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000432-17
Datum uitspraak: 25 februari 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 24 januari 2017 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-710113-12 (zaak A) en 13-733012-13 (zaak B) tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
[adres ] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
24 december 2020, 28 januari 2021 en 11 februari 2021, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het Openbaar Ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank en in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijzigingen is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
Zaak A met parketnummer 13-710113-12:
1. Hoofdzakelijk dossier postmedewerker)
hij in of omstreeks de periode van 03 februari 2012 tot en met 14 juni 2012, te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een aan PostNL toevertrouwd stuk en/of pakket, opzettelijk aan een ander dan de rechthebbende heeft afgegeven en/of heeft weggemaakt en/of zich heeft toegeëigend en/of enig daarin gesloten voorwerp zich heeft toegeëigend, terwijl hij, verdachte, werkzaam is bij PostNL, immers heeft/hebben hij en/of zijn mededader(s) aldaar opzettelijk onder andere
- ( op of omstreeks 03 februari 2012) een ING brief met bankpas met nummer [...] ten name van [J. v/d B.] ( [adres ] ), en/of
- ( op of omstreeks 10 maart 2012) een of meer poststuk(ken) en/of envelop(pen) (van de ING) met daarin de pinpas van rekeningnummer [...] ten name van [D.F.] , en/of
-(op of omstreeks 4 april 2012) een of meer poststuk(ken) en/of een pakket met daarin een shirt en/of overhemd, en/of
-(op of omstreeks 6 april 2012) een of meer poststuk(ken) en/of envelop(pen) en/of een pakket met opschrift “H&M” met daarin een broek, en/of
- ( op of omstreeks 10 april 2012) een of meer poststuk(ken) en/of envelop(pen) (van de ING) met daarin de creditcard met nummer [...] ten name van [J.L.] en/of een bij die creditcard bijhorende activeringscode en/of
- ( op of omstreeks 10 april 2012) een of meer poststuk(ken) en/of envelop(pen) (van de ING) met daarin de creditcard met nummer [...] ten name van [L.A.] en/of een bij die creditcard bijhorende activeringscode en/of
- ( op of omstreeks 11 april 2012) een of meer poststuk(ken) en/of envelop(pen) met daarin een of meer (oranje) bankpas(sen) (van de ING) en/of met daarin een DVD en/of CD, en/of
- ( op of omstreeks 12 april 2012) een of meer poststuk(ken) en/of envelop(pen) met daarin een (oranje) bankpas, en/of
- ( op of omstreeks 7 mei 2012) een of meer poststuk(ken) en/of envelop(pen) (van de ING) met daarin de creditcard met nummer [...] ten name van [L.D.] en/of een bij die creditcard bijhorende activeringscode en/of
- ( op of omstreeks 9 mei 2012) een of meer poststuk(ken) en/of envelop(pen) met daarin een of meer bankpas(sen) (van de ING) en/of
- ( op of omstreeks 10 mei 2012) een of meer poststuk(ken) en/of envelop(pen) met daarin een of meer bankpas(sen) (van de ING) en/of een of meer poststuk(ken) die gericht waren aan het ING bankkantoor aan de Ouddiemerlaan 225 met daarin een betaalpas met pasnummer [...] (ten name van [G.D.] ) en/of een bij die betaalpas bijhorende pincode en/of
- ( op of omstreeks 10 mei 2012) een of meer poststuk(ken) en/of envelop(pen) (van de ING) met daarin de creditcard met nummer [...] ten name van [B.R.] en/of een bij die creditcard bijhorende activeringscode en/of
- ( op of omstreeks 10 mei 2012) een of meer poststuk(ken) en/of envelop(pen) (van de ING) met daarin de creditcard met nummer [...] ten name van [A.B.] en/of een bij die creditcard bijhorende activeringscode en/of
- ( op of omstreeks 15 mei 2012) een of meer (oranje) poststuk(ken) en/of envelop(pen) met daarin een (oranje) bankpas, en/of
- ( op of omstreeks 29 mei 2012) een of meer poststuk(ken) en/of envelop(pen) (van de ING) met daarin de creditcard met nummer [...] ten name van [F. v. D.] en/of een bij die creditcard bijhorende activeringscode en/of
- ( op of omstreeks 12 juni 2012) een of meer poststuk(ken), en/of envelop(pen) (van de ABN AMRO) met daarin een pinbrief van rekeningnummer [...] ten name van [E.W. en/of C.V.] en/of
- ( op of omstreeks 12 juni 2012) een of meer poststuk(ken), en/of envelop(pen) (van de Rabobank en/of ING) met daarin een of meer bankpas(sen) (van de Rabobank en/of ING), en/of
- ( op of omstreeks 13 juni 2012) een of meer poststuk(ken), en/of envelop(pen) (van de ING) met daarin een of meer bankpas(sen), en/of
- ( op of omstreeks 14 juni 2012) een of meer poststuk(ken, en/of envelop(pen) (van de ABN AMRO) met daarin een of meer debitcard(s) met nummer(s) 531 en/of 541 van rekeningnummer [...] ten name van [E.W. en/of C.V.] ,
aan zijn mededader(s), in elk geval aan een ander dan de rechthebbende afgegeven en/of weggemaakt en/of zich toegeëigend en/of enig daarin gesloten voorwerp zich toegeëigend;
2. ( Hoofzakelijk zaaksdossier postmedewerker)
hij in of omstreeks de periode van 10 april 2012 tot en met 14 juni 2012, te Amsterdam en/of Diemen en/of Rotterdam en/of Leeuwarden en/of Almere, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening een of meer
geldbedrage(en) heeft/hebben weggenomen, immers heeft/hebben hij en/of zijn mededaders aldaar (onder meer)
(Hoofdzakelijk zaaksdossier postmedewerker)
- ( op of omstreeks 10 april 2012) EUR 400,- (afkomstig van creditcardnummer [...] ten name van [L.A.] ) en/of
- ( op of omstreeks 10 april 2012) EUR 400,- (afkomstig van creditcardnummer [...] ten name van [J.L.] ) en/of
- ( op of omstreeks 11 april 2012) EUR 400,- (afkomstig van creditcardnummer [...] ten name van [J.L.] ) en/of
- ( op of omstreeks 11 april 2012) EUR 400,- (afkomstig van creditcardnummer [...] ten name van [L.A.] ) en/of
- ( op of omstreeks 12 april 2012) EUR 400,- (afkomstig van creditcardnummer [...] ten name van [J.L.] ) en/of
- ( op of omstreeks 13 april 2012) EUR 100,- en/of EUR 100,- (afkomstig van creditcardnummer [...] ten name van [J.L.] ) en/of
- ( op of omstreeks 13 april 2012) EUR 100,- (afkomstig van creditcardnummer [...] ten name van [L.A.] ) en/of
- ( op of omstreeks 7 mei 2012) EUR 400,- en/of EUR 400,- en/of EUR 400,- (afkomstig van creditcardnummer [...] ten name van [L.D.] ) en/of
- ( op of omstreeks 10 mei 2012) EUR 400,- (afkomstig van creditcardnummer [...] ten name van [L.D.] ) en/of
- ( op of omstreeks 10 mei 2012) EUR 900,- en/of EUR 1,30 (afkomstig van het rekeningnummer [...] ten name van [A. v.d. B.] ) en/of
- ( op of omstreeks 10 mei 2012) EUR 850,- (afkomstig van het rekeningnummer 75844544 ten name van [G.D.] ) en/of
- ( op of omstreeks 10 mei 2012) EUR 300,- (afkomstig van creditcardnummer [...] ten name van [B.R.] en/of
- ( op of omstreeks 11 mei 2012) EUR 50,- (afkomstig van creditcardnummer [...] ten name van [A.B.] ) en/of
- ( op of omstreeks 11 mei 2012) EUR 400,- (afkomstig van creditcardnummer [...] ten name van [B.R.] ) en/of
- ( op of omstreeks 14 mei 2012) EUR 250,- (afkomstig van creditcardnummer [...] ten name van [B.R.] ) en/of
- ( op of omstreeks 16 mei 2012) EUR 400,- (afkomstig van creditcardnummer [...] ten name van [B.R.] ) en/of
- ( op of omstreeks 17 mei 2012) EUR 400,- (afkomstig van creditcardnummer [...] ten name van [B.R.] ) en/of
- ( op of omstreeks 18 mei 2012) EUR 400,- (afkomstig van creditcardnummer [...] ten name van [B.R.] ) en/of
- ( op of omstreeks 29 mei 2012) EUR 400,- en/of EUR 400,- (afkomstig van creditcardnummer [...] ten name van [F. v. D.] ) en/of
- ( op of omstreeks 31 mei 2012) EUR 400,- (afkomstig van creditcardnummer [...] ten name van [F. v. D.] ) en/of
- ( op of omstreeks 1 juni 2012) EUR 400,- (afkomstig van creditcardnummer [...] ten name van [F. v. D.] ) en/of
- ( op of omstreeks 2 juni 2012) EUR 400,- (afkomstig van creditcardnummer [...] ten name van [F. v. D.] ) en/of
- ( op of omstreeks 3 juni 2012) EUR 400 (afkomstig van creditcardnummer [...] ten name van [F. v. D.] ) en/of
- ( op of omstreeks 4 juni 2012) EUR 400,- (afkomstig van creditcardnummer [...] ten name van [F. v. D.] ) en/of
- ( op of omstreeks 5 juni 2012) EUR 400,- (afkomstig van creditcardnummer [...] ten name van [F. v. D.] ) en/of
- ( op of omstreeks 6 juni 2012) EUR 10,- (afkomstig van creditcardnummer [...] ten name van [F. v. D.] ) en/of
- ( op of omstreeks 7 juni 2012) EUR 10,- (afkomstig van creditcardnummer [...] ten name van [F. v. D.] ) en/of
- ( op of omstreeks 8 juni 2012) EUR 100,- (afkomstig van creditcardnummer [...] ten name van [F. v. D.] ) en/of
welke bedragen geheel of ten dele toebehoren aan
- die [L.A.] en/of
- die [J.L.] en/of
- die [L.D.] en/of
- die [A. v.d. B.] en/of
- die [G.D.] en/of
- die [B.R.] en/of
- die [A.B.] en/of
- die [F. v. D.] ,
in elk geval toebehorend aan een ander of anderen dan aan hem en/of zijn mededader(s),
weggenomen, waarbij hij en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot die/dat geldbedrag(en) heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen geldbedrag(en) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van gebruikmaking van (een) valse sleutel(s), te weten activeringscode(s) en/of pincode(s), tot welke hij en/of zijn mededader(s) niet is/was/waren gerechtigd en/of waarbij hij en/of zijn mededader(s) (vervolgens) met die verkregen gegevens (een) geldbedragen heeft/hebben opgenomen
van de rekening van die [D.F.] en/of [L.A.] en/of [J.L.] en/of [L.D.] en/of [A. v.d. B.] en/of [G.D.] en/of [B.R.] en/of [A.B.] en/of [F. v. D.] en/of [E.W. en/of C.V.] ,
3. (
Hoofdzakelijk zaaksdossier postmedewerker, Zaaksdossier Doorzoeking Bijlmerplein en Zaaksdossier 140 Verbaal)
hij in of omstreeks de periode van 6 februari 2012 tot en met 15 juni 2012 te Amsterdam en/of Hoofddorp en/of Noordwijk en/of Rotterdam en/of Lunteren en/of Eindhoven en/of Tilburg en/of Goirle en/of Den Haag en/of Haarlem en/of Duivendrecht en/of Grijpskerk en/of Almere en/of
‘s-Hertogenbosch en/of Nijmegen en/of Baarn en/of Rijswijk en/of Groningen en/of Oostzaan en/of Monster en/of Heerhugowaard en/of Gouda en/of Leeuwarden en/of Diemen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen heeft deelgenomen aan een organisatie (te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen, te weten [medeverdachte A.D.] en/of [medeverdachte V.D.] en/of [medeverdachte R. l. P.] en/of [medeverdachte E. A.] en/of [medeverdachte R.A.] en/of [medeverdachte C.A.] en/of [medeverdachte O.G.] en/of [medeverdachte D.Su] en/of [medeverdachte D.So.] en/of [medeverdachte E.E.] en/of [medeverdachte G.P.] en/of één of meer andere personen), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten verduistering gepleegd door postfunctionaris (artikel 273b Wetboek van Strafrecht) en/of oplichting van een of meerdere rechtsperso(o)n(en) (artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht) en/of witwassen van een of meer geldbedrag(en) (artikel 420ter/bis Wetboek van Strafrecht) en/of diefstal (in vereniging) met gebruikmaking van valse sleutel (artikel 311 Wetboek van Strafrecht);
Zaak B met parketnummer 13-733012-13 (gevoegd):
(Hoofdzakelijk zaaksdossier doorzoeking [adres ] )
hij op of omstreeks 18 juni 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen van categorie II (stroomstootwapen, YRG, 800TYPE) voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Verweer partieel nietige dagvaarding

De verdediging heeft betoogd dat de dagvaarding ten aanzien van de in zaak A onder 3 opgenomen zinsnede ‘en/of één of meer andere personen’ partieel nietig moet worden verklaard en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Doordat nu ten laste is gelegd dat de verdachte ‘tezamen en vereniging met anderen’ heeft deelgenomen aan een samenwerkingsverband met diverse bij naam genoemde personen én met ‘een of meer andere personen’, is de tenlastelegging onvoldoende feitelijk. In het dossier worden tal van namen genoemd, terwijl onduidelijk is welke personen worden gezien als deelnemer aan een criminele organisatie. Dit maakt dat de verdachte niet weet waartegen hij zich moet verweren. De verdediging heeft in dit verband verwezen naar een arrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2004:AO 7020).
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding wel voldoende duidelijk is, zodat het verweer moet worden verworpen.
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van artikel 261, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) behelst de inleidende dagvaarding een opgave van het feit dat ten laste wordt gelegd, met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse het feit zou zijn begaan onder vermelding van de wettelijke voorschriften waarbij het feit strafbaar is gesteld. Het tweede lid voegt daaraan toe dat de inleidende dagvaarding tevens de vermelding behelst van de omstandigheden waaronder het feit zou zijn begaan. Bij de uitleg van deze bepaling moet men voortdurend in het oog houden dat centraal staat of de verdachte zich op basis van de tenlastelegging goed kan verdedigen. Ook voor de rechter moet de tenlastelegging begrijpelijk zijn. De eis van ‘een opgave van het feit’ wordt zo uitgelegd, dat het geheel duidelijk en begrijpelijk, niet innerlijk tegenstrijdig en voldoende feitelijk moet zijn. Uit de jurisprudentie volgt dat bij de beoordeling van een nietigheidsverweer ten aanzien van de inleidende dagvaarding een aantal factoren dient te worden meegewogen. Eén van die factoren is de vraag of er bij de verdachte bij kennisneming van het onderliggende strafdossier redelijkerwijs twijfel kan bestaan welke specifieke gedragingen hem worden verweten. Een andere factor die moet worden meegewogen is, dat in de bewoordingen van de tenlastelegging besloten kan liggen wat het voorwerp van het strafrechtelijk onderzoek vormt. Ook de inhoud van de door de verdediging overlegde pleitnotities mag in de beoordeling van het nietigheidsverweer worden meegenomen, net als de verklaring van de verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting.
Anders dan de verdediging, is het hof van oordeel dat de tekst van de tenlastelegging, tegen de achtergrond van het onderliggende dossier, voldoende duidelijk maakt waartegen de verdachte zich heeft te verdedigen, namelijk dat hij – kort gezegd – heeft deelgenomen aan een organisatie, met bepaalde bij naam genoemde personen en/of andere (niet bij naam genoemde) personen, welke organisatie het plegen van nader aangeduide misdrijven tot oogmerk had. Deze omschrijving van wat de verdachte wordt verweten is – ook zonder concretisering van alle andere deelnemers aan die organisatie – voldoende feitelijk. In samenhang met de inhoud van het dossier moet het voor de verdachte duidelijk zijn geweest wat hem wordt verweten. Dat dit anders zou zijn is het hof overigens ook niet gebleken.
Het hof betrekt daarbij dat de verdediging dit verweer in eerste aanleg niet heeft gevoerd, en dat blijkens het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep bij de verdachte redelijkerwijs geen twijfel kon bestaan over de vraag welke gedragingen hem worden verweten.
De tenlastelegging voldoet derhalve aan de daaraan in de wet gestelde eisen. Het verweer wordt daarom verworpen.

Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Ten aanzien van zaak A onder 1, eerste gedachtestreepje
De raadsman heeft in hoger beroep vrijspraak bepleit van het in zaak A, onder feit 1, onder het eerste gedachtestreepje tenlastegelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de ING-bankpas van [J. v/d B.] op 18 juni 2012 is aangetroffen in de woning van [medeverdachte V.D.] op het adres [O] in Amsterdam. Deze bankpas bleek op 29 februari 2012 te zijn verstuurd naar het huisadres van [J. v/d B.] . Nu bij gebrek aan informatie hoe en door wie het poststuk is onderschept en hoe het stuk in de woning van [medeverdachte V.D.] terecht is gekomen, moet de verdachte hiervan worden vrijgesproken.
De advocaat-generaal kan zich vinden in de door de raadsman bepleitte vrijspraak voor het in zaak A, onder feit 1, onder het eerste gedachtestreepje tenlastegelegde.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof acht, anders dan de raadsman en de advocaat-generaal, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich ook schuldig heeft gemaakt aan de verduistering van de bankpas van [J. v/d B.] . Uit de stukken in het dossier kan worden afgeleid dat de verdachte sinds halverwege 2010 werkzaam was bij PostNL en dat hij, volgens zijn eigen verklaring, vanaf eind 2011 (onder meer) bankpassen uit postzakken wederrechtelijk zich is gaan toe-eigenen. De verdachte werkte van maandag tot en met vrijdag, en ook in de periode dat de pas is verstuurd (op woensdag 29 februari 2012). Uit het dossier blijkt dat het adres van de woning van [J. v/d B.] , te weten [adres ] , is gelegen binnen het postcodegebied waarbinnen de verdachte zijn werkzaamheden voor PostNL verrichtte. Uit de verklaring van de verdachte blijkt bovendien dat hij zijn neven, de broers [medeverdachte A.D.] en [medeverdachte V.D.] bezocht op het adres [B] in Amsterdam. Dat die bankpas op enig moment in een woning terecht is gekomen, waar de verdachte zelf niet is geweest, bevreemdt geenszins. Het hof betrekt daarbij verdachtes verklaring dat hij veelvuldig en aan verschillende personen bankpassen heeft gegeven. Daar komt bij dat de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg op 25 oktober 2016 zonder enig voorbehoud heeft bekend poststukken van PostNL uit het posttraject te hebben weggenomen. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, vermag het hof niet in te zien, waarom die bekentenis niet tevens de bankpas van [J. v/d B.] omvat. Het hof acht hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht, namelijk dat onduidelijk is hoe die bankpas in een bepaalde woning terecht is gekomen, bezien in de context van dit dossier, van onvoldoende gewicht om op dit punt tot een ander oordeel te komen.
Ten aanzien van zaak A onder 2
De raadsman van de verdachte heeft integrale vrijspraak bepleit en daarmee ook vrijspraak van het door de rechtbank bewezenverklaarde ten aanzien van rekeninghouder [A. v.d. B.] . Het enkele feit dat de verdachte kennelijk de bankpas van mevrouw [A. v.d. B.] uit de postzak heeft gevist en aan [medeverdachte R.A.] heeft gegeven, maakt hem nog niet tot medepleger van de diefstal van het geld. Hoogstens maakt die handeling hem medeplichtig aan dit feit, maar dat is niet tenlastegelegd.
Het Openbaar Ministerie heeft bewezenverklaring gevorderd van de ten laste gelegde gekwalificeerde diefstallen van de betreffende bankrekening van mevrouw [A. v.d. B.] . Het moge zo zijn dat de verdachte niet telkens zelf heeft gepind; uit het dossier blijkt dat zijn handelingen, die duiden op een nauwe en bewuste samenwerking en een gezamenlijk optrekken, hem wel degelijk tot medepleger maken. Het Openbaar Ministerie heeft vrijspraak gevorderd ten aanzien van de overige in zaak A onder 2 tenlastegelegde gekwalificeerde diefstallen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Met de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan de gekwalificeerde diefstallen ten aanzien van de bankrekening van mevrouw [A. v.d. B.] .
Op grond van de bekennende verklaring van de verdachte kan voorts worden aangenomen dat hij de betaalpassen van alle in zaak A onder 2 genoemde rekeninghouders, te weten [J.L.] , [L.A.] , [L.D.] , [F. v. D.] , [A. v.d. B.] , [G.D.] , [B.R.] en [A.B.] , heeft weggenomen. Uit het dossier kan ook worden afgeleid dat van de al die rekeningen geldbedragen zijn weggenomen.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij de door hem verduisterde bankbescheiden vaak aan anderen gaf in ruil voor geld, variërend van een paar tientjes tot honderd euro. Het hof wil, bij gebreke van contra-indicaties die in een andere richting wijzen, wel aannemen dat de verdachte de betaalpassen van [J.L.] , [L.A.] , [L.D.] , [G.D.] , [F. v. D.] , [B.R.] en [A.B.] daadwerkelijk aan een ander heeft gegeven. Nu onvoldoende is gebleken van een verdergaande betrokkenheid van de verdachte ten aanzien van die rekeninghouders zal het hof de verdachte ter zake vrijspreken.
Anders ligt het voor wat betreft rekeninghouder [A. v.d. B.] . Uit het dossier is gebleken dat [A. v.d. B.] op 30 april 2012 een nieuwe ING-betaalpas heeft aangevraagd. Deze pas is door ING afgegeven en op 7 mei 2012 verzonden naar het adres van (de ouders van) [A. v.d. B.] , zijnde een adres binnen het postcodegebied waarbinnen de verdachte werkzaam was.
Op 10 mei 2012 is gezien dat de verdachte om 12.30 uur, kort na zijn dienst waarbij is gezien dat hij ING-passen heeft gepakt, [medeverdachte R.A.] oppikt. Zij rijden naar station Bijlmer Arena, waar [medeverdachte R.A.] om 12:32 uur uitstapt en in de richting van het station loopt. Uit de bankgegevens van [A. v.d. B.] blijkt dat om 12.36 uur op station Amsterdam Bijlmer Arena € 1,30 van haar rekening is afgeschreven. Om 12.39 uur pingt [medeverdachte R.A.] naar [verdachte] : ‘Moet ik gaan, ik durf niet man.’, waarop [verdachte] om 12.40 uur antwoordt: ‘Nee kom dan’. Om 12:42 uur stapt [medeverdachte R.A.] weer bij [verdachte] in de auto. Om 12:56 uur stoppen ze bij het Amstelstation, waar [medeverdachte R.A.] weer uitstapt en het station inloopt. Verbalisanten zien [medeverdachte R.A.] vervolgens pinnen bij een ING-automaat met nummer 2075. Uit de bankgegevens van [A. v.d. B.] blijkt dat precies op dat tijdstip bij die pinautomaat een bedrag van € 900,00 van haar rekening wordt opgenomen. Direct daarna stapt [medeverdachte R.A.] weer bij [verdachte] in de auto en rijden zij samen naar de [adres ] , waar de auto wordt geparkeerd.
Het hof leidt uit deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, af dat bij de geldopnames van de rekening van [A. v.d. B.] sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte R.A.] en de verdachte die in de kern bestonden uit een gezamenlijke uitvoering, waaraan de verdachte een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd. Het hof betrekt daarbij dat de verdachte geen (plausibele) verklaring heeft afgelegd die een andere interpretatie van deze hem belastende feiten rechtvaardigt.
Ten aanzien van zaak A onder 3
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak ten aanzien van het in zaak A onder feit 3 ten laste gelegde bepleit en daartoe het navolgende aangevoerd. Het dossier bevat geen bewijs dat sprake was van een structurele en duurzame betrokkenheid van de verdachte bij de veronderstelde organisatie en het (voorwaardelijk) opzet op het oogmerk van de organisatie om misdrijven te plegen. Daarmee bevat het dossier onvoldoende bewijs voor zijn deelname aan deze criminele organisatie. Hierbij speelt een rol dat veel van de contacten die de verdachte had familieleden betroffen en dat de verdachte overigens met verschillende personen in contact stond. Hij leverde aan wie hem daarom vroeg.
Het Openbaar Ministerie heeft tot bewezenverklaring gerequireerd. Uit het dossier kan worden afgeleid dat de verdachte langdurig heeft samengewerkt met [medeverdachte A.D.] en [medeverdachte V.D.] en met [medeverdachte C.A.] , [medeverdachte D.M.] en [medeverdachte E. A.] . Dit blijkt uit de onderling gevoerde telefoongesprekken en uit observaties. De rol van de verdachte bestond uit het verduisteren van poststukken. De verdachte was daarnaast ook op een andere manier actief. Zo is hij op 2 februari 2012 met de verdachte [medeverdachte E. A.] gezien en op 10 februari 2012 met [medeverdachte C.A.] , [medeverdachte E. A.] , [medeverdachte R.A.] en [medeverdachte V.D.] , terwijl er bij meerdere geldautomaten wordt gepind. De verdachte heeft verklaard dat hij met anderen samenwerkte en dat hij wist dat er fraude werd gepleegd en voor zijn bijdrage ontving hij een vergoeding. De advocaat-generaal vordert bewezenverklaring voor dit feit in de periode van 6 februari 2012 tot aan de datum van zijn aanhouding op 18 juni 2012.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Wettelijk en juridisch kader criminele organisatie
Aan de verdachte wordt verweten dat hij heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had misdrijven te plegen. Dit is strafbaar gesteld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Aan deze strafbaarstelling ligt de gedachte ten grondslag dat de openbare orde beschermd dient te worden tegen organisaties die beogen misdrijven te plegen. Het gaat hier om een zelfstandig strafbaar feit. Het doet er niet toe of de misdrijven, waarop de organisatie het oog heeft, zijn gepleegd dan wel pogingen daartoe zijn ondernomen of zelfs maar strafbare voorbereidingen daartoe zijn getroffen. Evenmin is van belang of een deelnemer aan de organisatie heeft meegedaan aan misdrijven die door andere deelnemers daaraan zijn gepleegd (of zijn gepoogd te plegen of voorbereid). Niet is vereist dat een deelnemer aan de organisatie enige vorm van opzet heeft gehad op de door de organisatie beoogde concrete misdrijven of van enig concreet misdrijf wetenschap heeft gehad. Een persoon is strafbaar louter vanwege zijn (opzettelijke) deelneming aan die organisatie.
Volgens bestendige jurisprudentie moeten onder een organisatie en deelneming daaraan als bedoeld in artikel 140 Sr worden verstaan:
Een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat een persoon om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is.
Aanwijzingen voor het bestaan van een dergelijk samenwerkingsverband kunnen bijvoorbeeld zijn: gemeenschappelijke regels, het voeren van overleg, gezamenlijke besluitvorming, een taakverdeling, een bepaalde hiërarchie en/of geledingen. Dit zijn echter geen constitutieve vereisten om van een samenwerkingsverband te kunnen spreken.
Niet is vereist dat het samenwerkingsverband steeds uit dezelfde personen bestaat of dat alle deelnemers elkaar kennen. Evenmin is vereist dat ten aanzien van alle deelnemers blijkt van een gestructureerde vorm van samenwerking met een of meer andere deelnemers aan de organisatie. Wel is vereist dat de deelnemers opzet hadden op het deelnemen aan deze organisatie, waartoe het voorwaardelijk opzet onvoldoende is. Daartoe dient vast komen te staan dat zij gedurende zekere tijd hebben samengewerkt met ten minste een van de andere deelnemers aan de organisatie en dat zij in zijn algemeenheid weten dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Die samenwerking dient voorts te hebben bestaan uit het hebben van een aandeel in of het leveren van een bijdrage aan gedragingen, die strekten tot verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt het hof met betrekking tot de onderhavige – kort gezegd – pinpasfraude het volgende af.
Uit het dossier kan worden afgeleid dat verschillende werkwijzen werden gehanteerd. In sommige gevallen werd, kennelijk door iemand uit de organisatie, een nieuwe bankpas met bijbehorende pincode bij een bank aangevraagd. Deze bankpas en het enkele dagen later verzonden pincode-afhaalbericht werden door een postmedewerker onderschept. In andere gevallen vroeg de rekeninghouder zelf een nieuwe bankpas met bijbehorende pincode aan. Ook in dat geval werden de bankpassen en de later verzonden pincode-afhaalberichten door een postmedewerker onderschept. In laatstgenoemde situatie werd vervolgens een katvanger ingezet om met een speciaal daarvoor gemaakt vals legitimatiebewijs, de pincodebrief bij de bank op te halen, waarna de katvanger langs pinautomaten werd gereden om geldopnames te doen.
Vooropgesteld wordt dat dergelijke werkwijzen reeds duiden op een zekere organisatie en structuur. Diverse daders verrichten immers diverse handelingen, welke handelingen op elkaar dienen te worden afgestemd. Dat sprake was van een samenwerkingsverband leidt het hof af uit de inhoud van onder meer de tapgesprekken, de observaties, de bij diverse doorzoekingen in beslag genomen voorwerpen en de verklaringen van onder andere [medeverdachte C.A.] . Uit haar verklaringen blijkt dat zij gedurende een langere periode pincodebrieven bij banken heeft opgehaald en vervolgens geld heeft gepind. Zij handelde daarbij in opdracht van [medeverdachte E. A.] en [medeverdachte V.D.] . Van hen ontving ze de benodigde bankbescheiden, de valse legitimatiebewijzen en haar financiële vergoeding. Aan hen gaf zij ook het gepinde geld af. Hieruit volgt reeds dat [medeverdachte E. A.] en [medeverdachte V.D.] een centrale rol innamen. Zij waren verantwoordelijk voor het regelen en aansturen van de katvangers, het regelen van de identiteitsbewijzen en zij verdeelden het geld. Uit de verklaring van [getuige C.J.] volgt dat [medeverdachte A.D.] eenzelfde rol kan worden toegedicht. Daarbij merkt het hof op dat het feit dat [medeverdachte E. A.] , [medeverdachte V.D.] en [medeverdachte A.D.] niet bij alle oplichtingen voor alle andere deelnemers zichtbaar in beeld waren, daaraan niet afdoet.
De rol die de verdachte heeft vervuld is essentieel te noemen. Hij heeft gedurende een lange periode stelselmatig (onder andere) betaalpassen, creditcards en afhaalberichten voor pincodes, die nodig waren om uiteindelijk de pinopnames te kunnen doen, verduisterd en (meestal) aan anderen gegeven. Hij wist wat die anderen met de door hem geleverde bankbescheiden deden en ontving daarvoor een financiële vergoeding. Uit het dossier blijkt dat de verdachte in contact stond met [medeverdachte E. A.] , [medeverdachte A.D.] en [medeverdachte V.D.] . Gebleken is dat hij in ieder geval aan [medeverdachte E. A.] en [medeverdachte A.D.] poststukken heeft overgedragen en dat hij met [medeverdachte E. A.] een intensief telefonisch contact heeft onderhouden. De verdachte heeft bovendien zelf ter zitting van 25 oktober 2016 verklaard dat zijn handelen als samenwerking kan worden gezien.
De vraag of de verdachte gelet op het voorgaande als deelnemer aan een criminele organisatie kan worden gekwalificeerd, beantwoordt het hof bevestigend. Zijn handelen binnen het verband had immers het oogmerk op het voortduren van deze vorm van pinpasfraude met als doel het verdienen van geld. Iedere te vervullen rol was daarvoor wezenlijk en de rol van verdachte is in het geheel van de pinpasfraude niet weg te denken.
Het hof acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte aan deze criminele organisatie heeft deelgenomen. Het bewijs van het (dubbele) opzet van de verdachte, zowel op de deelname aan de organisatie, als op het oogmerk van deze organisatie, volgt uit hetgeen hiervoor over de rol van de verdachte is overwogen. Dat de verdachte, naar uit het dossier kan worden afgeleid, niet exclusief aan [medeverdachte E. A.] , [medeverdachte A.D.] Deam en [medeverdachte V.D.] leverde, doet daaraan niet af.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1, 2 en 3 en in zaak B tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A1.
hij omstreeks de periode van 29 februari 2012 tot en met 14 juni 2012, te Amsterdam, een aan PostNL toevertrouwd stuk en/of pakket, en enig daarin gesloten voorwerp opzettelijk zich heeft toegeëigend, terwijl hij, verdachte, werkzaam is bij PostNL, immers heeft hij opzettelijk
- omstreeks 3 februari 2012 een ING brief met bankpas met nummer [...] ten name van [J. v/d B.] ( [adres ] ), en
- omstreeks 10 maart 2012 een envelop van de ING met daarin de pinpas van rekeningnummer [...] ten name van [D.F.] , en - op 4 april 2012 een pakket met daarin een overhemd, en
- omstreeks 6 april 2012 een pakket met opschrift “H&M” met daarin een broek, en
- omstreeks 10 april 2012 enveloppen van de ING met daarin de creditcard met nummer [...] ten name van [J.L.] en een bij die creditcard bijhorende activeringscode, en
- omstreeks 10 april 2012 enveloppen van de ING met daarin de creditcard met nummer [...] ten name van [L.A.] en een bij die creditcard bijhorende activeringscode, en
- omstreeks 11 april 2012 enveloppen met daarin oranje bankpassen van de ING en met daarin een DVD, en
- omstreeks 12 april 2012 een envelop met daarin een oranje bankpas, en
- omstreeks 7 mei 2012 enveloppen van de ING met daarin de creditcard met nummer [...] ten name van [L.D.] en een bij die creditcard bijhorende activeringscode, en
- omstreeks 9 mei 2012 een envelop met daarin een bankpas van de ING, en
- omstreeks 10 mei 2012 enveloppen met daarin bankpassen van ING en poststukken die gericht waren aan het ING bankkantoor aan de Ouddiemerlaan 225 met daarin een betaalpas met pasnummer [...] ten name van [G.D.] en een bij die betaalpas bijhorende pincode, en
- omstreeks 10 mei 2012 enveloppen van de ING met daarin de creditcard met nummer [...] ten name van [B.R.] en een bij die creditcard bijhorende activeringscode, en
- omstreeks 10 mei 2012 enveloppen van de ING met daarin de creditcard met nummer [...] ten name van [A.B.] en een bij die creditcard bijhorende activeringscode, en
- omstreeks 15 mei 2012 een envelop met daarin een oranje bankpas, en
- omstreeks 29 mei 2012 enveloppen van de ING met daarin de creditcard met nummer [...] ten name van [F. v. D.] en een bij die creditcard bijhorende activeringscode, en
- omstreeks 12 juni 2012 enveloppen van de ABN AMRO met daarin een pinbrief van rekeningnummer [...] ten name van [E.W. en/of C.V.] , en
- omstreeks 12 juni 2012 enveloppen van de ING met daarin bankpassen, en
- omstreeks 13 juni 2012 enveloppen van de ING met daarin meer bankpassen, en
- omstreeks 14 juni 2012 enveloppen van de ABN AMRO met daarin debitcards met nummers 531 en 541 van rekeningnummer [...] ten name van [E.W. en/of C.V.] ,
zich toegeëigend;
2.
hij op 10 mei 2012 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening geldbedragen heeft weggenomen, immers hebben hij en zijn mededader op 10 mei 2012 EUR 900,- en EUR 1,30 (afkomstig van het rekeningnummer [...] ten name van [A. v.d. B.] ), welke bedragen toebehoren aan die [A. v.d. B.] ,
weggenomen, waarbij hij en zijn mededader die weg te nemen geldbedragen onder hun bereik hebben gebracht door middel van gebruikmaking van een valse sleutel, te weten een pincode, tot welke hij en zijn mededader niet waren gerechtigd;
3.
hij in de periode van 6 februari 2012 tot en met 15 juni 2012 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen heeft deelgenomen aan een organisatie te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen, te weten [medeverdachte A.D.] en [medeverdachte V.D.] en [medeverdachte E. A.] en [medeverdachte C.A.] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten verduistering gepleegd door postfunctionaris (artikel 273b Wetboek van Strafrecht) en oplichting van rechtsperso(o)n(en) (artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht) en witwassen van geldbedragen (artikel 420ter/bis Wetboek van Strafrecht) en diefstal met gebruikmaking van valse sleutels (artikel 311 Wetboek van Strafrecht);
Zaak Bhij op 18 juni 2012 te Amsterdam, een wapen van categorie II (stroomstootwapen, YRG, 800TYPE) voorhanden heeft gehad.
Hetgeen in zaak A onder 1, 2 en 3 en in zaak B meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A onder 1, 2 en 3 en in zaak B bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde levert op:
als persoon werkzaam bij enige openbare instelling van vervoer opzettelijk een in een aan die instelling toevertrouwd stuk gesloten voorwerp zich toe-eigenen, meermalen gepleegd.
Het in zaak A onder 2 bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.
Het in zaak A onder 3 bewezenverklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Het in zaak B bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in zaak A onder 1, 2 en 3 en in zaak B bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A onder 1, 2 en 3 en in zaak B bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien maanden.
Daarnaast heeft de rechtbank beslissingen genomen ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen en de vordering tot gevangenneming afgewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A onder 1, 2 en 3 en in zaak B tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden met aftrek van de tijd die hij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht. De advocaat-generaal heeft zich met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich langdurig en stelselmatig schuldig gemaakt aan het verduisteren van poststukken die hij als medewerker van PostNL onder zich had. Dat betrof bankpassen en dergelijke, maar ook kleding en andere voorwerpen. De tijd die de verdachte nam bij het doorspitten van de post is stuitend te noemen. Hij waande zich ongezien en onaantastbaar en doorzocht in de cabine van de Mercedes Sprinter bus van PostNL systematisch vele postzakken. Hiermee heeft verdachte PostNL en in het bijzonder de verzenders en ontvangers van de betreffende poststukken schade en ongemak berokkend. Het vertrouwen in het postverkeer van de getroffenen is op deze wijze ernstig geschaad.
Daarnaast heeft de verdachte zich samen met een ander schuldig gemaakt aan diefstallen met een valse sleutel, waardoor aan [A. v.d. B.] financiële schade is toegebracht.
Voorts heeft de verdachte zich gedurende enkele maanden schuldig gemaakt aan deelneming aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van – kort gezegd – pinpasfraude. Hij heeft als medewerker van PostNL misbruik gemaakt van zijn bevoegdheden en heeft een grote hoeveelheid post verduisterd en doorgeleid aan anderen. Hij bepaalde naar eigen zeggen zelf wat hij pakte, maar uit het dossier blijkt ook duidelijk dat hem in dit verband opdrachten werden gegeven die hij uitvoerde. Met deze bankgegevens zijn uiteindelijk aanzienlijke geldbedragen van bankrekeningen van nietsvermoedende rekeninghouders opgenomen.
Ten slotte heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het overtreden van de Wet wapens en munitie door het voorhanden hebben van een stroomstootwapen. Ook dit is een ernstig feit omdat het ongecontroleerde bezit van wapens een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen oplevert.
De advocaat-generaal heeft voor de vordering tot strafoplegging aansluiting gezocht bij de strafvorderingsrichtlijnen inzake Cybercrime van het Openbaar Ministerie.
Het hof volgt de advocaat-generaal hierin niet en overweegt ten aanzien van de strafoplegging het volgende. Voor het hof leggen de ernst en het georganiseerde karakter van de feiten, het leed en het ongemak dat met het plegen van die strafbare feiten is berokkend, de omvang van de veroorzaakte schade, de professionaliteit waarmee te werk is gegaan en in het bijzonder het strafdoel van generale preventie bij de strafbepaling veel gewicht in de schaal. Het gaat bij generale preventie om normbevestiging en afschrikking. Het hof ziet aanleiding om in deze zaak aan dit strafdoel bij de bepaling van de strafmaat een bijzonder gewicht toe te kennen, vanwege het feit dat in de maatschappij een toenemend aantal burgers slachtoffer worden van deze ernstige vorm van criminaliteit. Kenmerkend voor de relatie tussen de banken en haar cliënten is het vertrouwen dat de burgers stellen in het functioneren van het financiële systeem. Deze ernstige vorm van criminaliteit kan het vertrouwen dat de burger in banken en andere financiële ondernemingen heeft, in ernstige mate schenden en kan zelfs ontwrichtend werken. Deze zaak staat bovendien niet op zichzelf, nu in toenemende mate sprake is van zogeheten phishing fraude. Het strafdoel van generale preventie heeft naar het oordeel van het hof een sterk straf verhogend gevolg, waarmee wordt getracht potentiële daders af te schrikken.
In de zaak 13Ostara maakt het hof een onderscheid tussen de deelnemers aan de criminele organisatie op grond van hun rol en hun handelen. Binnen de criminele organisatie zijn minst genomen drie niveaus te onderscheiden. Zo zijn er deelnemers in een bovenste laag die de uiteindelijke phishing fraude organiseren. In een tussenlaag – het middenkader – treden deelnemers op die de verbinding leggen tussen enerzijds de bovenste laag zoals omschreven en de onderste laag waarin veelal katvangers opereren. Tot de tussenlaag worden ook gerekend de postmedewerkers en bankmedewerkers die de voor de phishing fraude belangrijke informatie weten te verwerven en binnen de criminele organisatie beschikbaar te stellen.
Bij de strafoplegging wordt dit te maken onderscheid tot uitgangspunt genomen, waarbij voor de verdachten die hebben geopereerd in de bovenste laag, gelet op hun rol, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vierentwintig maanden als uitgangpunt zal worden genomen. Voor de tussenlaag, zoals omschreven, zal een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twintig maanden als uitgangspunt worden genomen. De onderste laag is in de strafzaken die thans binnen het onderzoek 13Ostara voorliggen niet meer vertegenwoordigd.
Verder blijkt uit het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 4 december 2020 dat de verdachte eerder, zij het voor een andersoortig strafbaar feit, onherroepelijk is veroordeeld.
Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is van toepassing.
Het hof houdt in het voordeel van de verdachte rekening met zijn huidige persoonlijke omstandigheden, zoals deze door de verdachte en zijn raadsman ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht. Daaruit is gebleken – kort gezegd – dat de verdachte sinds september 2018 een goedlopende eenmanszaak heeft. De schulden die er zijn, zijn in kaart gebracht en worden afgelost. Het hof houdt ook rekening met het feit dat de verdachte verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen en de verwijtbaarheid ervan heeft ingezien. Uit dit alles ontstaat de indruk dat de verdachte zijn leven goed op de rit heeft. Het hof ziet in deze omstandigheden aanleiding aan de verdachte een straf op te leggen, die erop neer komt dat hij niet opnieuw gedetineerd raakt, opdat de positieve ontwikkeling in zijn leven niet wordt doorkruist. Het hof ziet in dit geval meerwaarde in de oplegging van een onvoorwaardelijke en maximale taakstraf. Om de ernst van de feiten tot uitdrukking te brengen en als stok achter de deur om de verdachte ervan te weerhouden om in de toekomst opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen, legt het hof een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd voor de duur van twee jaren op.
Het hof constateert dat sprake is van een aanzienlijke schending van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Immers, de verdachte is op 18 juni 2012 aangehouden, waarvan niet vaststaat dat de verdachte ten behoeve van de onderhavige zaak is aangehouden en in verzekering is gesteld. Het vonnis in eerste aanleg is gewezen op 24 januari 2017. De verdachte heeft op 1 februari 2017 hoger beroep ingesteld. Het hof wijst vandaag, 25 februari 2021, arrest. Dit houdt in dat de redelijke termijn zowel in de fase van de eerste aanleg als in hoger beroep in ruime mate is overschreden.
Het hof zou zonder deze constatering, alle hiervoor genoemde omstandigheden in aanmerking nemende, en gelet op het hiervoor gegeven uitgangspunt voor de strafoplegging ten aanzien van alle verdachten die thans in 13Ostara terecht staan, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twintig maanden hebben opgelegd. Het hof rekent de verdachte immers tot het middenkader dat heeft gehandeld ten behoeve van de organisatoren die het meeste voordeel van zijn handelen heeft gehad.
Gelet echter op de hiervoor vastgestelde aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn en gelet op hetgeen is overwogen ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, moet worden volstaan met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur alsmede een taakstraf van na te melden omvang. Deze strafoplegging is naar het oordeel van het hof passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij ABN AMRO Bank N.V. [1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 8.400,00, bestaande uit de frauduleus overgeboekte en opgenomen geldbedragen ten laste van de bankrekeningen van [E.W. en/of C.V.] . De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Een benadeelde partij kan in het strafproces vergoeding vorderen van de schade die zij door een strafbaar feit heeft geleden indien tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de schade voldoende verband bestaat om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Voor de beantwoording van de vraag of zodanig verband bestaat zijn de concrete omstandigheden van het geval bepalend (vgl. HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793).
Naar het zich laat aanzien is de bank, door uitbetaling van de schade aan hun cliënten, krachtens overeenkomst in de rechten van haar cliënt getreden als bedoeld in art. 6:150 van het Burgerlijk Wetboek. De bank kan daarom niet gelden als benadeelde partij die als rechtstreeks gevolg van de bewezenverklaarde feiten schade heeft geleden (vgl. HR 23 maart 1999, NJ 1999, 403).
De vordering zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.

Vordering van de benadeelde partij ING Bank N.V. [2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 11.123,98, bestaande uit de frauduleus overgeboekte en opgenomen geldbedragen ten laste van de bankrekeningen van [D.F.] , [J.L.] , [L.A.] , [L.D.] , [F. v. D.] , [G.D.] , [B.R.] en [A.B.] . De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Een benadeelde partij kan in het strafproces vergoeding vorderen van de schade die zij door een strafbaar feit heeft geleden indien tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de schade voldoende verband bestaat om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Voor de beantwoording van de vraag of zodanig verband bestaat zijn de concrete omstandigheden van het geval bepalend (vgl. HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793).
Naar het zich laat aanzien is de bank, door uitbetaling van de schade aan hun cliënten, krachtens overeenkomst in de rechten van haar cliënten getreden als bedoeld in art. 6:150 van het Burgerlijk Wetboek. De bank kan daarom niet gelden als benadeelde partij die als rechtstreeks gevolg van de bewezenverklaarde feiten schade heeft geleden (vgl. HR 23 maart 1999, NJ 1999, 403).
De vordering zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63, 140, 273b en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A (met parketnummer 13-710113-12) onder 1, 2 en 3 en in zaak B (met parketnummer 13-733012-13) tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A (met parketnummer 13-710113-12) onder 1, 2 en 3 en in zaak B (met parketnummer 13-733012-13) bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
16 (zestien) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij ABN AMRO Bank N.V. t.a.v. [1]
Verklaart de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij ING Bank N.V. [2]
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.W.H.G. Loyson, mr. M. Jurgens en mr. E. van Die, in tegenwoordigheid van mr. J. Mulder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 februari 2021.
Mr. Van Die is buiten staat dit verkort arrest mede te ondertekenen.