ECLI:NL:GHAMS:2021:477

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 januari 2021
Publicatiedatum
19 februari 2021
Zaaknummer
23-001646-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vrijspraak in hoger beroep inzake diefstal met geweld

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 16 juli 2020. Het hoger beroep was ingesteld door het openbaar ministerie, dat zich enkel richtte tegen de vrijspraak van de verdachte in zaak B, die betrekking had op een diefstal met geweld. De verdachte, geboren in 2001, werd beschuldigd van betrokkenheid bij de diefstal van een tas van de benadeelde partij. Tijdens de zitting op 14 januari 2021 heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, met een vervangende hechtenis van 90 dagen, en een voorwaardelijke jeugddetentie van vier maanden.

Het hof heeft het procesdossier en de verklaringen van de verdachte en zijn raadsvrouw in overweging genomen. Het hof concludeert dat er onvoldoende bewijs is voor de stelling dat de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan de diefstal, waardoor de vereiste nauwe en bewuste samenwerking voor een bewezenverklaring van medeplegen ontbreekt. Het hof bevestigt daarom de vrijspraak van de rechtbank en is van oordeel dat de beslissing van de rechtbank met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging niet onderworpen is aan het hoger beroep.

De uitspraak van het hof bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank, waarbij de verdachte is vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten in zaak B. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 285,50 toegewezen, met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel. De beslissing is genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, met inachtneming van de relevante juridische bepalingen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001646-20
datum uitspraak: 28 januari 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 16 juli 2020 in gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-248344-19 (A) en 13-301105-19 (B), alsmede 13-684020-17 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft bij akte van 29 juli 2020 beperkt hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis, namelijk enkel voor zover dit ziet op de vrijspraak in zaak B.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de verdachte voor het in zaak B tenlastegelegde met toepassing van het jeugdstrafrecht zal worden veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 180 uren, bij niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 90 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest naar de maatstaf van 2 uren per dag, alsmede een geheel voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van vier maanden met algemene en bijzondere voorwaarden (waaronder begeleiding door [naam] , verbonden aan [begeleiding] ) en een proeftijd voor de duur van twee jaren, alsmede toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging in die zin dat de proeftijd wordt verlengd (waarbij in de bijzondere voorwaarden eveneens de begeleiding door [naam] wordt bepaald) alsmede toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 285,50 met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.

Vonnis waarvan beroep

Het hof is met de rechtbank van oordeel dat uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting niet met de voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte een dusdanige intellectuele of materiele bijdrage heeft geleverd aan de diefstal met geweld van een tas van de benadeelde partij [benadeelde], dat sprake is van de voor een bewezenverklaring van het bestanddeel medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Het hof verenigt zich derhalve met het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en zal dit derhalve bevestigen.
Ten overvloede merkt het hof op dat de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging door de rechtbank in eerste aanleg (betreffende het vonnis van 14 september 2018 van de rechtbank Amsterdam met parketnummer 13/684020-17), gelet op de in eerste aanleg gewezen vrijspraak voor het in zaak B ten laste gelegde, begrepen moet worden te zijn verbonden aan de, thans niet aan het oordeel van het hof voorliggende, zaak A. Derhalve is deze vordering tot tenuitvoerlegging niet onderworpen aan het door het openbaar ministerie beperkt ingestelde hoger beroep.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. D. Radder en mr. A.M. Kengen, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 januari 2021.