ECLI:NL:GHAMS:2021:4379

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 maart 2021
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
23-002350-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de kantonrechter inzake rijden zonder rijbewijs op bromfiets

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 21 juni 2019 was gewezen. De verdachte, geboren in 2000, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld voor het rijden zonder rijbewijs op een bromfiets op 24 augustus 2018 te Hoofddorp. Tijdens de zitting in hoger beroep op 11 maart 2021 heeft de raadsman van de verdachte vrijspraak bepleit, waarbij hij aanvoerde dat de verdachte niet op de tenlastegelegde datum had gereden en dat er mogelijk sprake was van een persoonsverwisseling. Het hof heeft echter de waarnemingen van de verbalisant, die de verdachte op de tenlastegelegde datum had staande gehouden, als betrouwbaar beoordeeld. De verdachte had geen geldig rijbewijs en was eerder onherroepelijk veroordeeld voor een soortgelijk feit. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 32 uren, met een proeftijd van 2 jaren, en heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002350-19
datum uitspraak: 25 maart 2021
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland (locatie Haarlem) van 21 juni 2019 in de strafzaak onder parketnummer 96-190958-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 maart 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 24 augustus 2018 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, als bestuurder van een motorrijtuig (tweewielige bromfiets) heeft gereden op de weg, de Frankenburgsingel, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 395a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte vrijspraak bepleit. De verdachte ontkent op de tenlastegelegde datum te hebben gereden of daarvoor te zijn staande gehouden. Mogelijk is er sprake van een persoonsverwisseling. Bovendien staan verbalisant [verbalisant], die in zijn proces-verbaal relateert de verdachte te hebben staande gehouden, en de verdachte niet op goede voet met elkaar, waardoor dit proces-verbaal niet als objectief kan worden beschouwd.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het proces-verbaal van overtreding van [verbalisant] van 28 augustus 2018 volgt dat deze verbalisant de verdachte op de tenlastegelegde datum en plaats op een snorfiets zag rijden, terwijl hem ambtshalve bekend was dat de verdachte niet in het bezit was van een geldig rijbewijs. Tevens volgt uit voornoemd proces-verbaal dat de verdachte na staande houding zijn personalia aan de verbalisant verstrekte en verklaarde: “Ik reed niet”.
Uit het aanvullend proces-verbaal van verbalisant [verbalisant] van 9 maart 2021 volgt dat de verdachte in de periode rondom de datum in de tenlastelegging veelvuldig contact had met de politie en geregeld in de briefing van het basisteam Haarlemmermeer voorbij kwam. Tevens volgt uit dit aanvullend proces-verbaal dat [verbalisant] vanuit zijn werkzaamheden als politieambtenaar veelvuldig contact heeft gehad met de verdachte, bestaande voornamelijk uit staandehoudingen, aanhoudingen en diverse gesprekken, reden waarom hij met 100% zekerheid kan zeggen dat de persoon die hij op 24 augustus 2018 staande hield de verdachte betrof.
Het hof heeft gelet op de inhoud van voornoemde processen-verbaal geen enkele aanleiding te twijfelen aan de waarachtigheid en juistheid van de waarnemingen van verbalisant [verbalisant].
Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 24 augustus 2018 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, als bestuurder van een motorrijtuig (tweewielige bromfiets) heeft gereden op de weg, de Frankenburgsingel, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De kantonrechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 32 uren, subsidiair 16 dagen jeugddetentie, waarvan 12 uren, subsidiair 6 dagen jeugddetentie, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 32 uren, subsidiair 16 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft op de openbare weg gereden op een snorfiets, terwijl hij op dat moment niet in het bezit was van een daarvoor vereist rijbewijs. Daarmee heeft de verdachte er blijk van gegeven zich niets gelegen te laten aan de geldende verkeersregels, die mede zien op de veiligheid op de (openbare) weg. Ook heeft hij een onverantwoord risico genomen, mede omdat hij bij het veroorzaken van een ongeval niet verzekerd zou zijn geweest. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 februari 2021 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld ter zake van rijden zonder in bezit van een rijbewijs te zijn. Dit heeft de verdachte er niet van heeft weerhouden zich wederom aan dit delict schuldig te maken, hetgeen het hof in het nadeel van de verdachte weegt. Wel heeft het hof gesignaleerd dat de verdachte al geruime tijd geen nieuwe justitiële contacten meer heeft. De raadsman heeft ook onderstreept dat de verdachte nu een ander leven leidt, met name omdat hij veel werkt. Ook dit weegt het hof mee.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) in hoger beroep is overschreden, nu het eindarrest niet binnen 16 maanden nadat hoger beroep is ingesteld is gewezen. Het hof zal ter compensatie van die overschrijding, en mede gelet op de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte, de gehele op te leggen taakstraf in voorwaardelijke vorm opleggen.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 32 uren duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77x, 77y en 77z van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 107 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het bewezenverklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
32 (tweeëndertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
16 (zestien) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat de werkstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.J. van der Wilt, mr. A.M. Kengen en mr. M.K. Durdu-Agema, in tegenwoordigheid van mr. L. Pothast, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 maart 2021.
Mr. M.K. Durdu-Agema is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.