ECLI:NL:GHAMS:2021:4378

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 maart 2021
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
23-002905-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake overtreding van de Leerplichtwet met betrekking tot de zorgplicht van ouders voor schoolbezoek door hun kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, een ouder, was eerder veroordeeld voor het niet naleven van de Leerplichtwet, waarbij hij niet had gezorgd dat zijn zoon, die als leerling op een school was ingeschreven, deze school regelmatig bezocht. De tenlastelegging betrof een periode van 8 tot en met 14 januari 2019, waarin de verdachte zijn zorgplicht niet nakwam. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich inmiddels bewust is van het belang van schoolbezoek voor zijn zoon en dat hij zich in de toekomst zal houden aan de schoolperiodes bij het boeken van reizen.

Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en het bewezenverklaarde als strafbaar gekwalificeerd. De verdachte is veroordeeld tot een geldboete van € 500, waarvan € 250 voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn financiële situatie en eerdere veroordelingen voor soortgelijke overtredingen. De op te leggen straf is gegrond op de Leerplichtwet 1969 en het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen zijn verklaard.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002905-20
datum uitspraak: 11 maart 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 7 december 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-059865-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1967,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 maart 2021.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks 08 januari 2019 tot en met 14 januari 2019 te Amsterdam, althans in Nederland als degene die het gezag uitoefende over de jongere [naam], geboren op [geboortedag 2] 2008, althans als degene die zich met de feitelijke verzorging van de jongere [naam], geboren op [geboortedag 2] 2008, had belast, niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat voornoemde jongere, die als leerling van een school, te weten [school], stond ingeschreven, deze school na inschrijving geregeld bezocht;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 395a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij 8 januari 2019 tot en met 14 januari 2019 te Amsterdam, als degene die het gezag uitoefende over de jongere [naam], geboren op [geboortedag 2] 2008, niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat voornoemde jongere, die als leerling van een school, te weten [school], stond ingeschreven, deze school na inschrijving geregeld bezocht.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
als persoon bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969, de in artikel 2, eerste lid, van die wet opgelegde verplichtingen niet nakomen.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De kantonrechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 500,00 subsidiair 10 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 500,00 subsidiair 10 dagen hechtenis waarvan € 250,00 subsidiair 5 dagen hechtenis voorwaardelijk, te voldoen in 5 maandelijkse termijnen van elk € 50,00.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft in de bewezenverklaarde periode niet voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat zijn zoon [naam] de school, waar hij stond ingeschreven, bezocht. De Leerplichtwet verplicht de ouder om ervoor te zorgen dat de jongere als leerling op een school of instelling staat ingeschreven en dat de jongere die school of instelling na inschrijving regelmatig bezoekt. Op deze manier wordt onder meer getracht schoolverzuim en voortijdig schoolverlaten te voorkomen. De verdachte heeft deze verplichting gedurende vijf schooldagen verzaakt, kennelijk om langer in het buitenland te kunnen verblijven.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 februari 2021 is hij eerder ter zake van overtreding van de Leerplichtwet onherroepelijk veroordeeld.
Verder blijkt uit voornoemd uittreksel dat de verdachte bij vonnis van 7 december 2020 onherroepelijk is veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 800,00 ter zake van een overtreding van de Leerplichtwet, waardoor het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van toepassing is.
Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte zich inmiddels bewust is van het belang dat zijn zoon [naam] naar school gaat, en dat hij zich realiseert dat hij zich bij het boeken van reizen voortaan moet houden aan de perioden waarin [naam] naar school gaat en aan de beslissing van school op eventuele verlofaanvragen.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden. In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte – in het bijzonder zijn financiële situatie en de toepasselijkheid van artikel 63 Sr – ziet het hof met de advocaat-generaal aanleiding de in eerste aanleg opgelegde geldboete gedeeltelijk in voorwaardelijke vorm op te leggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 26 van de Leerplichtwet 1969 en de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24a, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking van 20 maart 2019 onder CJIB nummer [nummer].
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de geldboete, groot
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de
geldboetemag worden voldaan in
5 (vijf) termijnenvan
1 maand, elke termijn groot
€ 50,00 (vijftig euro).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.J. van der Wilt, mr. A.M. Kengen en mr. M.K. Durdu-Agema, in tegenwoordigheid van mr. L. Pothast, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 maart 2021.
Mr. M.K. Durdu-Agema is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.