ECLI:NL:GHAMS:2021:4311

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 november 2021
Publicatiedatum
16 februari 2022
Zaaknummer
21/00004
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde en uitnodiging voor zitting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland over de WOZ-waarde van een onroerende zaak in Haarlem. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde vastgesteld op € 664.000 voor het kalenderjaar 2019. Belanghebbende, vertegenwoordigd door gemachtigde M.F. Rupert, maakte bezwaar tegen deze beschikking, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. Het hoger beroep werd ingediend op 4 januari 2021, nadat de rechtbank de uitspraak op 17 november 2020 naar een onjuist adres had verzonden. Het Hof oordeelde dat de termijn voor het instellen van hoger beroep pas begon te lopen na het opnieuw toezenden van de uitspraak naar het juiste adres. Het Hof concludeerde dat belanghebbende niet op de juiste wijze was uitgenodigd voor de zitting bij de rechtbank, omdat de uitnodiging ook naar het verkeerde adres was verzonden. Hierdoor was het hoger beroep ontvankelijk en werd de uitspraak van de rechtbank vernietigd. De zaak werd terugverwezen naar de rechtbank voor een nieuwe behandeling, waarbij belanghebbende alsnog in de gelegenheid werd gesteld om te worden gehoord. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, vastgesteld op € 267, en werd het griffierecht van € 131 terugbetaald aan belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 21/00004
4 november 2021
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: M.F. Rupert)
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 20/440 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Haarlem,de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking met dagtekening 28 februari 2019 op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde (hierna: WOZ-waarde) van de onroerende zaak bekend als [adres 1] te Haarlem (hierna: de Woning) op de waardepeildatum 1 januari 2018 voor het kalenderjaar 2019 vastgesteld op € 664.000 (hierna: de WOZ-beschikking). In hetzelfde geschrift is ook de aanslag onroerende-zaakbelastingen voor het kalenderjaar 2019 bekend gemaakt.
1.2.
Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend 31 oktober 2019, de WOZ-waarde van de woning gehandhaafd.
1.3.
Bij uitspraak van 12 november 2020 heeft de rechtbank het tegen de uitspraak op bezwaar door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 4 januari 2021. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2021. Van de zijde van belanghebbende, die voor de zitting is uitgenodigd bij aangetekende brief met dagtekening 26 augustus 2021 verzonden naar het adres van haar gemachtigde ( [adres 2] , [postcode] [plaats] ), is niemand verschenen. Blijkens gegevens van PostNL (‘Track & Trace’) is de brief op 27 augustus 2021 bezorgd op voormeld adres en is voor de ontvangst getekend. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

In de ontwikkeling van het geschil in hoger beroep vindt het Hof aanleiding de feiten als volgt vast te stellen.
2.1.
Het geschrift waarmee beroep (per fax) bij de rechtbank is ingesteld vermeldt de volgende adresgegevens van de gemachtigde:
“WOZ-Deskundigen
[adres 2]
[postcode] [plaats] ”
2.2.
De uitnodiging voor de zitting bij de rechtbank is bij aangetekende brief van 13 augustus 2020 verzonden. In de aanhef van die uitnodiging staat het volgende adres vermeld:
“WOZ-Deskundigen
tav de heer M.F. Rupert
[adres 2]
[postcode] [plaats] ”
2.3.
De uitspraak van de rechtbank waartegen het hoger beroep is gericht, is door de griffier van de rechtbank bij aangetekende brief van 17 november 2020 verzonden.
In de aanhef van de daarbij behorende aanbiedingsbrief staat het volgende adres vermeld:
“WOZ-Deskundigen
tav de heer M.F. Rupert
[adres 2]
[postcode] [plaats] ”
In de aanbiedingsbrief staat voorts (onder meer) het volgende vermeld:
“De rechtbank heeft uitspraak gedaan. Ik stuur u een kopie van de uitspraak. (…)
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u hiertegen in hoger beroep gaan. U moet dat schriftelijk doen binnen zes weken na de datum van verzending van deze brief.”
2.4.
De hiervoor onder 2.3 vermelde brief is op 7 december 2020 onbestelbaar aan de rechtbank geretourneerd. Op de envelop waarin de brief onbestelbaar retour is gekomen is een sticker geplakt waarop het volgende adres staat vermeld:
“Wozadviseurs
De heer M.F. Rupert
[adres 3]
[postcode] [plaats] ”
2.5.
Bij gewone brief van 8 december 2020 is de uitspraak van de rechtbank (opnieuw) verzonden. In de daarbij behorende aanbiedingsbrief staat (onder meer) het volgende vermeld:
“WOZ-Deskundigen
tav de heer M.F. Rupert
[adres 2]
[postcode] [plaats]
(…)
De rechtbank heeft aan u op 17 november 2020 een aangetekende brief verzonden. Deze brief is echter onbestelbaar aan de rechtbank geretourneerd.
Ik zend u de brief, ter voldoening aan het bepaalde in artikel 8:38 van de Algemene wet bestuursrecht, ter kennisneming toe per gewone postzending. De in de aangetekende brief vermelde termijn vangt niet opnieuw aan.”

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In hoger beroep is eerst in geschil of belanghebbende ontvankelijk is in haar hoger beroep. Indien voormelde vraag bevestigend wordt beantwoord dient te worden beoordeeld of belanghebbende op de voorgeschreven wijze is uitgenodigd voor de zitting bij de rechtbank.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4.Beoordeling van het geschil in hoger beroep

Is het hoger beroep ontvankelijk?
4.1.
Het Hof zal eerst beoordelen of belanghebbende ontvankelijk is in haar hoger beroep.
Op grond van artikel 6:9 Awb in verbinding met artikel 6:24 Awb is een hoger beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de in artikel 6:7 Awb genoemde termijn van zes weken is ontvangen, dan wel bij verzending per post indien het voor het einde van de termijn van zes weken ter post is bezorgd mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. De hiervoor vermelde termijn van zes weken vangt aan met ingang van de dag na die waarop de uitspraak van de rechtbank is bekendgemaakt.
4.2.
Belanghebbende betoogt dat de uitspraak van de rechtbank eerst naar een onjuist adres (van haar gemachtigde) is verzonden. Belanghebbende schrijft daaromtrent in haar hoger beroepschrift het volgende:
“1. Het adres van gemachtigde is: [adres 2] , [postcode] te [plaats] . Dit adres staat ook op het beroepschrift vermeld. (…)
4. Het adres van gemachtigde was tot circa derde kwartaal van 2017: [adres 3] , [postcode] te [plaats] . (…)
7. Vandaag, 4 januari 2021, heb ik de griffie van de Rechtbank gebeld. Zij gaven aan dat tegenwoordig door een andere afdeling de uitspraken worden verstuurd. Daarbij wordt een sticker met een adres geprint en op de te versturen envelop, over het venster, geplakt. De uitspraak is op 17 november 2020 (…) verzonden aan het oude adres: [adres 3] te [plaats] ; dit ondanks de vermelding van het juiste adres op de brief, de postbode heeft uiteraard niet de brief geopend, de postbode heeft het adres op de envelop gevolgd. Op de envelop zat een sticker met [adres 3] te [plaats] .”
4.3.
Het Hof stelt vast dat de uitspraak van de rechtbank waartegen het hoger beroep is gericht door de griffier van de rechtbank (eerst) bij aangetekende brief van 17 november 2020 is verzonden naar de gemachtigde van belanghebbende; per adres [adres 3] , [postcode] te [plaats] (een onjuist adres). Na de terug ontvangst van de aangetekende brief heeft de griffier van de rechtbank bij gewone brief van 8 december 2020 de uitspraak (opnieuw) verzonden naar de gemachtigde van belanghebbende; per adres [adres 2] , [postcode] te [plaats] (het juiste adres). In het procesdossier bevinden zich kopieën van de op 17 november 2020 en 8 december 2020 verzonden aanbiedingsbrieven en een kopie van de envelop waarin de eerst vermelde brief onbestelbaar aan de rechtbank is geretourneerd (zie hiervoor onder 2.3 tot en met 2.5).
4.4.
Anders dan de rechtbank kennelijk meent (zie de tekst van de onder 2.5 opgenomen brief) is, in een geval als het onderhavige waarin de uitspraak van de rechtbank eerst naar een onjuist adres is verzonden, met het (nogmaals) toezenden van de uitspraak door de griffier van de rechtbank naar het juiste adres een nieuwe termijn voor het instellen van hoger beroep aangevangen. Bekendmaking van de uitspraak van de rechtbank heeft immers pas plaatsgevonden door toezending ervan naar het juiste adres (vanaf dat moment had belanghebbende kennis van de uitspraak). Daarvan uitgaande is het op 4 januari 2021 ter griffie van het Hof ontvangen hoger beroepschrift binnen de daarvoor gestelde termijn van zes weken ontvangen. Het hoger beroep is derhalve ontvankelijk.
Is belanghebbende op de voorgeschreven wijze uitgenodigd voor de zitting bij de rechtbank?
4.5.
In hoger beroep klaagt belanghebbende erover dat zij noch haar gemachtigde een uitnodiging voor de zitting bij de rechtbank heeft ontvangen. Belanghebbende schrijft daaromtrent in haar hoger beroepschrift het volgende:
“De andere afdeling waarover de griffie van de Rechtbank sprak heeft ook een sticker uitgedraaid met een adresvermelding voor de uitnodiging voor een zitting. Ik heb geen uitnodiging ontvangen.”
4.6.
De rechtbank heeft met betrekking tot dit punt in haar uitspraak het volgende opgenomen (in die uitspraak wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’):
“Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2020 te Haarlem.
Eiseres en haar gemachtigde zijn niet verschenen. De rechtbank heeft ter zitting onderzocht of eiseres behoorlijk is uitgenodigd voor de zitting, zodat het onderzoek kan worden voltooid. De griffier heeft de gemachtigde van eiseres bij aangetekende brief, verzonden op 13 augustus 2020 en gericht aan het in het beroepschrift vermelde adres, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. De brief is niet retour gekomen. Nu uit informatie van de website van PostNL is gebleken dat de brief op 14 augustus 2020 is uitgereikt, is eiseres behoorlijk uitgenodigd om op de zitting te verschijnen.”
4.7.
In het procesdossier bevindt zich wel een kopie van de aangetekend verzonden uitnodiging (zie hiervoor onder 2.2), maar bewijs van ontvangst van die brief ontbreekt in het dossier (vgl. HR 7 mei 2021, nr. 20/01495, ECLI:NL:HR:2021:705). Gegevens met betrekking tot die brief zijn ook niet (of niet meer) beschikbaar via de website van PostNL. De gemachtigde van belanghebbende ontkent voormelde brief te hebben ontvangen. In dat geval moet het ervoor worden gehouden dat de aangetekend verzonden uitnodiging voor de zitting bij de rechtbank niet op het adres van de gemachtigde van belanghebbende is afgeleverd. Daarbij neemt het Hof nog in aanmerking dat weliswaar in de aanhef van de uitnodiging voor de zitting bij de rechtbank een juist adres is opgenomen, maar dat – gelet op de wijze van verzending van de uitspraak van de rechtbank (zoals hiervoor is vermeld) – niet is uitgesloten dat ook de uitnodiging voor de zitting van de rechtbank uiteindelijk naar een onjuist adres is verzonden. Hieruit volgt dat belanghebbende niet op de voorgeschreven wijze is uitgenodigd voor de zitting bij de rechtbank.
4.8.
Belanghebbende concludeert in dit geval, zo begrijpt het Hof haar standpunt, tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en tot terugwijzen naar de rechtbank om het beroep opnieuw inhoudelijk te behandelen, waarbij – zo schrijft zij – “de uitnodiging voor de zitting (al dan niet via een sticker op de envelop) verzonden wordt aan:
“WOZ-Deskundigen
[adres 2]
[postcode] [plaats] .”
4.9.
Gelet op het vooroverwogene acht het Hof termen aanwezig gebruik te maken van zijn bevoegdheid om op grond van artikel 8:115, lid 1, onder b, Awb de zaak terug te wijzen naar de rechtbank.
Slotsom
4.10.
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende gegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd. Het Hof zal de zaak terugwijzen naar de rechtbank om belanghebbende – overeenkomstig haar uitdrukkelijk verzoek – alsnog in de gelegenheid te stellen op een zitting te worden gehoord.

5.Kosten

5.1.
Nu het hoger beroep van belanghebbende gegrond is, acht het Hof termen aanwezig voor een kostenveroordeling voor de behandeling van het hoger beroep (op de voet van artikel 8:75 Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet). Aangezien in de procedure voor het Hof de juistheid van de WOZ-beschikking niet aan de orde is en het geschil uitsluitend ziet op enkele formele punten, acht het Hof de zwaarte van de zaak minder dan ‘gemiddeld’ en kent het Hof aan de zaak in hoger beroep de factor ‘licht’ toe met een wegingsfactor van 0,5.
De voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn opgenomen in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit). Voor het onderhavige geval zijn dat de in onderdeel a vermelde kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit stelt het Hof het bedrag van deze kosten overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief op [1 (hoger beroepschrift) x € 534 x 0,5 (wegingsfactor) =] € 267.
5.2.
De wet biedt niet de mogelijkheid een andere instantie dan het betrokken bestuursorgaan te veroordelen in de proceskosten, ook niet indien – zoals zich hier voordoet – de kosten zijn opgeroepen door een fout van de rechtbank. Het Hof zal wel gebruik maken van de mogelijkheid op de voet van artikel 8:114, lid 1, Awb te bepalen dat het voor het instellen van hoger beroep betaalde griffierecht door de griffier wordt terugbetaald.

6.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
  • wijst de zaak terug naar de rechtbank om de zaak opnieuw te behandelen;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten voor de behandeling van het hoger beroep aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 267;
  • gelast de griffier aan belanghebbende het door haar in hoger beroep betaalde griffierecht ad € 131 te vergoeden; en
  • draagt de griffier op na het onherroepelijk worden van deze uitspraak het gehele dossier met een afschrift van deze uitspraak te zenden aan de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. M.J. Leijdekker, voorzitter, J-P.R. van den Berg en I.J.F.A. van Vijfeijken, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Hogendoorn, als griffier. De beslissing is op 4 november 2021 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.