ECLI:NL:GHAMS:2021:4267

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 december 2021
Publicatiedatum
10 januari 2022
Zaaknummer
23-001638-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis rechtbank Amsterdam inzake poging doodslag zonder voorbedachten rade en tbs-maatregel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 juli 2020. De verdachte, geboren in 1995 en thans gedetineerd, was in eerste aanleg veroordeeld voor poging doodslag door het steken met een mes. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar met de aanpassing dat de verdachte niet kan worden vrijgesproken van het bestanddeel 'voorbedachten rade'. Het hof oordeelt dat er onvoldoende bewijs is voor de stelling dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op zijn daad. De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar en de tbs-maatregel met dwangverpleging. Het hof heeft echter geoordeeld dat niet is voldaan aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van de tbs-maatregel, ondanks aanwijzingen voor een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Het hof heeft geconcludeerd dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om te stellen dat de verdachte leed aan een geestelijke stoornis ten tijde van de feiten. De beslissing van het hof is genomen na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden van de zaak, waarbij de rol van de verdachte en de context van de gepleegde feiten zijn meegewogen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001638-20
datum uitspraak: 30 december 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 juli 2020 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-166359-19 (A), 13-174961-18 (B), 13-172355-19 (C) en 05/107690 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
thans gedetineerd in PI Noord Holland Noord, Unit Zuyder Bos te Heerhugowaard.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 december 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof de navolgende (delen van) overwegingen van de rechtbank vervangt door de hierna in het arrest opgenomen overwegingen:
- de overweging van de rechtbank ten aanzien van het in zaak A onder 1 tenlastegelegde bestanddeel ‘voorbedachten rade’ (dus: hetgeen op p. 7 van het vonnis onder het opschrift ‘Voorbedachten rade?’ is opgenomen);
- de ‘motivering van de straf en/of maatregel’ van de rechtbank
vanafde derde alinea op p. 14
tot en metde tweede volzin van de laatste alinea voor het opschrift ‘beslag’ op p. 15 van het vonnis (dus: vanaf p. 14 ‘De rechtbank heeft acht geslagen op….’ tot en met p. 15 ‘…hetgeen naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende is om conclusies aan te verbinden’),
zulks onder vermelding van hetgeen de advocaat-generaal – voor zover relevant ten aanzien van voornoemde punten – naar voren heeft gebracht.
Vervangende overwegingen ten aanzien van de in zaak A onder 1 primair tenlastegelegde voorbedachte raad
De advocaat-generaal heeft gesteld dat het in zaak A onder 1 primair tenlastegelegde (poging tot moord) kan worden bewezen. Het tijdsverloop tussen het einde van het gevecht tussen de verdachte en de aangever in het [plek] in Amsterdam en de latere steekpartij bedraagt ongeveer tien minuten. In die tien minuten heeft de verdachte de tijd gehad om zich te beraden. De advocaat-generaal heeft in dit kader gewezen op het arrest onder ECLI-nummer ECLI:NL:GHSHE:2014:2034. Al met al kan worden gesproken van voorbedachte raad, waarvoor het dossier noch de persoon van de verdachte contra-indicaties bieden.
Het hof oordeelt als volgt.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Op 15 juli 2019 heeft de verdachte de aangever [aangever] aangevallen in het [plek], waarna een gevecht tussen beide heeft plaatsgevonden. Na het gevecht is [aangever] naar het nabijgelegen hotel [hotel], gevestigd aan de Overtoom, gelopen. Uit het dossier volgt dat de verdachte [aangever] naar het hotel is gevolgd. De verdachte is, zo blijkt onder meer uit de camerabeelden, op enig moment op [aangever] afgerend. Voor de toegangsdeur van het hotel vond vervolgens een tweede confrontatie tussen de verdachte en [aangever] plaats, waarbij de verdachte [aangever] tweemaal met een mes heeft gestoken.
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de verdachte ergens tussen het incident in het [plek] en het incident voor het hotel [hotel] het besluit heeft genomen om [aangever] te steken. Daargelaten het (beperkte) tijdsverloop tussen de twee voornoemde incidenten (de afstand tussen het [plek] en hotel [hotel] is gering en kennelijk is [aangever] onmiddellijk na het eerste incident richting zijn hotel gelopen) kan naar het oordeel van het hof echter niet worden vastgesteld op welk moment de verdachte daadwerkelijk heeft besloten [aangever] met een mes te steken. De omstandigheid dat de verdachte [aangever] achterna is gegaan en daarbij kennelijk heeft geprobeerd uit het zicht te blijven, maakt dit niet anders, reeds omdat dit niet uitsluit dat de verdachte dit (in eerste instantie) deed met de gedachte om tegen [aangever] geweld uit te oefenen zonder daarbij een mes te gebruiken. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat er in het dossier geen aanwijzingen zijn dat de verdachte – die kennelijk over een mes beschikte – bij het eerste incident ook al een mes had gebruikt. Nu het moment waarop de verdachte besloot om [aangever] met een mes te steken niet nader kan worden vastgesteld, is niet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Het hof is aldus met de raadsvrouw van oordeel dat het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Vervangende overweging ‘motivering van de straf en/of maatregel’ (vanaf derde alinea p. 14 tot en met de tweede volzin van de laatste alinea voor het opschrift ‘beslag’ op p. 15 van het vonnis)
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A onder 1 primair, 2 en 3 subsidiair, in zaak B onder 1 en 2 en in zaak C onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en de tbs-maatregel met dwangverpleging. De advocaat-generaal heeft zich ten aanzien van de vordering tot oplegging van de tbs-maatregel op het standpunt gesteld dat er voldoende aanwijzingen zijn om te kunnen concluderen dat bij de verdachte sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Daarbij heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat deze gebrekkige ontwikkeling niet hoeft te zijn geclassificeerd volgens DSM-V.
Persoon van de verdachte
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 30 november 2021 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld wegens onder meer een mishandeling, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Het hof heeft kennisgenomen van de verscheidene rapportages die zien op de persoon van de verdachte en verband houden met de bewezenverklaarde feiten. Uit de Pro Justitia rapportage van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie van 20 februari 2020 (hierna: de rapportage) komt naar voren dat de verdachte niet heeft meegewerkt aan het onderzoek in het Pieter Baan Centrum en de totstandkoming van de rapportage. Ten behoeve van de rapportage hebben de rapporteurs onder meer kennis genomen van het strafdossier, van diverse over de verdachte opgemaakte rapporten van de reclassering en de Raad voor de Kinderbescherming en hebben zij de verdachte gedurende zes weken geobserveerd. Blijkens de rapportage zijn geen aanwijzingen naar voren gekomen voor het bestaan van evidente psychiatrische problematiek, zoals een psychose of ernstige stemmingsstoornis. Ook kwamen geen zichtbare kenmerken van PTSS, zoals overmatige alertheid, naar voren en werden vanuit de ontwikkeling van de verdachte geen aanwijzingen gezien voor ADHD of autismespectrumproblematiek. De rapporteurs konden evenwel geen volledig uitsluitsel over voornoemde bevindingen geven. De verdachte functioneert blijkens de rapportage hoogstens op een beneden gemiddeld niveau, zonder aanwijzingen voor een duidelijke intellectuele beperking. Er werden aanwijzingen gezien voor een beschadigende opvoedingssituatie in emotionele zin. Ook zijn aanwijzingen gevonden voor problematisch cannabisgebruik door de verdachte en misbruik van alcohol-, lachgas en cocaïne. Voorts is in de rapportage te lezen dat de verdachte vanaf zijn late adolescentie bij herhaling agressief gedrag heeft vertoond, zowel reactief en impulsief als meer instrumenteel van aard, met een geleidelijke escalerende tendens. Tijdens de observatieperiode in het Pieter Baan Centrum vertoonde de verdachte steeds sociaal aangepast gedrag, zonder aanwijzingen voor een objectiveerbaar disfunctioneel gedragsrepertoire.
De rapporteurs kwamen al met al tot de conclusie dat er aanwijzingen bestaan voor een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Zij hebben voorts overwogen dat weliswaar kan worden gesteld dat er bij de verdachte sprake was van een zorgelijke gedragsontwikkeling met een geleidelijke escalatie in de ernst van agressieve gedragingen over de afgelopen jaren, maar dat niet helder vastgesteld kan worden of en in welke mate pathologische factoren het agressieve gedrag mede bepalen, waardoor ook geen uitspraken gedaan konden worden over het risico op pathologisch bepaald toekomstig gewelddadig gedrag.
In eerste aanleg zijn de rapporteurs die de rapportage hebben opgesteld gehoord. Kort samengevat volgt uit hun verklaringen dat zij bleven bij hetgeen er in de rapportage is vermeld en verklaarden zij dat er aanwijzingen zijn van een beschadigde opvoedsituatie, problematisch middelengebruik en agressief gedrag op basis van het dossier en historische informatie. Omdat er daarnaast geen andere informatie beschikbaar was, kon er geen risicotaxatie worden opgesteld. Hoe ernstig het middelengebruik was kon niet worden vastgesteld. Evenmin kon de vraag worden beantwoord of dit middelengebruik is gerelateerd aan psychische problematiek. Ook was het niet mogelijk nader onderzoek te doen naar de intelligentie van de verdachte.
Tot slot blijkt ook uit het reclasseringsrapport van 27 september 2019 dat er geen duidelijk beeld is verkregen van het psychosociaal functioneren van de verdachte.
Het hof onderkent dat het aan de rechter is om al dan niet te komen tot de vaststelling van – kort gezegd – een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en dat in bepaalde gevallen ook zonder een daartoe strekkend rapport van een gedragsdeskundige de rechter tot de conclusie kan komen dat sprake is van een dergelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling bij de verdachte. Daarbij geldt bovendien dat die stoornis niet hoeft te zijn geclassificeerd op grond van de DSM-V. Echter, mede gelet op de jurisprudentie van het EHRM omtrent kort gezegd (strafrechtelijke) detentie vanwege een geestelijke stoornis (o.a. EHRM 3 maart 2105, nr. 73560/12, Constancia tegen Nederland), kan een dergelijke vaststelling zonder een daartoe strekkende conclusie van een gedragsdeskundige slechts in uitzonderlijke gevallen door de rechter zelf worden gedaan. In ieder geval zal op betrouwbare wijze, gebaseerd op bevindingen van een gedragsdeskundige, moeten zijn gebleken dat de verdachte (ten tijde van het tenlastegelegde) leed aan een dergelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling. Het hof is van oordeel dat, alhoewel de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zeer ernstige feiten die de nodige vragen oproepen omtrent zijn psychische gesteldheid, en er blijkens het hierboven besproken rapport aanwijzingen bestaan voor een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, het over onvoldoende aanknopingspunten beschikt om met een voldoende mate van zekerheid vast te kunnen stellen dat bij de verdachte sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens ten tijde van de tenlastegelegde feiten. Aldus is het hof van oordeel dat niet is voldaan aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van de tbs-maatregel met dwangverpleging en zal het hof daartoe, evenals de rechtbank, niet overgaan.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. A.M.P. Geelhoed en mr. T. de Bont, in tegenwoordigheid van mr. S. den Hartog, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 december 2021.
mr. A.M.P. Geelhoed en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]