In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 juli 2020. De verdachte, geboren in 1995 en thans gedetineerd, was in eerste aanleg veroordeeld voor poging doodslag door het steken met een mes. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar met de aanpassing dat de verdachte niet kan worden vrijgesproken van het bestanddeel 'voorbedachten rade'. Het hof oordeelt dat er onvoldoende bewijs is voor de stelling dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op zijn daad. De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar en de tbs-maatregel met dwangverpleging. Het hof heeft echter geoordeeld dat niet is voldaan aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van de tbs-maatregel, ondanks aanwijzingen voor een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Het hof heeft geconcludeerd dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om te stellen dat de verdachte leed aan een geestelijke stoornis ten tijde van de feiten. De beslissing van het hof is genomen na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden van de zaak, waarbij de rol van de verdachte en de context van de gepleegde feiten zijn meegewogen.