15.Bevindingen van de verbalisant G.P. Engel, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende als volgt:
Op 13 januari 2011 werd door mij als forensisch onderzoeker een onderzoek ingesteld naar aanleiding van het aantreffen van een vuurwapen.
Verdachte: R.P.B. [verdachte 1]
Ontvangen via: C. Pruijsers
Beschrijving van het wapen:
Uniek goednummer: PL206C-2010244100-427358
Object: Vuurwapen (Pistool)
Merk/type: Zastava M57
Kleur: Zwart
Land: Nederland
Serienummer: 261616
Bijzonderheden: 7,62x 25T
Ten behoeve van het vergelijkend onderzoek is met het pistool een aantal proefschoten gelost, waarbij gebruik werd gemaakt van munitie uit eigen bestand. Hierbij traden geen storingen op. Het pistool functioneerde naar behoren.
Er werden aanwijzingen gevonden dat het wapen is gebruikt bij het schietincident onder BVH-nummer PL20/2010244100. Er zijn overeenkomsten geconstateerd tussen de munitie die is aangetroffen op de plaats delict [adres 2] op 12 december 2010 en de proefmunitie afkomstig van voornoemd pistool.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat hij van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, overeenkomstig het vonnis van de rechtbank Breda van 27 oktober 2011. Daartoe heeft de raadsman – zakelijk weergegeven – het navolgende aangevoerd.
I.
Volgens de verdediging heeft de rechtbank terecht overwogen dat onduidelijkheden ertoe leiden dat de precieze toedracht van het schietincident niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld. Bij de rechtbank zijn twijfels gerezen ten aanzien van de vraag of de omstandigheden waaronder het schietincident heeft plaatsgevonden precies zo waren als door [slachtoffer] in haar aangifte is vermeld. Volgens de raadsman heeft [slachtoffer] wisselend verklaard. Gelet op de vindplaats van de kogelhulzen, een aanzienlijk aantal meters van de woning, te weten aan de overzijde van de straat, is het volgens de raadsman onmogelijk dat verdachte stond op de plek die [slachtoffer] in haar verklaring afgelegd bij de rechter-commissaris noemt, te weten halverwege het looppad in de voortuin. Dit terwijl verdachte helder is geweest over de plek waar hij zich bevond, te weten buiten de tuin van [slachtoffer] en buiten het looppad.
Voorts heeft [slachtoffer] bij de politie verklaard dat zij en verdachte elkaar aankijken, terwijl zij bij de rechter-commissaris verklaart dat zij niet weet of verdachte haar gezien heeft. De verklaringen van [slachtoffer] zijn niet alleen wisselend maar worden ook niet ondersteund door enig bewijs.
Volgens de raadsman dient ook getwijfeld te worden aan de verklaring van[partner slachtoffer]. Uit niets is gebleken dat[partner slachtoffer] niet in de woning was. Aangezien er sprake was van een langlopend conflict tussen verdachte en[partner slachtoffer] dient het hof voorzichtig te zijn met de verklaring van[partner slachtoffer]. De verklaringen van [slachtoffer] en[partner slachtoffer] mogen, gelet op het vorenstaande, niet bijdragen aan het bewijs. Volgens de raadsman wordt het enige objectieve bewijs gevormd door de ingeslagen kogels.
Gelet op het bovenstaande kan de toedracht van het schietincident en de plaats waar [slachtoffer] zich bevond ten tijde van het schietincident niet worden vastgesteld.
II.
Volgens de raadsman kan ook niet bewezen worden verklaard dat er sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet. Verdachte wilde alleen maar dreigen en had niet de intentie iemand te raken.
III.
Subsidiair, voor het geval het hof toch tot enige bewezenverklaring mocht komen, heeft de raadsman betoogd dat niet bewezen kan worden dat er bij verdachte sprake is geweest van voorbedachte raad. De verklaring van verdachte sluit dat uit. De verdachte heeft immers verklaard dat hij niet de intentie heeft gehad om iemand te raken.
Het hof overweegt als volgt.
Ad I. Feitelijke toedracht/betrouwbaarheid verklaringen
Anders dan de verdediging en de rechtbank acht het hof de verklaring van aangeefster [slachtoffer] betrouwbaar en bezigt deze verklaring tot het bewijs. Naar het oordeel van het hof wordt de verklaring voldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier, zoals die ter gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting aan de orde zijn gekomen, waaronder de verklaring van de getuige[partner slachtoffer]. Weliswaar was er tussen verdachte enerzijds en[partner slachtoffer] en [slachtoffer] anderzijds sprake van een conflict, om welke reden - zoals de verdediging heeft betoogd - voorzichtig met de verklaringen van de betrokken personen dient te worden omgegaan. Hetgeen door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd doet het hof evenwel niet twijfelen aan de inhoud van de verklaring van [slachtoffer].
Zowel [slachtoffer] als[partner slachtoffer] hebben – in tegenstelling tot verdachte – verklaard dat[partner slachtoffer] op het moment dat verdachte aanbelde niet thuis was, maar buiten in de auto rond reed op zoek naar verdachte. Het hof vermag niet inzien om welke reden [slachtoffer] en[partner slachtoffer] daarover zouden liegen. Zij hebben daarbij geen belang;[partner slachtoffer] zou veeleer een belang hebben gehad om, indien hij toen ter plekke zou zijn geweest, belastend jegens verdachte te verklaren en daarmee de verklaring van [slachtoffer] te bevestigen. Hun verklaringen worden op dit punt bovendien ondersteund door het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten Salas en Machielsen d.d. 13 december 2010. Zij beschrijven daarin dat zij[partner slachtoffer] kort na het schietincident buiten op straat tegenkwamen, nadat zij zijn auto hadden gemaand te stoppen en hij uit die auto stapte. Volgens de verbalisanten wist[partner slachtoffer] op dat moment niet dat er op zijn woning was geschoten.
De verklaring van [slachtoffer] wordt ook ondersteund door het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant Bolle d.d. 21 januari 2011 aangaande het uitluisteren van de 112-melding van [slachtoffer]. Daarin is onder meer te horen dat [slachtoffer] zegt dat zij is beschoten, dat heel het raam eruit ligt en dat haar man buiten is om de auto’s te verplaatsen.
Voorts wordt de verklaring van [slachtoffer] ondersteund door het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten Eversdijk en Moerlands d.d. 14 december 2010 aangaande de inschotbeschadigingen. Zij hebben een doorschot in de ruit van het raam van de slaapkamer op de eerste etage vastgesteld en een inschotbeschadiging in de muur direct onder de waterslag van het raam. In het raam zaten aan de rechter onderzijde twee ronde gaten. Ook in de muur tegenover het slaapkamerraam werd een tweetal inschotbeschadigingen aangetroffen op een afstand van ongeveer 36 centimeter vanaf het plafond. Voorts was er een schaafplek, ontstaan door een ricocherende kogel van een vuurwapen.
Anders dan de verdediging en de rechtbank ziet het hof geen opmerkelijke verschillen tussen de aangifte en de verklaring van [slachtoffer] bij de politie en haar verklaring bij de rechter-commissaris. Naar het oordeel van het hof is de verklaring van [slachtoffer] afgelegd tegenover de politie dat verdachte haar heeft aangekeken en haar wenkte niet tegenstrijdig aan haar verklaring als afgelegd bij de rechter-commissaris, inhoudende dat zij niet weet of verdachte gezien heeft dat
zij(
onderstreping hof) voor het slaapkamerraam stond en dus niet weet of verdachte haar als zodanig heeft herkend. Bovendien heeft [slachtoffer] ook bij de rechter-commissaris verklaard dat verdachte haar aankeek en een gebaar maakte waaruit [slachtoffer] begreep dat hij daarmee bedoelde te zeggen ‘kom maar even naar voren’.
Dat [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte in de voortuin stond terwijl hij schoot, terwijl de hulzen van de kogels door de politie zijn aangetroffen op het trottoir en op de rijbaan direct naast het trottoir nabij de woning aan de overzijde van de straat, maakt haar verklaring naar het oordeel van het hof evenmin onbetrouwbaar. De vindplaats van de hulzen kan hooguit een aanwijzing zijn van de plek waar verdachte zich heeft bevonden op het moment dat hij schoot. Uit de wettige bewijsmiddelen in het dossier volgt niet dat het feitelijk onmogelijk is dat verdachte in dan wel nabij de voortuin van de woning van [slachtoffer] heeft gestaan op het moment dat hij schoot. Onduidelijk is hoe ver de hulzen worden uitgeschoten dan wel of zij mogelijk wegrollen en/of afketsen op (ver)harde ondergrond. Bovendien heeft [slachtoffer] verklaard dat verdachte achteruit liep nadat hij had aangebeld en voordat hij schoot.
Naar het oordeel van het hof is het overigens juist verdachte die wisselend heeft verklaard. Zo heeft hij bij de politie verklaard dat hij ten tijde van het lossen van de schoten “net op de weg naast het trottoir voor de voortuin van [partner slachtoffer]” stond, terwijl hij ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij zich aan de overzijde van de straat bevond, bij de overburen. Voorts stelt het hof vast dat de verklaring van verdachte dat[partner slachtoffer] zich ten tijde van het schietincident in de woning aan de [adres 2] bevond, in het geheel niet wordt bevestigd door enig bewijsmiddel, terwijl hetgeen [slachtoffer] hierover heeft verklaard wel, zoals eerder overwogen, wordt bevestigd door bewijsmiddelen.
Gelet op al het vorenstaande gaat het hof voor de vaststelling van de feitelijke gang van zaken uit van de aangifte van [slachtoffer], op de wijze zoals weergegeven in de bovenstaande bewijsmiddelen.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Ad II. (Voorwaardelijk) opzet
Vervolgens dient beoordeeld te worden of verdachte op het moment van schieten het (voorwaardelijk) opzet had om [slachtoffer] dodelijk te treffen. Daarbij gaat het om de vraag of door de gedragingen van verdachte een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel bij [slachtoffer] is ontstaan.
Uit de aangifte van [slachtoffer] blijkt het navolgende:
[slachtoffer] had omstreeks 22.30 uur telefonisch contact met verdachte, tijdens welk gesprek verdachte dreigde en zei: “je komt nog aan de beurt”, “dan kom ik langs” en “dan zullen we kijken wie het beste kan schieten” of woorden van gelijke strekking;
zij is naar boven gegaan en heeft het rolluik aan de voorzijde van de woning in een slaapkamer half open gedaan om te kijken of haar man er al aan kwam;
zij stond naar buiten te kijken en opeens zag zij verdachte;
zij zag verdachte aanbellen;
zij trok het rolluik verder open en zag verdachte naar achteren lopen;
zij schoof het gordijn opzij;
zij zag dat verdachte haar wenkte met zijn hand;
vervolgens zag zij dat hij een wapen uit zijn zak haalde en meteen schoot;
zij zag dat verdachte haar tijdens het schieten aankeek;
zij dook weg en hoorde twee harde klappen.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij na een heftig telefoongesprek met [slachtoffer] een pistool heeft gepakt en met een taxi naar de woning van [slachtoffer] en[partner slachtoffer] is gegaan. Aangekomen op de [adres 2] heeft hij kogels in het pistool gedaan en op enig moment heeft hij geschoten.
Weliswaar heeft verdachte verklaard dat hij in de lucht heeft geschoten om te dreigen en niet wilde dat hij iemand zou raken, maar dat is voor het hof ter gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting, gelet op de gebezigde bewijsmiddelen, niet aannemelijk geworden. Immers blijkt uit het forensisch onderzoek van de verbalisanten Eversdijk en Moerlands aangaande de inschotbeschadigingen dat de kogels door het slaapkamerraam – waarachter [slachtoffer] zich blijkens haar verklaring bevond – zijn gegaan en in de muur tegenover het slaapkamerraam op een afstand van ongeveer 36 centimeter vanaf het plafond terecht zijn gekomen. Voorts is een schaafplek waargenomen, ontstaan door een ricocherende kogel van een vuurwapen.
Uit de verklaring van [slachtoffer] volgt bovendien dat verdachte haar aankeek en haar wenkte met zijn hand. Het hof maakt hieruit op dat verdachte voorafgaand aan het moment dat hij schoot wetenschap had dat zich achter het slaapkamerraam een persoon bevond. Daaruit concludeert het hof dat verdachte gericht op het slaapkamerraam heeft geschoten.
Naar het oordeel van het hof dienen bovenstaande gedragingen, te weten het gericht schieten op een raam waarachter een persoon zich bevindt naar de uiterlijke verschijningsvorm te worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het mogelijk gevolg, te weten dat die persoon (in casu: [slachtoffer]) dodelijk zou worden getroffen, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte minstgenomen bewust de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Er is derhalve sprake van (voorwaardelijk) opzet.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Ad III. Voorbedachte raad
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde bestanddeel “met voorbedachten rade”.
Uit de hierboven weergegeven bewijsmiddelen leidt het hof de volgende gang van zaken af:
Tussen verdachte enerzijds en[partner slachtoffer] en [slachtoffer] anderzijds was sprake van een al langer lopend conflict.[partner slachtoffer], de partner van [slachtoffer], had diverse dreigende berichten achtergelaten op de voicemail van zowel verdachte als zijn vriendin. Op de avond van 12 december 2010 kon verdachte, naar hij heeft verklaard, de bedreigingen niet meer aan. Die avond zou tijdens een telefoongesprek dat tussen 22.53 uur en 23.05 uur heeft plaatsgevonden onder meer gezegd zijn dat de baby uit de buik van de vriendin van verdachte zou worden geschopt. Verdachte besloot vervolgens naar de woning van[partner slachtoffer] te gaan, want de bedreigingen moesten stoppen. Verdachte heeft omstreeks 23.08 uur een taxi gebeld en de taxichauffeur niet gevraagd te rijden naar de [adres 2], maar naar de straat [adres 4] die op een steenworp afstand ligt van de [adres 2]. Hij heeft ook tegen de taxichauffeur gezegd dat hij even op hem moest wachten, dat verdachte even iets moest regelen waarna de chauffeur hem terug moest brengen naar de woning van zijn vriendin. Verdachte is vervolgens naar de woning van [slachtoffer] en[partner slachtoffer] gelopen. In de [adres 2] heeft verdachte de kogels in het pistool gedaan. Nabij de woning van [slachtoffer] en[partner slachtoffer] heeft verdachte, zoals hiervoor weergegeven, gericht met het vuurwapen geschoten. Vervolgens is hij weggerend en heeft hij het pistool in een prullenbak nabij het huis van [slachtoffer] en[partner slachtoffer] gegooid. Daarna is hij doorgelopen naar de taxi, die overeenkomstig zijn verzoek stond te wachten en is hij naar het huis van zijn vriendin terug gegaan. Uit de gegevens van [taxi] volgt dat de taxi bij de straat [adres 4] om 23.37 uur twee minuten stil heeft gestaan en dat deze om 23.47 uur weer vrij kwam voor een nieuwe rit.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “voorbedachte raad” moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Uit de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden volgt dat verdachte om omstreeks 23:00 uur een telefoongesprek heeft gevoerd met [slachtoffer] waarbij hij dreigend de woorden heeft geuit: “we zullen eens zien wie nu het snelste schiet. Jullie gaan eraan. Ik schiet jullie kapot. Jullie moeten eraan” en/of “Dan kom ik langs (…) Dan zullen we kijken wie het beste kan schieten”. Vervolgens is verdachte omstreeks 23.08 uur met een vuurwapen op weg naar de woning van het slachtoffer gegaan.
Het wapen bevatte op dat moment nog geen kogels nu verdachte heeft verklaard het wapen in eerste instantie slechts te hebben aangeschaft om hiermee zonder kogels te dreigen in de richting van[partner slachtoffer]. Verdachte heeft vervolgens kort na aankomst het wapen geladen en schietklaar gemaakt.
Verdachte heeft zich door de taxi bovendien niet op de [adres 2] laten afzetten, maar in een straat daar dichtbij, waarbij hij de taxi verzocht op hem te wachten, kennelijk met het doel om ongezien bij de woning aan te komen en zich kort na zijn voorgenomen daad snel uit de voeten te kunnen maken. Verdachte heeft vervolgens gericht geschoten op het slaapkamerraam terwijl hij wist dat zich daarachter een persoon bevond.
Dit zijn voor het hof doorslaggevende aanwijzingen dat de verdachte niet alleen met een vooropgezet plan naar de woning van[partner slachtoffer] en [slachtoffer] is gereden, maar dat hij tevens voldoende de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en dat hij zich daarvan rekenschap heeft kunnen geven. Mede gelet op het tijdsverloop dat is verstreken tussen het moment dat de verdachte met het wapen weg is gegaan bij de woning van zijn vriendin en het moment dat hij bij de woning van[partner slachtoffer] en [slachtoffer] aankwam, heeft hij voldoende tijd gehad om zich te beraden. Naar het oordeel van het hof heeft verdachte niet gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling of naar aanleiding van een plots opkomende drift.
De door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep bepleite gang van zaken acht het hof, mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, uit het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk geworden. Bijgevolg acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte heeft gehandeld met de voor bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot moord benodigde voorbedachte raad en verwerpt het hof ook dit verweer.
Op grond van de hiervoor vermelde redengevende feiten en omstandigheden en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen (als hierboven genoemd), in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
hij op 12 december 2010 te Breda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen kogels heeft afgevuurd in de richting van die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het primair bewezen verklaarde levert op: