ECLI:NL:GHAMS:2021:4105

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
28 december 2021
Zaaknummer
BKDH-21/00660
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-beschikking en dwangsom in verband met overstapregeling naar eeuwigdurende erfpacht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam met betrekking tot een WOZ-beschikking voor het jaar 2015. Belanghebbende, eigenaar van een woning in Amsterdam, had verzocht om een nieuwe WOZ-beschikking, maar de Heffingsambtenaar weigerde dit. De rechtbank verklaarde het bezwaar van belanghebbende kennelijk niet-ontvankelijk, wat leidde tot het hoger beroep. De Heffingsambtenaar had ook geweigerd een dwangsom toe te kennen voor het niet tijdig beslissen op het bezwaar. Het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar terecht had geweigerd een tweede WOZ-beschikking af te geven, omdat de wet slechts één waardebeschikking per jaar toestaat. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De beslissing werd op 9 november 2021 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Zittingsplaats Den Haag
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BKDH-21/00660

Uitspraak van 9 november 2021

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: A. Bakker)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam (de Rechtbank) van 19 april 2019, nummer AMS 18/6244.

Procesverloop

1.1.
Belanghebbende heeft op 29 september 2017 verzocht om een nieuwe beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) voor het jaar 2015.
1.2.
De Heffingsambtenaar heeft op 20 december 2017 geweigerd de beschikking af te geven.
1.3.
Belanghebbende heeft op 31 december 2017 tegen de weigering bezwaar gemaakt. Belanghebbende heeft de Heffingsambtenaar vervolgens op 22 april 2018 in gebreke gesteld.
1.4.
De Heffingsambtenaar heeft op 28 september 2018 het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en geweigerd een dwangsom toe te kennen.
1.5.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de Rechtbank. Van belanghebbende is € 46 griffierecht geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.6.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld bij het Hof. Van belanghebbende is € 128 griffierecht geheven. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.7.
In de Tijdelijke aanwijzing gerechtshof Den Haag voor hogerberoepszaken belastingen van het gerechtshof Amsterdam (Stcrt. 2021, 30632) is het gerechtshof Den Haag aangewezen als gerechtshof waarvan de zittingsplaats tijdelijk mede wordt aangemerkt als zittingsplaats van het gerechtshof Amsterdam. Op grond van voornoemde regeling heeft de mondelinge behandeling plaatsgehad via videoverbinding (Skype) met het gerechtshof Den Haag op 28 september 2021. Partijen zijn verschenen, waarbij sprake was van een directe beeld- en geluidsverbinding met het Hof. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de woning plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] . Aan belanghebbende is voor het belastingjaar 2015 (waardepeildatum 1 januari 2014) een WOZ-beschikking afgegeven die inmiddels onherroepelijk vaststaat. De woning staat op grond, die in erfpacht is uitgegeven. De erfverpachter is de gemeente Amsterdam.
2.2.
Op de erfpacht zijn algemene bepalingen voor voortdurende erfpacht van toepassing. De erfpacht duurt voor onbepaalde tijd voort, maar de daarbij behorende canon geldt voor een tijdvak van meestal 50 jaar. Op 9 mei 2017 heeft het college van burgemeester en wethouders (het college) een “Overstapregeling van voortdurende erfpacht naar eeuwigdurende erfpacht voor woonbestemmingen 2017” vastgesteld (de overstapregeling). Kern van de overstapregeling is dat de canon niet meer per tijdvak, maar eeuwigdurend wordt vastgesteld en dat de eeuwigdurende canon ook kan worden afgekocht. Erfpachters kunnen er ook voor kiezen om niet over te stappen en te blijven bij het voorheen geldende systeem van voortdurende erfpacht.
2.3.
Erfpachters kunnen bij de overstapregeling kiezen voor verschillende opties. Bij de berekening van de eeuwigdurende canon en de afkoop daarvan vormt de WOZ-waarde van de woning op de peildatum naar keuze 1 januari 2014 dan wel 1 januari 2015 de basis. Het betreft dus de WOZ-waarde die is vastgesteld voor de kalenderjaren 2015 dan wel 2016.
2.4.
Het college heeft de overstapregeling vervolgens vanwege het grote maatschappelijke en financiële belang van het erfpachtstelsel voorgelegd aan de gemeenteraad voor instemming. In zijn vergadering van 31 mei 2017 heeft de gemeenteraad ingestemd met de overstapregeling.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover van belang, het volgende overwogen, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres:
“8. Eiseres heeft ter zitting aangevoerd dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen van artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) niet van toepassing is, omdat het hier gaat om een breder gebruik van de WOZ-waarde. Eiseres verwijst ter onderbouwing van haar stelling naar de uitspraak van de Hoge Raad van 20 oktober 2017.3 Daarnaast heeft eiseres aangevoerd dat er wel degelijk sprake is van een inbreuk op een ongestoord genot van eigendom waar een procedurele garantie tegenover moet staan. In dit geval kun je daarom niet spreken van een kennelijk niet-ontvankelijk bezwaar. Eiseres verwijst ter onderbouwing van haar stelling naar de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) inzake Stretch tegen het Verenigd Koninkrijk van 24 juni 2003.4
9. Het aanvullende betoog van eiseres slaagt niet. Artikel 30 van de Wet WOZ verklaart artikel 26 van de AWR van overeenkomstige toepassing. In de uitspraak van de Hoge Raad van 20 oktober 2017 staat dat het door het bredere gebruik van de WOZ-waarde mogelijk is geworden dat iemand belang heeft bij de vaststelling van een hogere WOZ-waarde, maar niet dat artikel 26 van de AWR niet van overeenkomstige toepassing zou zijn. Daarnaast ziet [de, hof] rechtbank in de door eiseres genoemde uitspraak van het EHRM geen aanleiding om anders te oordelen dan in de uitspraken van 6 en 28 november 2018 in rechtsoverwegingen 4.4. en 4.5.
10. Gelet op hetgeen is overwogen onder 5.3 in haar uitspraken van 6 november 2018 is de rechtbank van oordeel dat het bezwaar terecht kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard. Er is daarom ook op goede gronden afgezien van het houden van een hoorzitting. De rechtbank vindt het tot slot voor het beantwoorden van de rechtsvragen niet nodig om prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad. De bestreden uitspraak blijft wat betreft dit onderdeel in stand.
Het weigeren van een dwangsom wegens niet tijdig beslissen
11. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar tevens geweigerd om een dwangsom vast te stellen voor het niet tijdig beslissen op het bezwaar.
12. Hiervoor onder 10. is vastgesteld dat het bezwaar terecht kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard. Op grond van artikel 4:17, zesde lid en onder c. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is in dat geval geen dwangsom verschuldigd. Ook op dit onderdeel blijft de bestreden uitspraak in stand.
³ Gepubliceerd op rechtspraak.nl onder: ECLI:NL:HR:2017:2656.
⁴ Met procedurenummer: 44277/98.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In hoger beroep is in geschil of de Heffingsambtenaar terecht heeft geweigerd een tweede WOZ-beschikking te geven, of de Heffingsambtenaar terecht heeft geweigerd een dwangsom toe te kennen en of de Heffingsambtenaar terecht heeft geweigerd belanghebbende te horen.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot afgifte van een tweede WOZ-beschikking, vermindering van de WOZ-waarde en tot toekenning van de maximale dwangsom. Voorts verzoekt belanghebbende om vergoeding van de proceskosten.
4.3.
De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
Het Hof verklaart het hoger beroep ongegrond. Het Hof verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 17 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:702. In dit arrest heeft de Hoge Raad het cassatieberoep tegen de uitspraak van dit Hof van 11 juli 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:2442, met toepassing van artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie ongegrond verklaard. In laatstgenoemde uitspraak heeft dit Hof overwogen dat de systematiek van de Wet WOZ slechts voorziet in de afgifte van één waardebeschikking voor het desbetreffende jaar en geoordeeld dat tegen de afwijzing van het verzoek om een tweede WOZ-beschikking af te geven geen bezwaar en beroep open staat als gevolg van het gesloten stelsel van rechtsbescherming van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Al hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd om toch een tweede WOZ-beschikking te verkrijgen met het oog op deelname aan de overstapregeling, kan dit niet verhelpen. De Heffingsambtenaar heeft het verzoek van belanghebbende terecht afgewezen. Belanghebbende heeft geen recht op een tweede WOZ-beschikking.
5.2.
Ter zitting heeft belanghebbende aangevoerd dat sprake is van een ongerechtvaardigd onderscheid tussen de situatie waarin er één gerechtigde is tot een erfpachtrecht en de situatie waarin er meerdere gerechtigden zijn. Belanghebbende verwijst daarbij naar het arrest van de Hoge Raad van 17 april 2020 (ECLI:NL:HR:2020:596, BNB 2020/87) waarin is geoordeeld dat door de koppeling van de overstapregeling aan de WOZ-waarden van 2015 en 2016 de gemeente Amsterdam tegemoet moet komen aan het verzoek van een
medegerechtigdetot een erfpachtrecht om een WOZ-beschikking op eigen naam voor die jaren. De Hoge Raad heeft zijn oordeel uitvoerig gemotiveerd, en uit deze motivering volgt ondubbelzinnig dat het oordeel slechts van toepassing is op deze medegerechtigde. Ook voor nieuwe eigenaren heeft de Hoge Raad geoordeeld dat zij alsnog recht hebben op een WOZ-beschikking om gebruik te maken van de overstapregeling (HR 17 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:597). Het Hof ziet geen ruimte om op grond van hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd af te wijken van het oordeel van de Hoge Raad dat op basis van de systematiek van de Wet WOZ geen recht bestaat op een
tweedeWOZ-beschikking (zie 5.1.). Van gelijke gevallen is, anders dan belanghebbende kennelijk meent, geen sprake.
5.3.
Een tegen een afwijzing van het verzoek om afgifte van een tweede WOZ-beschikking gericht bezwaar is kennelijk niet-ontvankelijk. Uit artikel 4:17, lid 6, onderdeel c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat geen dwangsom verschuldigd is indien het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Belanghebbende heeft daartegen ingebracht dat het in die bepaling genoemde woord “kennelijk” in die zin moet worden uitgelegd dat daarmee bedoeld is dat slechts in gevallen waarin geen enkele twijfel kon bestaan over de ontvankelijkheid, zoals volgens belanghebbende het geval is bij een termijnoverschrijding, geen dwangsom verschuldigd is. Belanghebbende betoogt dat het onderhavig geval anders is omdat er nog argumenten waren om alsnog een tweede WOZ-beschikking af te geven. Het Hof is echter van oordeel dat de wetsgeschiedenis geen aanknopingspunt biedt voor een dergelijke restrictieve uitleg van het woord “kennelijk” in voormeld artikel.
5.4.
Aangezien de Heffingsambtenaar het bezwaar terecht kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, kon hij afzien van het horen (artikel 7:3, aanhef en onderdeel a, Awb).
5.5.
De slotsom luidt dat het hoger beroep ongegrond is.

Proceskosten en griffierecht

Het Hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door A. van Dongen, P.J.J. Vonk en R.A. Bosman, in tegenwoordigheid van de griffier M.G. Kastelein. De beslissing is op 9 november 2021 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.