ECLI:NL:GHAMS:2021:4087

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 december 2021
Publicatiedatum
24 december 2021
Zaaknummer
23-003844-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne op Schiphol met pakketten geplakt op bovenbenen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1973, werd beschuldigd van het opzettelijk invoeren van cocaïne op 6 mei 2018 op Schiphol. De verdachte had pakketten met cocaïne op haar bovenbenen geplakt en deze verborgen onder haar kleding. Het hof oordeelde dat de verklaring van de verdachte dat zij niet op de hoogte was van de inhoud van de pakketten ongeloofwaardig was. Het hof achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk de cocaïne had ingevoerd en sprak haar vrij van medeplegen, omdat er geen bewijs was van nauwe samenwerking met anderen.

De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot 33 maanden gevangenisstraf, waarvan 8 maanden voorwaardelijk. In hoger beroep eiste de advocaat-generaal dezelfde straf, maar de raadsman pleitte voor een lichtere straf vanwege de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof hield rekening met de ernst van het feit, de hoeveelheid cocaïne (3474,2 gram) en de schadelijkheid van de stof. Het hof besloot uiteindelijk de straf te verlagen naar 18 maanden gevangenisstraf, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Het hof overwoog dat de verdachte in een kwetsbare positie verkeerde en mogelijk door anderen was gebruikt voor de smokkel.

De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en deed opnieuw recht, waarbij het bewezen verklaarde werd gekwalificeerd als opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003844-18
datum uitspraak: 24 december 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 30 oktober 2018 in de strafzaak onder parketnummer
15-089558-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1973,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 december 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 6 mei 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere overwegingen ten aanzien van het bewijs en tot een andere strafoplegging komt dan de rechtbank.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 6 mei 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de onderstaande bewijsmiddelen zijn weergegeven.

Bewijsmiddelen

1. Een proces-verbaal van aanhouding met nummer 2018-0203-05078 van 6 mei 2018 opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1], [verbalisant 2], [verbalisant 3] en [verbalisant 4], doorgenummerde pagina’s 011 tot en met 013 (digitale nummering pagina’s 84 tot en met 86).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van de verbalisanten of van één van hen:
Verdachte
Naam: [verdachte]
Voornaam: [verdachte]
Geboortedatum: [geboortedag] 1973
Geboorteplaats: [geboorteplaats]
Tijd en plaats aanhouding
Datum : 6 mei 2018
Plaats : Luchthaven Schiphol, Gemeente Haarlemmermeer
Naar aanleiding van de grote toevoer van verdovende middelen op de luchthaven Schiphol vanuit diverse risicolanden, waaronder Aruba werd op 6 mei 2018 door de Douane een verscherpte controle uitgevoerd op vlucht [vlucht], vanuit Aruba.
Hier werd onder andere door Speurhondengeleider [verbalisant 4] en zijn Rijks gecertificeerde speurhond genaamd [naam] een controle uitgevoerd.
Ik, verbalisant [verbalisant 4], zag dat [naam] een verhoogd zoekgedrag vertoonde bij een passagier welke later bleek genaamd [verdachte]. De gedraging uitte zich in het feit dat [naam] achter de passagier aan bleef lopen. Ik zag dat [naam] één van de bovenbenen aanrook en vervolgens ging zitten. Uit deze gedraging kan ik opmaken dat er vermoedelijk verdovende middelen aanwezig zouden kunnen zijn.
Ik, verbalisant [verbalisant 4], heb een daar aanwezige collega gevraagd om [verdachte], samen met de medereiziger over te brengen naar de controleruimte.
Vervolgens heb ik, verbalisant [verbalisant 1], verbalisant [verbalisant 3] en collega [verbalisant 5] verzocht [verdachte] aan een lijfsvisitatie zonder ontkleding te onderwerpen.
Ik, verbalisant [verbalisant 3], zag in het bijzijn van collega [verbalisant 5] dat [verdachte] ten tijde van de lijfsvisitatie haar jurk omhoog deed en ik zag een zwartkleurig kledingstuk. Desgevraagd verwijderde [verdachte] deze en zag ik op elk been een witkleurig pakket zitten.
Deze pakketten heb ik samen met [verdachte] van haar benen verwijderd.
Ik, verbalisant [verbalisant 1], heb met mijn fretboortje een opening in een willekeurig pakket gemaakt. Bij het terugtrekken zag ik dat er een wit kleurige substantie aan bleef kleven welke mij qua kleur en samenstelling deed denken aan cocaïne.
Ik, verbalisant [verbalisant 1], heb de aangetroffen substantie getest met een MMC cocaïnetest. De uitslagen gaven een positieve kleurreactie zodat aangenomen mag worden dat de aangetroffen stof vermoedelijk cocaïne bevat, een middel genoemd op lijst 1 van de Opiumwet.
Ik heb betreffende pakketten met inhoud, waaronder een hoeveelheid vermoedelijke cocaïne, in beslag genomen. De pakketten heb ik in een fouilleringszak geplaatst voorzien van nummer [nummer 1].
2. Een proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen met nummer PL27RP/18-037335 van 7 mei 2018 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 6], [verbalisant 7], [verbalisant 8] en [verbalisant 9], doorgenummerde pagina’s 017 tot en met 028.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van de verbalisanten of van één van hen:
Op 6 mei 2018 werd bij [verdachte] bij een lijfsvisitatie zonder ontkleding tijdens een douanecontrole een onbekende hoeveelheid vermoedelijke cocaïne aangetroffen.
Bij een nader onderzoek in de uitpakruimte van de Koninklijke Marechaussee uitgevoerd op 6 mei 2018 van de bij bovenstaande verdachte aangetroffen verdovende middelen zagen wij een Douane waarde zak voorzien van het nummer [nummer 1] met daarin:
- 4 transparante pakketten met daarin witkleurige poederachtige substantie.
Wij hebben de pakketten ingedeeld in de categorie A tot en met D.
Het totale nette gewicht van categorie A tot en met D betrof:
CATEGORIE A = 870,9 gram
CATEGORIE B = 871,0 gram
CATEGORIE C = 865,7 gram
CATEGORIE D = 866,6 gram
TOTAAL = 3474,2 gram
Ik, [verbalisant 9], testte de aangetroffen stof uit de pakketten met MMC cocaïne testsets.
Bij de MMC cocaïne testsets trad een positieve kleurreactie op, zodat aangenomen mocht worden, dat de geteste stof vermoedelijk cocaïne betrof, een stof vermeld in lijst 1 van de Opiumwet.
Vervolgens nam ik, [verbalisant 9], 4 representatieve monsters van de aangetroffen stof, uit de 4 pakketten, bestemd om ter analyse te worden overgebracht naar het Douanelaboratorium.
Bij het District Koninklijke Marechaussee Schiphol zijn voornoemde monsters vastgelegd door middel van een Sporen Identificatie Nummer (SIN):
- Sealbag 1 [nummer 2]
- Sealbag 2 [nummer 3]
- Sealbag 3 [nummer 4]
- Sealbag 4 [nummer 5]
3. Een geschrift, te weten een Laboratorium Rapport van de Douane met kenmerk [nummer 6] van 15 mei 2018 opgemaakt door [verbalisant 10], doorgenummerde pagina’s 069 tot en met 070.
Dit
rapporthoudt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Op 14 mei 2018 ontving ik een verzegelde plastic zak met daarin:
[nummer 2] een verzegeld plastic zakje met wit, korrelig materiaal
[nummer 3] een verzegeld plastic zakje met wit, korrelig materiaal
[nummer 4] een verzegeld plastic zakje met wit, korrelig materiaal
[nummer 5] een verzegeld plastic zakje met wit, korrelig materiaal
Het materiaal van alle bovenvermelde SIN-nummers bevat cocaïne.
Deze substantie is vermeld op lijst I, behorende bij de Opiumwet.
De hiervoor vermelde bewijsmiddelen zijn, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.

Bewijsoverweging ten aanzien van het opzet

Anders dan de rechtbank acht het hof bewezen, op grond van de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, dat de verdachte heeft gehandeld met vol opzet in plaats van voorwaardelijk opzet.
Vooropgesteld wordt dat in zaken als deze, waarbij bij de inreis in Nederland pakketten met verdovende middelen worden aangetroffen die op het lichaam zijn geplakt en verborgen zijn onder de kleding, als uitgangspunt dient te gelden dat een passagier bekend kan worden verondersteld en zelf verantwoordelijk is voor de inhoud van de pakketten. Dit uitgangspunt lijdt slechts uitzondering indien sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat die passagier met die inhoud niet bekend was en derhalve het opzet op de invoer, ook in voorwaardelijke zin, ontbreekt. Het hof is van oordeel dat in het onderhavige geval van vorenbedoelde bijzondere omstandigheden geen sprake is.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep haar eerder afgelegde verklaringen aangevuld. Zakelijk weergegeven heeft de verdachte in hoger beroep verklaard dat zij toen zij op Aruba verbleef, telefonisch opdracht kreeg van haar toenmalige vriend om voor hem pakketjes mee te nemen naar Nederland. De verdachte heeft de medeverdachte over de opdracht geïnformeerd. Tezamen met de medeverdachte is de verdachte, enkele uren voor haar vertrek naar Nederland, door derden bij haar hotel opgehaald, waarna zij naar een woning zijn gebracht, alwaar de witkleurige pakketten op hun benen zijn geplakt. De pakketten op de benen zijn vervolgens verhuld met een legging en een jurk. Hierna zijn zij naar het vliegveld gebracht en zijn zij van Aruba vertrokken.
Naar het oordeel van het hof is de verklaring van de verdachte dat zij onder de omstandigheden als hiervoor geschetst niet wist dat de pakketten cocaïne bevatten onaannemelijk en ongeloofwaardig.
Bij die stand van zaken en gelet op hetgeen voorop is gesteld, neemt het hof als vaststaand aan dat de verdachte er (volledig) mee bekend was dat de pakketten cocaïne bevatten en concludeert het dat de verdachte (vol) opzet heeft gehad op de invoer daarvan in Nederland.

Partiële vrijspraak van het medeplegen

Het hof spreekt vrij van het medeplegen. Niet is gebleken dat de verdachte met het oog op het opzettelijk invoeren van de cocaïne in Nederland nauw en bewust heeft samengewerkt met een ander.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 33 maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 33 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren zonder bijzondere voorwaarden.
De raadsman heeft in het kader van de strafmaat aangevoerd dat aannemelijk is dat de verdachte het bewezen verklaarde feit heeft begaan vanuit een afhankelijkheidsrelatie tot en met dwang door een ander. Ook gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn, bepleit de raadsman aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen in de vorm van elektronisch toezicht dan wel een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het reeds uitgezeten voorarrest, met een voorwaardelijk deel en een maximale taakstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de invoer van 3.474,2 gram cocaïne, door vanuit Aruba met pakketten cocaïne geplakt op de bovenbenen terug naar Nederland te vliegen. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat het niet anders kan dan dat dit was bedoeld voor verdere verkoop en verspreiding daarvan. De verspreiding van harddrugs en de handel daarin gaan gepaard met allerlei andere soorten van (georganiseerde) criminaliteit, reden waarom deze verschijnselen krachtig dienen te worden bestreden en bij de strafoplegging rekening dient te worden gehouden met de generale preventie.
Het hof heeft gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd. Deze straffen hebben hun weerslag gevonden in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor de invoer van hoeveelheden harddrugs van 3.000 tot 4.000 gram wordt daarin een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 30 tot 36 maanden genoemd. De door de rechtbank opgelegde straf loopt daarmee in de pas en ook naar oordeel van het hof past gelet op de ernst van het feit in beginsel slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Het hof ziet echter in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en daarmee samenhangend de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, reden van het vorenstaande af te wijken. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 29 november 2021 is de verdachte niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 7 juli 2021. Uit dit rapport volgt dat er bij de verdachte sprake is van veelvuldige psychische problematiek en complexe trauma’s en dat zij al enige jaren in behandeling is bij een psycholoog en een psychiater. De reclassering ziet naar aanleiding van haar belaste verleden en deze zaak problemen op de gebieden psychosociaal functioneren en lichamelijke gezondheid. De verdachte heeft ook met forse onzekerheidsgevoelens te kampen. De verdachte kwam in het contact met de reclassering kwetsbaar en psychisch instabiel over. Het hof oordeelt dat deze bevindingen steun vinden in de overige inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep.
Mede tegen de achtergrond van de hiervoor beschreven kwetsbare staat van de verdachte en gelet op de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, acht het hof aannemelijk dat de verdachte in enige mate door (onbekend gebleven) anderen is gebruikt om de cocaïne te smokkelen.
Het hof acht, alles afwegende, oplegging van een gevangenisstraf van negentien maanden met aftrek van voorarrest, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren in beginsel passend en geboden. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat met het voorwaardelijke deel niet alleen wordt beoogd de ernst van het feit tot uitdrukking te brengen, maar ook de verdachte ervan te weerhouden nogmaals een strafbaar feit te plegen.
Het hof stelt echter vast dat in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden. Immers, de verdachte heeft op 30 oktober 2018 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof eerst thans – bijna drie jaren en twee maanden later – arrest wijst. Hierin wordt aanleiding gezien de onvoorwaardelijke gevangenisstraf met één maand te bekorten.
Het hof zal de verdachte opleggen
een gevangenisstraf van achttien maanden met aftrek van voorarrest, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. A.M.P. Geelhoed en mr. P.C. Verloop, in tegenwoordigheid van mr. E.J. de Vries, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 december 2021.
De oudste en jongste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]