ECLI:NL:GHAMS:2021:4086

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 december 2021
Publicatiedatum
24 december 2021
Zaaknummer
23-003980-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne op Schiphol met pakketten geplakt op bovenbenen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1977, werd beschuldigd van het opzettelijk invoeren van cocaïne op Schiphol op 6 mei 2018. De verdachte had pakketten met cocaïne op haar bovenbenen geplakt en ontkende te weten dat het om cocaïne ging. Het hof oordeelde dat de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig was en dat er sprake was van vol opzet. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot 33 maanden gevangenisstraf, waarvan 8 maanden voorwaardelijk. Het hof heeft de straf herzien en kwam tot de conclusie dat, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, passend was. Het hof hield rekening met de ernst van het feit, de hoeveelheid cocaïne en de kwetsbaarheid van de verdachte, die lijdt aan een licht verstandelijke beperking en een posttraumatische stressstoornis. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003980-18
datum uitspraak: 24 december 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 30 oktober 2018 in de strafzaak onder parketnummer
15-089658-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1977,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 december 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 6 mei 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere overwegingen ten aanzien van het bewijs en tot een andere beslissing ten aanzien van de strafoplegging komt dan de rechtbank.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 6 mei 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de onderstaande bewijsmiddelen zijn weergegeven.

Bewijsmiddelen

1. Een proces-verbaal van aanhouding met nummer 2018-0203-05077 van 6 mei 2018 opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3], doorgenummerde pagina’s 011 tot en met 016 (digitale nummering pagina’s 179 tot en met 184).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van de verbalisanten of van één van hen:
Verdachte
Naam: [verdachte]
Voorna(a)m(en): [verdachte]
Geboortedatum: [geboortedag] 1977
Geboorteplaats: [geboorteplaats]
Tijd en plaats aanhouding
Datum : 6 mei 2018
Plaats : Luchthaven Schiphol, Gemeente Haarlemmermeer
Naar aanleiding van de grote toevoer van verdovende middelen op de luchthaven Schiphol vanuit diverse risicolanden, waaronder Aruba werd op 6 mei 2018door de Douane een verscherpte controle uitgevoerd op vlucht [vlucht] vanuit Aruba.
Hier werd onder andere door Speurhondengeleider [verbalisant 3] en zijn Rijksspeurhond genaamd [naam] een controle uitgevoerd. [naam] is opgeleid en gecertificeerd volgens de richtlijnen van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, om de geur van verdovende middelen te detecteren.
Ik, verbalisant [verbalisant 3], zag dat [naam] een verhoogd zoekgedrag vertoonde bij een passagier welke later bleek genaamd [verdachte]. De gedraging uitte zich in het feit dat [naam] achter de passagier aan bleef lopen. Ik, verbalisant [verbalisant 3], zag dat [naam] één van de bovenbenen aanrook en vervolgens ging zitten. Uit deze gedraging kan ik, verbalisant [verbalisant 3], opmaken dat er vermoedelijk verdovende middelen aanwezig zouden kunnen zijn.
Vervolgens heb ik, verbalisant [verbalisant 2], in het bijzijn van collega [verbalisant 4] [verdachte] onderworpen aan een lijfsvisitatie zonder ontkleding in een besloten en speciaal daarvoor ingerichte visitatieruimte.
Ik, verbalisant [verbalisant 2], zag dat [verdachte] ten tijde van de lijfsvisitatie haar jurk omhoog deed en ik zag dat zij een strak zwart broekje droeg onder haar jurk.
Ik zag abnormale verdikkingen ter hoogte van haar bovenbenen.
Vervolgens heb ik [verdachte] gevraagd om haar broekje te laten zakken, zij voldeed aan mijn verzoek.
Ik zag op elk been een witkleurig pakket zitten, ter hoogte van haar bovenbenen. Deze pakketten heb ik samen met [verdachte] van haar benen verwijderd.
Ik, verbalisant [verbalisant 1], heb met mijn fretboortje een opening in 1 van de pakketten gemaakt. Bij het terugtrekken zag ik dat er een witte substantie aan bleef kleven welke mij qua kleur en samenstelling deed denken aan cocaïne.
Ik, verbalisant [verbalisant 1], heb de aangetroffen substantie getest met een van rijkswege verstrekte test-set, de MMC cocaïnetest. De uitslag gaf een positieve kleurreactie zodat aangenomen mag worden dat de aangetroffen stof vermoedelijk cocaïne bevat, een middel genoemd op lijst 1 van de Opiumwet.
Ik heb de betreffende pakketten met inhoud, waaronder een hoeveelheid vermoedelijke cocaïne, in beslag genomen. De pakketten heb ik in een fouilleringszak gedaan voorzien van nummer [nummer 1].
2. Een proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen met nummer PL27RP/18-037335 van 7 mei 2018 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 5], [verbalisant 6], [verbalisant 7] en [verbalisant 8], doorgenummerde pagina’s 030 tot en met 033.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van de verbalisanten of van één van hen:
Op 6 mei 2018 werd bij [verdachte] bij een lijf visitatie zonder ontkleding tijdens een douanecontrole een onbekende hoeveelheid vermoedelijke cocaïne aangetroffen.
Bij een nader onderzoek in de uitpakruimte van de Koninklijke Marechaussee uitgevoerd op 6 mei 2018 van de bij bovenstaande verdachte aangetroffen verdovende middelen zagen wij een Douane waarde zak voorzien van het nummer [nummer 1] met daarin:
- 4 transparante pakketten met daarin witkleurige poederachtige substantie.
Wij hebben de pakketten ingedeeld in de categorie A tot en met D.
Het totale nette gewicht van categorie A tot en met D betrof:
CATEGORIE A = 989,5 gram
CATEGORIE B = 873,9 gram
CATEGORIE C = 912,2 gram
CATEGORIE D = 883,7 gram
TOTAAL = 3659,3 gram
Ik, [verbalisant 8], testte de aangetroffen stof uit de pakketten met MMC cocaïne testsets.
Bij de MMC cocaïne testsets trad een positieve kleurreactie op, zodat aangenomen mocht worden, dat de geteste stof vermoedelijk cocaïne betrof, een stof vermeld in lijst 1 van de Opiumwet.
Vervolgens nam ik, [verbalisant 8], 4 representatieve monsters van de aangetroffen stof, uit de 4 pakketten, bestemd om ter analyse te worden overgebracht naar het Douanelaboratorium.
Voornoemde monsters zijn vastgelegd door middel van een Sporen Identificatie Nummer (SIN):
- Sealbag 1 [nummer 2]
- Sealbag 2 [nummer 3]
- Sealbag 3 [nummer 4]
- Sealbag 4 [nummer 5]
3. Een geschrift, te weten een Laboratorium Rapport van de Douane met kenmerk [nummer 6] van 15 mei 2018 opgemaakt door [verbalisant 9], doorgenummerde pagina’s 072 tot en met 073.
Dit
rapporthoudt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Op 14 mei 2018 ontving ik een verzegelde plastic zak met daarin:
[nummer 2] een verzegeld plastic zakje met wit, korrelig materiaal
[nummer 3] een verzegeld plastic zakje met wit, korrelig materiaal
[nummer 4] een verzegeld plastic zakje met wit, korrelig materiaal
[nummer 5] een verzegeld plastic zakje met wit, korrelig materiaal
Het materiaal van alle bovenvermelde SIN-nummers bevat cocaïne.
Deze substantie is vermeld op lijst I, behorende bij de Opiumwet.
De hiervoor vermelde bewijsmiddelen zijn, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.

Bewijsoverweging ten aanzien van het opzet

Anders dan de rechtbank acht het hof bewezen, op grond van de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, dat de verdachte heeft gehandeld met vol opzet in plaats van voorwaardelijk opzet.
Vooropgesteld wordt dat in zaken als deze, waarbij bij de inreis in Nederland pakketten met verdovende middelen worden aangetroffen die op het lichaam zijn geplakt en verborgen zijn onder de kleding, als uitgangspunt dient te gelden dat een passagier bekend kan worden verondersteld en zelf verantwoordelijk is voor de inhoud van de pakketten. Dit uitgangspunt lijdt slechts uitzondering indien sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat die passagier met die inhoud niet bekend was en derhalve het opzet op de invoer, ook in voorwaardelijke zin, ontbreekt. Het hof is van oordeel dat in het onderhavige geval van vorenbedoelde bijzondere omstandigheden geen sprake is.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep, op de vraag of het klopt dat de medeverdachte van haar toenmalige vriend vanuit Nederland de opdracht heeft gekregen om vanuit Aruba pakketjes mee te nemen naar Nederland en de verdachte daarover heeft geïnformeerd, erkend dat het zo is gegaan. Tezamen met de medeverdachte is de verdachte, enkele uren voor haar vertrek naar Nederland, door derden bij haar hotel opgehaald, waarna zij naar een woning zijn gebracht, alwaar witkleurige pakketten op hun benen zijn geplakt. Het hof acht het onaannemelijk dat de verdachte de (forse) pakketten die op haar bovenbenen zijn geplakt niet heeft waargenomen. De pakketten op de benen zijn vervolgens verhuld met een legging en een jurk. Hierna zijn zij naar het vliegveld gebracht en zijn zij van Aruba vertrokken.
Naar het oordeel van het hof is de verklaring van de verdachte dat zij onder de omstandigheden als hiervoor geschetst niet wist dat de pakketten cocaïne bevatten onaannemelijk en ongeloofwaardig.
Bij die stand van zaken en gelet op hetgeen voorop is gesteld, neemt het hof als vaststaand aan dat de verdachte (volledig) bekend was dat de pakketten cocaïne bevatten en concludeert dat de verdachte (vol) opzet heeft gehad op de invoer daarvan in Nederland.

Partiële vrijspraak van het medeplegen

Het hof spreekt vrij van het medeplegen. Niet is gebleken dat de verdachte met het oog op het opzettelijk invoeren van de cocaïne in Nederland nauw en bewust heeft samengewerkt met een ander.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 33 maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 33 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en zonder bijzondere voorwaarden.
De raadsvrouw heeft in het kader van de strafmaat aangevoerd dat rekening moet worden gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is begaan zoals die volgen uit de verklaringen van de verdachte, haar persoonlijke omstandigheden zoals die blijken uit de rapporten en de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. Zij heeft verzocht aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor niet meer dan de duur van het voorarrest op te leggen, met een groot voorwaardelijk deel met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, in combinatie met een maximale taakstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de invoer van 3.659,3 gram cocaïne, door vanuit Aruba met pakketten cocaïne geplakt op de bovenbenen terug naar Nederland te vliegen. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat het niet anders kan dan dat dit was bedoeld voor verdere verkoop en verspreiding daarvan. De verspreiding van harddrugs en de handel daarin gaan gepaard met allerlei andere soorten van (georganiseerde) criminaliteit, reden waarom deze verschijnselen krachtig dienen te worden bestreden en bij de strafoplegging rekening dient te worden gehouden met de generale preventie.
Het hof heeft gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd. Deze straffen hebben hun weerslag gevonden in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor de invoer van hoeveelheden harddrugs van 3.000 tot 4.000 gram wordt daarin een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 30 tot 36 maanden genoemd. De door de rechtbank opgelegde straf loopt daarmee in de pas en ook naar oordeel van het hof past, gelet op de ernst van het feit, in beginsel slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Het hof ziet echter in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en daarmee samenhangend de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, reden van het vorenstaande af te wijken. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 29 november 2021 is de verdachte niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof heeft kennisgenomen van het psychologisch Pro Justitia rapport van 13 januari 2021. Uit dit rapport volgt onder meer dat bij de verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking, een posttraumatische stressstoornis en een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis. De verdachte is kwetsbaar voor manipulatie en overziet de risico’s binnen sociale contacten niet goed, waardoor zij snel gebruikt kan worden door een ander en keuzes laat maken door een ander. Er wordt geadviseerd om de verdachte het bewezen verklaarde verminderd toe te rekenen. De verdachte krijgt reeds begeleiding vanuit MijDienst. Het hof heeft voorts kennis genomen van het reclasseringsrapport van 8 juli 2021. Uit dit rapport volgt dat het delictgedrag van de verdachte samenhangt met een gebrek aan adequate oplossingsvaardigheden, cognitieve vaardigheden en een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis.
Het hof oordeelt dat voornoemde bevindingen ten aanzien van de persoon van de verdachte steun vinden in de overige inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep.
Mede tegen de achtergrond van de hiervoor beschreven kwetsbare staat van de verdachte en gelet op de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, acht het hof aannemelijk dat de verdachte in enige mate door (onbekend gebleven) anderen is gebruikt om de cocaïne te smokkelen.
Het hof acht, alles afwegende, oplegging van een gevangenisstraf van negentien maanden met aftrek van voorarrest, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren in beginsel passend en geboden. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat met het voorwaardelijke deel niet alleen wordt beoogd de ernst van het feit tot uitdrukking te brengen, maar ook de verdachte ervan te weerhouden nogmaals een strafbaar feit te plegen. Het hof zal aan het voorwaardelijke strafdeel geen bijzondere voorwaarden verbinden, omdat de verdachte heeft verklaard blij te zijn met haar huidige ambulant begeleidster en reeds in behandeling te zijn bij PsyQ en de reclassering de geadviseerde cognitieve vaardigheidstraining niet uitvoerbaar acht.
Het hof stelt echter vast dat in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden. Immers, de verdachte heeft op 8 november 2018 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof eerst thans – bijna drie jaren en twee maanden later – arrest wijst. Hierin wordt aanleiding gezien de onvoorwaardelijke gevangenisstraf met één maand te bekorten.
Het hof zal de verdachte opleggen
een gevangenisstraf van achttien maanden met aftrek van voorarrest, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. A.M.P. Geelhoed en mr. P.C. Verloop, in tegenwoordigheid van mr. E.J. de Vries, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 december 2021.
De oudste en jongste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]