ECLI:NL:GHAMS:2021:4080

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
23-003383-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zware mishandeling van een 17 maanden oud kind door het laten stromen van gloeiend heet water over het lichaam

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte werd beschuldigd van zware mishandeling van een 17 maanden oud jongetje, waarbij hij op 13 juni 2018 gloeiend heet water over het lichaam van het kind liet stromen. Het hof concludeerde, op basis van deskundigenverklaringen en forensisch onderzoek, dat de brandwonden opzettelijk door de verdachte zijn veroorzaakt. De verdachte ontkende opzet en stelde dat het om een ongeluk ging, maar het hof achtte zijn verklaring ongeloofwaardig. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 19 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en moest een schadevergoeding van €7.500 aan de benadeelde partij betalen. Het hof oordeelde dat de brandwonden als zwaar lichamelijk letsel moesten worden gekwalificeerd, gezien de ernst van de verwondingen en de noodzaak van medische behandeling.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003383-19
datum uitspraak: 23 december 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 5 september 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-680100-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1988,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 15 september, 11 november en 9 december 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank en in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijzigingen is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1.
primair
hij op 13 juni 2018 te Uithoorn, in elk geval in Nederland, aan [benadeelde] (geboren [geboortedag 2] -2017), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer tweedegraads brandwond(en) op de schouder en/of de (boven)arm en/of de rug en/of de (achterkant) van de benen heeft toegebracht door:
- op 13 juni 2018 heet water en/of een andere hete vloeistof over het lichaam van [benadeelde] te laten stromen;
(artikel 302 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 juni 2018 te Uithoorn, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] (geboren [geboortedag 2] -2017) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- op 13 juni 2018 heet water en/of een andere hete vloeistof over het lichaam van [benadeelde] heeft laten stromen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 45 artikel 302 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 juni 2018 te Uithoorn, in elk geval in Nederland, [benadeelde] (geboren [geboortedag 2] -2017) heeft mishandeld door:
- op 13 juni 2018 heet water en/of een andere hete vloeistof over het lichaam van [benadeelde] te laten stromen terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer tweedegraads brandwond(en) op de schouder en/of de (boven)arm en/of de rug en/of de (achterkant) van de benen ten gevolge heeft gehad;
(artikel 300 lid 2 Wetboek van Strafrecht)
meest subsidiair alhans, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 juni 2018 te Uithoorn, in elk geval in Nederland, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig heet water en/of een andere hete vloeistof over het lichaam van [benadeelde] (geboren [geboortedag 2] -2017) heeft laten stromen, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [benadeelde] zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer tweedegraads brandwond(en) op de schouder en/of de (boven)arm en/of de rug en/of de (achterkant) van de benen, heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte van [benadeelde] was ontstaan.
(artikel 308 Wetboek van Strafrecht)
2.
primair
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2017 tot en met 13 juni 2018 te Uithoorn, in elk geval in Nederland, aan [benadeelde] (geboren [geboortedag 2] -2017), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer botbreuk(en) in een of beide benen, heeft toegebracht door: meermalen, althans eenmaal
- tegen de be(e)n(en) van [benadeelde] te schoppen,
- hem in een box en/of op de grond te gooien,
- aan zijn be(e)n(en) te trekken en/of te schudden,
- voornoemde [benadeelde] stevig vast te pakken en/of (hardhandig) heen en weer te schudden;
(artikel 302 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2017 tot en met 13 juni 2018 te Uithoorn, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] (geboren [geboortedag 2] -2017) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
meermalen, althans eenmaal
- tegen de be(e)n(en) van [benadeelde] heeft geschopt,
- hem in een box en/of op de grond heeft gegooid,
- aan zijn be(e)n(en) heeft getrokken en/of heeft geschud,
- [benadeelde] stevig vast heeft vastgepakt en/of (hardhandig) heen en weer heeft geschud;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 45 artikel 302 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2017 tot en met 13 juni 2018 te Uithoorn, in elk geval in Nederland [benadeelde] (geboren [geboortedag 2] -2017) heeft mishandeld door:
meermalen, althans eenmaal
- tegen de benen van [benadeelde] te schoppen,
- hem in een box en/of op de grond te gooien;
- aan de/het be(e)n(en) van voornoemde [benadeelde] te trekken en/of te schudden;
- [benadeelde] stevig vast te pakken en/of (hardhandig) heen en weer te schudden;
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer botbreuken in zijn benen ten gevolge heeft gehad;
(artikel 300 lid 2 Wetboek van Strafrecht)
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2017 tot en met 13 juni 2018 te Uithoorn, in elk geval in Nederland grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig
meermalen, althans eenmaal
- tegen de benen van [benadeelde] heeft geschopt,
- hem in een box en/of op de grond heeft gegooid,
- aan zijn be(e)n(en) heeft getrokken en/of heeft geschud,
- [benadeelde] stevig vast heeft vastgepakt en/of (hardhandig) heen en weer heeft geschud
waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [benadeelde] zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer botbreuk(en) in de/het (boven) be(e)n(en) heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte van deze was ontstaan.
(artikel 308 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij in of omstreeks te periode van 1 november 2017 tot en met 13 juni 2018 te Uithoorn, in elk geval in Nederland, [benadeelde] (geboren [geboortedag 2] -2017), heeft mishandeld, door
meermalen, althans eenmaal
- te duwen op/tegen het lichaam van [benadeelde] en/of een tikje/zetje tegen zijn lichaam te geven (terwijl hij zich in een staande positie bevond) (waardoor [benadeelde] ten val kwam),
- hem te slaan in het gezicht en/of tegen het hoofd, althans tegen het lichaam,
- met zijn, verdachtes, hand het hoofd van [benadeelde] in te drukken,
- meermalen althans eenmaal te bijten in de arm en/of het oor, in elk geval in het lichaam van [benadeelde] en/of
- hem te knijpen in zijn lichaam en/of
- een naald in zijn voet in te brengen.
(artikel 300 Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat het hof anders dan de rechtbank tot een bewezenverklaring komt en wel van de onder 1 primair tenlastegelegde zware mishandeling.

Kern van de zaak

De verdachte wordt in deze zaak – naar de kern genomen – verweten dat hij de op [geboortedag 2] 2017 geboren [benadeelde] (hierna: [benadeelde] ) op diverse wijzen (zwaar) heeft mishandeld. [benadeelde] is het zoontje van zijn toenmalige vriendin [naam 1] (hierna: [naam 1] ). De mishandelingen zouden hebben plaatsgevonden in de periode van 1 november 2017 tot en met 13 juni 2018.
De hiervoor weergegeven tenlastelegging laat zich als volgt samenvatten:
Onder
feit 1wordt de verdachte – in diverse tenlastegelegde varianten – verweten dat [benadeelde] door verdachtes toedoen brandwonden heeft opgelopen, doordat de verdachte op 13 juni 2018 heet water over het lichaam van [benadeelde] heeft laten stromen. Dit feit is primair tenlastegelegd als het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, subsidiair als een poging daartoe, meer subsidiair als mishandeling met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge en meest subsidiair als letsel door schuld.
Onder
feit 2wordt de verdachte verweten dat hij in de periode van 1 november 2017 tot en met 13 juni 2018 (i) [benadeelde] tegen de benen heeft geschopt, (ii) hem in een box en/of op de grond heeft gegooid, (iii) hem aan zijn benen heeft getrokken en/of geschud en (iv) hem stevig heeft vastgepakt en/of (hardhandig) heen en weer heeft geschud. Ook deze gedragingen zijn in verschillende varianten tenlastegelegd, te weten: primair als het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, subsidiair als een poging daartoe, meer subsidiair als mishandeling met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge en meest subsidiair als letsel door schuld.
Onder
feit 3wordt de verdachte ten slotte nog een
zestalgedragingen verweten, waaronder het meermalen bijten in de arm van [benadeelde] , welke gedragingen ten laste zijn gelegd als mishandeling. Ook deze gedragingen zouden zijn gepleegd in de periode van 1 november 2017 tot en met 13 juni 2018.
De verdachte ontkent zich – op welke wijze dan ook – schuldig te hebben gemaakt aan hetgeen hem is tenlastegelegd. Het hof zal op grond van het zaaksdossier en het verhandelde ter terechtzitting per ten laste gelegd feit dienen te oordelen of hetgeen de verdachte wordt verweten wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Het hof zal daarbij de volgorde van de tenlastelegging aanhouden, te beginnen met feit 1:
het bij [benadeelde] toebrengen van brandwonden op 13 juni 2018.

Feit 1

Bewijsoverweging met betrekking tot het onder 1 primair tenlastegelegde (toebrengen zwaar lichamelijk letsel)
Standpunt van het openbaar ministerie
Onder verwijzing naar het schriftelijk requisitoir heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld voor de onder 1 primair tenlastegelegde zware mishandeling.
Op grond van de bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden kan wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte op 13 juni 2018 te Uithoorn opzettelijk brandwonden, waaronder tweedegraadsbrandwonden, aan [benadeelde] heeft toegebracht. Uit de medische stukken volgt dat het beeld, de ernst en de locatie van de brandwonden de conclusie rechtvaardigen dat sprake is geweest van opzettelijk toegebracht letsel. De deskundige heeft in het rapport van 8 januari 2019 geconcludeerd dat de brandwonden waarschijnlijker zijn onder de hypothese van een niet-accidentele toedracht dan onder de hypothese van een accidentele toedracht en deze conclusie ter terechtzitting van het hof op 15 september 2021 herhaald. De geconstateerde letsels zijn niet te rijmen met de lezing van de verdachte, voor wat betreft de locatie en ernst van de brandwonden en het ontbreken van doorloop. Noch de verklaring van de verdachte noch andere door de verdediging aangedragen scenario’s passen bij de medische bevindingen. Dit betekent dat het scenario van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde kan worden geschoven, aldus de advocaat-generaal.
Vaststaat dat de verdachte alleen met [benadeelde] was toen de brandwonden ontstonden. Het dossier bevat meerdere aanwijzingen dat de verdachte hardhandig met [benadeelde] omging, kwaadaardig over hem sprak en met de gedachte speelde om hem pijn te doen. Zo heeft de verdachte [benadeelde] meermalen bang gemaakt met een “Scream-masker” waarvan hij filmpjes heeft gemaakt, heeft hij [benadeelde] volgens zijn eigen verklaring wel eens een “corrigerende tik” gegeven, en in Whatsappberichten naar vrienden over [benadeelde] gezegd dat het een lelijk kind was en zijn hoofd hem niet aanstond. Ook zijn er aanwijzingen dat de verdachte met de gedachte speelde om [benadeelde] aan heet water bloot te stellen en komt uit de verklaringen van getuigen een beeld van de verdachte naar voren als iemand die fantasieën heeft over het pijnigen van dieren en/of kinderen.
Nu de verdachte hete vloeistof over het lijfje van [benadeelde] heeft laten stromen, kan vol opzet op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel worden aangenomen. Subsidiair is sprake van voorwaardelijk opzet, nu sprake is van een aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel en de gedraging van de verdachte daar dusdanig op gericht was dat het niet anders kan dan dat hij die aanmerkelijke kans ook heeft aanvaard.
Omdat uit de medische stukken volgt dat niet is uit te sluiten dat de brandwonden op enig moment tot pijnklachten of bewegingsbeperking zullen leiden, bijvoorbeeld bij verder groeien door [benadeelde] , is het ontstane letsel als zwaar lichamelijk letsel te kwalificeren.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1 primair tenlastegelegde zware mishandeling.
De verdachte ontkent niet dat hij betrokken is geweest bij het ontstaan van de brandwonden maar stelt dat het gaat om een ongeluk. De verdachte heeft over de toedracht van de brandwonden het volgende verklaard. De verdachte paste op [benadeelde] terwijl [naam 1] boodschappen ging doen. [benadeelde] was ziek, had gespuugd en rook een beetje zuur, reden waarom de verdachte besloot hem onder de douche in de badkamer te zetten. Hij heeft [benadeelde] vervolgens uitgekleed en staand in het badje in de douche gezet. De douchekop heeft hij in de douchekophouder in de stang geplaatst. Deze stond ongeveer ter hoogte van de schouder van de verdachte, waardoor er aanzienlijke afstand zat tussen de douchekop en de schouder van het kind. Vervolgens heeft de verdachte de kraan opengedraaid, zowel warm als koud. Hij voelde kort aan het water, dacht dat de eindtemperatuur was bereikt en concludeerde dat de temperatuur goed was. Vervolgens ging de verdachte zeep zoeken in de badkamer waarbij hij zich heeft omgedraaid, waardoor hij geen zicht meer had op [benadeelde] . Hij hoorde [benadeelde] eerst “piepen”, maar dit was op geen enkele manier alarmerend. Opeens hoorde hij [benadeelde] schreeuwen, draaide zich om en zag dat er stoom van het kraanwater afkwam. [benadeelde] hing / stond voorover aan de hoge kant van het badje. De verdachte had het idee dat [benadeelde] geen kant op kon. Daarop trok hij [benadeelde] onder de douche vandaan, met zijn handen rond het middenrif van [benadeelde] , waarna hij [benadeelde] opnieuw afspoelde, en daarna afdroogde, waarbij hij zag dat er velletjes meekwamen.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat deze verklaring van de verdachte betrouwbaar is, nu hij telkens consistent en consequent heeft verklaard over de toedracht en bovendien met anderen heeft gesproken over het incident, waaruit blijkt dat het om een ongeluk ging. De feitelijke situatie was zo dat dit type brandwonden kon ontstaan. De verklaring van de verdachte is niet dusdanig onaannemelijk dat het niet anders kan dan dat hij hierover niet de waarheid heeft verklaard, juist omdat hij op het moment dat de verbranding is opgetreden geen zicht had op [benadeelde] .
Op basis van de forensische bevindingen valt niet uit te sluiten dat het letsel een accidentele toedracht heeft. Er blijven daarmee te veel vragen onbeantwoord om te komen tot het opzet-scenario zoals door het openbaar ministerie geschetst. Uitgaand van de verklaring van de verdachte kan het opzet niet bewezen worden, nu uit verschillende omstandigheden uit het dossier blijkt dat hij de aanmerkelijke kans op letsel nooit heeft aanvaard. Zo heeft hij de temperatuur van het water gevoeld, [benadeelde] direct onder de douche vandaan gehaald en er na het incident alles aan gedaan om erger te voorkomen.
Tot slot kunnen de brandwonden niet worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. Er is immers sprake van een littekenvrij herstel dat zonder operatief medisch ingrijpen en binnen een periode van twee weken heeft plaatsgevonden.
Overwegingen van het hof
De vragen die aan het hof voorliggen zijn derhalve:
  • of de bij [benadeelde] geconstateerde brandwonden opzettelijk door de verdachte zijn toegebracht
  • of die brandwonden als zwaar lichamelijk letsel kunnen worden aangemerkt.
Ter beantwoording van de eerste vraag zal het hof allereerst een aantal niet betwiste feiten vaststellen en een schets geven van enkele onderliggende onderzoeken. Daarna zal het hof, mede aan de hand van de bevindingen van de forensisch-deskundige(n), vaststellen welke feiten kunnen worden vastgesteld over het ontstaan van de brandwonden. Aan de hand van deze bevindingen zal het hof voorts dienen te oordelen of het door de verdachte geschetste scenario daarmee verenigbaar is.
Indien dit
niethet geval is (scenario van de verdachte is niet verenigbaar met de bevindingen), zal het hof tot een oordeel dienen te komen of op basis van diens bevindingen bewezen kan worden dat sprake is geweest van opzet zijdens de verdachte.
Vaststaande feiten en omstandigheden
De volgende feitelijke omstandigheden zijn door geen van beide partijen betwist en blijken in voldoende mate uit het dossier, zodat het hof deze als vaststaand aanneemt.
Op 13 juni 2018 is de op dat moment 17 maanden oude [benadeelde] thuis in Uithoorn met de verdachte, terwijl zijn moeder, [naam 1] , boodschappen aan het doen is. Tijdens de afwezigheid van de moeder en in aanwezigheid van de verdachte loopt [benadeelde] brandwonden op onder de douche in de badkamer van de woning. Na thuiskomst van [naam 1] brengen zij en de verdachte [benadeelde] naar het Amstelland Ziekenhuis. Daar neemt de kinderarts [naam 2] op 13 juni 2018 waar dat [benadeelde] - onder meer - tweedegraads brandwonden op zijn linkerarm, -schouder en rug en rechter bovenbeen heeft (dossierpag. 1111 e.v.). Het letsel is aanleiding om [benadeelde] over te brengen naar het Rode Kruis Ziekenhuis / Brandwondencentrum Beverwijk, waar hij vervolgens zes dagen opgenomen blijft.
Verloop van het forensisch medisch onderzoek
Op 15 juni 2018 wordt een forensisch medisch onderzoek verricht (dossierpag. 1005 e.v.) De forensisch arts [naam 3] rapporteert dat bij [benadeelde] brandwonden, meerdere bloeduitstortingen, botbreuken en een naald in de voet aanwezig zijn. Ten aanzien van de brandwonden concludeert de arts dat de gemelde toedracht, te weten dat deze per ongeluk zijn ontstaan door heet water uit een douche of kraan,
geenpassende verklaring vormt voor de brandwonden bij [benadeelde] . Bij het ontbreken van een passende verklaring voor deze bevindingen bij [benadeelde] acht zij bovendien de brandwonden, de meerdere bloeduitstortingen, onder andere op de rug, de botbreuken en de naald in de binnenzijde van de rechtervoet zeer verdacht voor toegebracht letsel
Naar aanleiding van deze conclusies vindt nader forensisch-medisch onderzoek plaats door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). De bevindingen uit dit onderzoek zijn neergelegd in een mail met voorlopige bevindingen van 12 juli 2018 van dr. [naam 4] (hierna: [naam 4] ), een rapport van 8 januari 2019 van [naam 4] , een aanvullend rapport van [naam 4] van 14 juni 2019, een proces-verbaal van verhoor van de deskundige [naam 4] door de rechter-commissaris van 2 juli 2019, een mail van [naam 4] van 31 juli 2019 en een brief van [naam 4] van 22 oktober 2020. Tevens is de rapporterend deskundige, [naam 4] , verschenen tijdens de terechtzitting van het hof op 15 september 2021, alwaar hij vragen van het hof, de advocaat-generaal en de verdediging heeft beantwoord.
Verloop van het nader onderzoek van de douche
Op 7 augustus 2018 bezoeken politiemedewerkers de woning van [benadeelde] en zijn moeder (dossierpag. 1501 e.v.). In de badkamer van deze woning wordt een douchekraan aangetroffen met een aparte knop voor koud water en een aparte knop voor heet water. De douchekop is de enige uitgang voor water, er is geen separate kraan aanwezig. De politie verricht temperatuurmetingen van het water op verschillende afstanden vanaf de douchekop, waarbij het water op de maximale temperatuur wordt gebracht (zonder bijmenging van koud water). De metingen worden om de twee minuten uitgevoerd en leveren de volgende resultaten op:
Eerste meting
Tweede meting
Derde meting
Direct onder de douchekop
48,1 C
62,8 C
61,9 C
90 cm van douchekop
56,9 C
58,2 C
58,1 C
181 cm van douchekop
52,0 C
53,5 C
53,3 C
Ter terechtzitting van 11 november 2021 heeft [naam 1] als getuige verklaard dat het water van de douche na het opendraaien van de kraan snel heet kon worden, maar dat de temperatuur van het water niet merkbaar fluctueerde.
Het ontstaan van het letsel: wat kan er worden vastgesteld?
Op basis van het vorenstaande gaat het hof er vanuit dat:
  • de brandwonden van [benadeelde] zijn ontstaan door water dat afkomstig was uit de douchekop van de douche in de badkamer van [naam 1] ;
  • het water niet of nauwelijks warmer is geweest dan 62,80 C; en
  • er geen sprake is geweest van aanzienlijke temperatuurwisselingen in heel korte tijd.
Het hof zal de bevindingen en voorbehouden uit het nader forensisch onderzoek die uitgaan van omstandigheden die door de bovenstaande vaststellingen worden uitgesloten,
nietmeenemen in de hierna volgende overwegingen.
Het forensisch onderzoek in dit verband is uitgevoerd door [naam 4] . [naam 4] is als forensisch arts KNMG verbonden aan het NFI. Op basis van de door hem gegeven toelichting ter terechtzitting in hoger beroep op 15 september 2021 over zijn ervaring en kennis, acht het hof hem deskundig op het gebied van de beoordeling van de bij [benadeelde] ontstane brandwonden en is het hof van oordeel dat hij voldoet aan de overige aan een deskundige te stellen eisen.
Omwille van de volledigheid hecht het hof er in dit verband aan op te merken dat de verdediging ter terechtzitting van 15 september 2021 vragen heeft gesteld aan [naam 4] omtrent diens deskundigheid, doch diens deskundigheid door de verdediging in hoger beroep niet is betwist.
Conclusies van de deskundige [naam 4] ter terechtzitting van 15 september 2021
Ter terechtzitting in hoger beroep van 15 september 2021 heeft [naam 4] , ter nadere toelichting op zijn rapport van 8 januari 2019 en de overige hierboven genoemde stukken, het volgende verklaard en komt tot (onder meer) de volgende conclusies:
( i) In verband met de temperatuur en het ontstaan van brandwonden bij kinderen heeft de deskundige verklaard dat in de medische literatuur wordt verondersteld dat bij kinderen bij een hete vloeistof van 50 graden een blootstelling nodig is van vele minuten voordat een tweedegraads brandwond ontstaat, bij 60 graden enkele seconden en bij 70 graden een fractie van een seconde (proces-verbaal ter terechtzitting van 15 september 2021, pag. 9). Het hof merkt in dit verband op dat deze bevindingen in overeenstemming zijn met hetgeen de deskundige in zijn rapport van 8 januari 2019 heeft verklaard en onderbouwd voor zover inhoudende dat het bij kinderen vier (pijnlijke) seconden zou duren voordat bij een temperatuur van 58 graden een tweedegraads verwonding ontstaat (rapport van 8 januari 2019, pag. 13).
( ii) De deskundige is voorts opgevallen dat, met name bij de brandwonden op de rug, een relatief bescheiden locatie met eerstegraads brandwonden om de tweedegraads brandwond heen zit en dat er geen verloop zichtbaar is. De deskundige acht de brandwonden, gelet op de locatie en de relatief scherpe begrenzing van de brandwonden,
zeer veel waarschijnlijkerbij een
korte blootstellingdan een lange blootstelling (proces-verbaal ter terechtzitting van 15 september 2021, pag. 9).
( iii) Voorts heeft de deskundige ter zitting verklaard dat hij – vanwege genoemde korte duur van de blootstelling – met een
hele hoge waarschijnlijkheidsgraadkan concluderen dat het water ten tijde van het veroorzaken van de brandwonden een
hoge temperatuurmoet hebben gehad (proces-verbaal ter terechtzitting van 15 september 2021, pag. 9).
( iv) Dit betekent op zijn beurt dat er, aldus de deskundige, op de huid van [benadeelde] sporen te zien zouden moeten zijn geweest als een waterstraal met een dergelijke temperatuur tijdens de verplaatsing tussen de twee afzonderlijke locaties van de brandwonden in contact zou zijn gekomen met de tussenliggende huid. Nu
tussen deze locaties geen brandwonden te zien zijn, zal er met de waterstraal geen beweging van het ene punt naar het andere punt zijn geweest en zal er
een apart moment van contactgeweest zijn
bij de rug en een apart moment van contact bij het been, zo concludeerde de deskundige (proces-verbaal ter terechtzitting van 15 september 2021, pag. 6).
( v) Tot slot heeft de deskundige verklaard dat hij met zekerheid kan zeggen dat de
pijnsensatieoptreedt ruim voordat er tweedegraads brandwonden ontstaan. Voordat een tweedegraads brandwond ontstaat is er dus zeker sprake van een pijnsensatie, ook voor iemand die een hoge pijngrens heeft (proces-verbaal ter terechtzitting van 15 september 2021, pag. 5).
Tussenconclusies
Gelet op de deskundigheid van [naam 4] en zijn onderbouwing van de bovengenoemde bevindingen, neemt het hof de bovenstaande bevindingen van [naam 4] over. Op basis van deze bevindingen in combinatie met de hierboven vastgestelde feiten concludeert het hof dat met een voor een bewezenverklaring voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de brandwonden zijn veroorzaakt door
korteblootstelling aan
heetwater uit de douchekop op
tweeafzonderlijke momenten en dat de verplaatsing van de straal van de locatie van de ene brandwond naar de locatie van een andere brandwond niet heeft plaatsgevonden over het lichaam van [benadeelde] .
Past het scenario van de verdachte binnen deze bevindingen?
De verdachte heeft over de toedracht van de brandwonden verklaard, een en ander zoals hiervoor weergegeven onder ‘standpunt van de verdediging’. Met name de volgende aspecten van deze verklaringen acht het hof van belang. De verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij (a) zowel de knop van het koude als de knop van het hete water heeft opgedraaid, (b) dat de douchekop in de douchekophouder in de douchestang heeft gezeten, (c) dat hij [benadeelde] onder de douche heeft gezet en hem vervolgens minder dan een minuut uit het oog heeft verloren, (d) dat hij [benadeelde] vervolgens hoorde eerst hoorde piepen en daarna gillen, dat hij zich hierop omdraaide en dat hij daarop zag dat [benadeelde] stil stond. Voorts volgt uit de verklaringen van de verdachte (e) dat er zeker een meter afstand tussen [benadeelde] en de douchekop moet hebben bestaan en (f) dat de waterstraal van boven op [benadeelde] terecht zou zijn gekomen.
Onder deze door de verdachte geschetste omstandigheden is niet aannemelijk dat de temperatuur van het water hoger zou zijn geweest dan 58 C. Bij de tweede meting van de politie bij een afstand van 90 cm – zijnde de afstand die past in het scenario van de verdachte – ten opzichte van de douchekop was de temperatuur van het water immers 58,2 C. Bovendien had het water binnen dit scenario een kortere tijd gehad om op te warmen dan bij deze meting en zou de temperatuur in het scenario van de verdachte nog verder zijn verlaagd door het toevoegen van het koude water.
Het hof acht het door de verdachte geschetste scenario niet aannemelijk, nu dit op meerdere (cruciale) punten onverenigbaar is met de hiervoor door het hof weergegeven – op de bevindingen van de deskundige [naam 4] gebaseerde – tussenconclusies van het hof, inhoudende dat de brandwonden moeten zijn veroorzaakt door
korte blootstellingaan
heet wateruit de douchekop op
twee afzonderlijke momentenen dat de verplaatsing van de straal van de locatie van de ene brandwond naar de locatie van een andere brandwond
niet heeft plaatsgevonden over het lichaam van [benadeelde]. Deze conclusies zijn onverenigbaar met het scenario van de verdachte, waarin er immers sprake moet zijn geweest van een
zodanig lage temperatuur(gelet op de grotere afstand tussen de douchekop en [benadeelde] en het bijmengen door de verdachte van koud water) dat een
blootstelling van meerdere seconden nodigis om tweedegraads brandwonden te doen ontstaan, welk scenario volgens de deskundige niet past bij de vorm en begrenzing van de brandwonden (proces-verbaal ter terechtzitting van 15 september 2021, pag. 12). Ook het
ontbreken aan doorlooptussen de beide brandwonden past niet bij het scenario van de verdachte. De douchekop bevond zich volgens de verklaring van de verdachte immers op een vaste plek en de verplaatsing van de waterstraal zou daarom alleen veroorzaakt kunnen zijn door het bewegen van [benadeelde] , waarbij aldus de deskundige een doorloop – of in ieder geval een ander patroon dan het huidige – van de brandwonden zou moeten zijn ontstaan.
Ten slotte acht het hof, overigens ten overvloede, zeer onaannemelijk dat [benadeelde] bij een blootstelling van meerdere seconden aan water dat tweedegraads brandwonden veroorzaakte, niet eerder aan de verdachte duidelijk zou hebben kenbaar gemaakt dat hij pijn had. Voor het veroorzaken van de eerste brandwond zouden immers reeds meerdere seconden nodig zijn geweest, terwijl de verdachte [benadeelde] pas zou hebben horen gillen op het moment dat of zeer kort voordat de straal de tweede locatie reeds raakte.
Ditzelfde geldt ten aanzien van de omstandigheid dat [benadeelde] zich binnen die periode niet uit de waterstraal zou hebben verwijderd. Het hof acht gelet op de bevindingen van de deskundige aannemelijk dat een jongen op de leeftijd van [benadeelde] in staat moet zijn geweest om vanaf de pijngrens, die ruim vóór het moment van intreden van tweedegraadsbrandwonden ligt, zich – al dan niet binnen het badje – te verplaatsen buiten de waterstraal.
Het verweer van de verdediging dat [benadeelde] vanwege de breuken in zijn beide beentjes zo beperkt zou zijn geweest in zijn mobiliteit dat hij hiertoe niet in staat was, acht het hof gelet op de inhoud van het dossier en de verklaringen van de deskundige niet aannemelijk geworden. In dat verband merkt het hof nog op dat de verdachte ter terechtzitting van 15 september 2021 eveneens heeft verklaard dat hij [benadeelde] op 13 juni 2018 niet mank heeft zien lopen en ook niets afwijkends heeft gezien.
Het hof komt met overneming van bevindingen en conclusies van [naam 4] tot het oordeel dat de verklaring van de verdachte niet aannemelijk is en schuift deze daarom terzijde.
Heeft de verdachte opzet gehad op het toebrengen van het letsel?
Hierboven heeft het hof reeds geconcludeerd dat twee maal heet water over de huid van [benadeelde] heeft gestroomd en dat de verplaatsing van de waterstraal van de locatie van de ene brandwond naar de locatie van de andere brandwond niet heeft plaatsgevonden over het lichaam van [benadeelde] .
Het hof komt derhalve tot de conclusie dat het niet anders kan dan dat de verplaatsing door een externe factor, anders dan (een) beweging(en) van [benadeelde] , moet hebben plaats gevonden.
De enige persoon die ten tijde van het ontstaan van de brandwonden bij [benadeelde] aanwezig was, is de verdachte. Nu er geen enkel aanknopingspunt bestaat dat de waterstraal door een andere externe factor is verplaatst, kan het naar het oordeel van het hof niet anders dan dat de verdachte degene is geweest die de dit heeft bewerkstelligd.
Daarbij moet aan de verdachte, in ieder geval ten tijde van het ontstaan van de eerste brandwond, kenbaar zijn geweest dat het contact tussen het water en de huid pijn veroorzaakte bij [benadeelde] . Naar het oordeel van het hof zijn daarmee de handelingen van de verdachte – in ieder geval op het moment van het ontstaan van de tweede brandwond – zozeer gericht op het toebrengen van ernstige brandwonden bij [benadeelde] , dat daaruit het opzet van de verdachte op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel kan worden afgeleid
.
Het verweer van de verdediging dat het opzet van de verdachte niet kan worden bewezen gaat uit van de lezing van de verdachte, welke het hof zoals hiervoor uiteengezet niet zal volgen, en wordt derhalve weerlegd door de bewijsmiddelen en hierboven weergegeven bewijsoverwegingen.
Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de brandwonden opzettelijk heeft toegebracht.
Zwaar lichamelijk letsel
Voor de beantwoording of sprake is van zwaar lichamelijk letsel zoekt het hof aansluiting bij de daaromtrent door de Hoge Raad geformuleerde algemene gezichtspunten, waaronder in elk geval kunnen worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel (HR 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1051), waarbij wordt opgemerkt dat relevant medisch ingrijpen ook kan bestaan uit een andere medische behandeling dan operatief ingrijpen. Het hof overweegt daarbij dat hoewel de voortdurendheid van het gevolg van het letsel toebrengend handelen van bijzonder gewicht zal zijn, dit niet de enige grond vormt om van zwaar lichamelijk letsel te kunnen spreken en ook tijdelijk en herstelbaar letsel hieronder kunnen vallen.
Gezien de ernst van de brandwonden (tweedegraads), waarbij de noodzaak tot medisch ingrijpen kennelijk zodanig was dat de destijds slechts 17 maanden oude [benadeelde] vanuit een regulier- naar een in brandwonden gespecialiseerd ziekenhuis moest worden overgebracht en daar zes dagen is opgenomen geweest, alsmede de omstandigheid dat de huidverkleuringen een blijvend gevolg zijn van het letsel en uit de medische stukken en met name het aanvullend rapport van [naam 4] van 14 juni 2019 volgt dat niet is uit te sluiten dat de brandwonden op enig moment tot pijnklachten of bewegingsbeperking zullen leiden, bijvoorbeeld bij verder groeien door [benadeelde] , is het hof van oordeel dat de brandwonden als gevolg van de onder 1 tenlastegelegde handelingen van de verdachte als zwaar lichamelijk letsel dienen te worden aangemerkt.

Feit 2

Door het openbaar ministerie is gevorderd dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 2 primair, 2 subsidiair, 2 meer subsidiair, 2 meest subsidiair, met uitzondering van de onder 2 meer subsidiair onder het tweede gedachtestreepje tenlastegelegde mishandeling door [benadeelde] in een box te gooien, ten aanzien waarvan de advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde.
Vrijspraak
Het hof zal de verdachte integraal vrijspreken van hetgeen aan hem onder 2 is tenlastegelegd.
Nu zowel het openbaar ministerie als de verdediging zich op het standpunt hebben gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 primair, 2 subsidiair, 2 meer subsidiair, 2 meest subsidiair tenlastegelegde– met wat het openbaar ministerie betreft uitgezonderd het onder 2 meer subsidiair onder het tweede gedachtestreepje (gooien in de box) tenlastegelegde– zal het hof deze vrijspraken, behoudens de vrijspraak van het onder 2 meer subsidiair tenlastegelegde onder het tweede gedachtestreepje, niet nader motiveren.
Vrijspraak van het onder 2 meer subsidiair tenlastegelegde ‘gooien in de box’
Standpunt van het openbaar ministerie
Onder verwijzing naar het schriftelijk requisitoir heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld voor de onder 2 meer subsidiair onder het tweede gedachtestreepje tenlastegelegde mishandeling: het door de verdachte in een box gooien van [benadeelde] . De getuige [naam 1] heeft meermalen gedetailleerd verklaard hoe de verdachte [benadeelde] in de box heeft gegooid. De door de getuige beschreven reactie van [benadeelde] – het huilen – is voldoende om vast te stellen dat sprake is geweest van een gedraging die pijn of letsel meebrengt. Uit deze handeling volgt eveneens het (voorwaardelijk) opzet op de mishandeling van [benadeelde] door de verdachte.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte ook dient te worden vrijgesproken van de onder 2 meer subsidiair onder het tweede gedachtestreepje tenlastegelegde mishandeling: het door de verdachte in een box gooien van [benadeelde] . Daartoe is aangevoerd dat sprake is van een
unus testissituatie, nu deze handeling enkel volgt uit de verklaring van de getuige [naam 1] en geen steun vindt in andere bewijsmiddelen. Bovendien kan het opzet niet bewezen worden, nu de getuige [naam 1] zelf heeft verklaard dat de verdachte dacht dat er een matras in de box lag.
Overwegingen van het hof
Met de verdediging is het hof van oordeel dat de onder 2 meer subsidiair onder het tweede gedachtestreepje tenlastegelegde mishandeling: het door de verdachte in een box gooien van [benadeelde] niet kan worden bewezen, nu deze handeling enkel volgt uit de verklaring van de getuige [naam 1] , dit door de verdachte wordt betwist en onvoldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen. Derhalve wordt niet voldaan in het in artikel 342, tweede lid, Sv geformuleerde bewijsminimum en is voor een bewezenverklaring onvoldoende wettig bewijs voorhanden, zodat de verdachte ook voor dit onderdeel zal worden vrijgesproken.

Feit 3

Door het openbaar ministerie is gevorderd dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 3 tenlastegelegde, met uitzondering van de onder 3 onder het vierde gedachtestreepje tenlastegelegde gedraging (te weten: het in de arm van [benadeelde] bijten) ten aanzien waarvan de advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van het onder 3 tenlastegelegde.
Vrijspraak
Het hof zal de verdachte integraal vrijspreken van hetgeen aan hem onder 3 is tenlastegelegd.
Nu zowel het openbaar ministerie als de verdediging zich op het standpunt hebben gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 3 tenlastegelegde – met wat het openbaar ministerie betreft uitzondering van het onder 3 vierde gedachtestreepje (bijten in de arm) – zal het hof deze vrijspraak, behoudens de vrijspraak van het onder 3 vierde gedachtestreepje tenlastegelegde, niet nader motiveren.
Vrijspraak van het onder 3 onder het vierde gedachte streepje tenlastegelegde ‘bijten in de arm’
Standpunt van het openbaar ministerie
Onder verwijzing naar het schriftelijk requisitoir heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld voor de onder 3 onder het vierde gedachtestreepje tenlastegelegde mishandeling door [benadeelde] in de arm te bijten. Uit de medische stukken blijkt dat op 13 juni 2018 bij [benadeelde] een verwonding is geconstateerd die leek op een menselijke bijtwond. Door de locatiemanager van het kinderdagverblijf is op 8 juni 2018 een bijtwond bij [benadeelde] gezien. Op de telefoon van de verdachte is een foto van 6 juni 2018 van de arm van [benadeelde] aangetroffen waarop een ovaal/ronde verkleuring te zien is, gelijkend op een blauwe plek. De verdachte heeft bij zijn verhoor bij de politie op 17 juli 2018 verklaard dat hij een bijtwond heeft gezien bij [benadeelde] . De getuige [naam 1] heeft meermalen verklaard over het bijten van [benadeelde] door de verdachte, waaronder dat zij van de verdachte had gehoord dat de door het kinderdagverblijf geconstateerde beet op de arm van [benadeelde] van hem was. Nu het ontstaan van dit letsel niet anders dan pijnlijk kan zijn geweest en gedurende behoorlijke tijd letsel zichtbaar is geweest, valt dit te kwalificeren als mishandeling.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 3 onder het vierde gedachtestreepje tenlastegelegde mishandeling door [benadeelde] in de arm te bijten. De beet is destijds niet onderzocht of opgemeten en zou goed van een kind geweest kunnen zijn, zoals de leidster van het kinderdagverblijf heeft verklaard. Bovendien kan de verdachte niet degene zijn geweest die deze bijtafdruk heeft veroorzaakt, nu in de periode waarin deze beetafdruk – gelet op de medische stukken en voornoemde verklaring – moet zijn veroorzaakt in een periode waarin de relatie tussen hem en getuige [naam 1] verbroken was en de verdachte niet bij [benadeelde] is geweest. Met betrekking tot andere vermeende bijtincidenten is sprake van een
unus testissituatie, daar alleen [naam 1] heeft verklaard dat de verdachte [benadeelde] – onder andere in zijn oor – zou hebben gebeten maar enig letsel nooit is geconstateerd. Bovendien kan het opzet niet bewezen worden, nu de verdachte volgens de verklaring van [naam 1] zou hebben gezegd dat de verdachte niet zo hard had willen bijten.
Overwegingen van het hof
Wanneer is de bijtwond veroorzaakt?
Wanneer [benadeelde] op 15 juni 2018 door de forensisch arts wordt onderzocht, treft zij op de rechter onderarm van [benadeelde] een ringvormige onderhuidse bloeduitstoring aan. De forensisch arts rapporteert voorts dat aan haar als toedracht gemeld is dat [benadeelde] door een kind gebeten is en dat een menselijke beet een passende verklaring voor het letsel kan zijn. In latere verklaringen heeft [naam 1] gezegd dat zij deze plek heeft gezien nadat de verdachte alleen op [benadeelde] had opgepast en dat de verdachte haar heeft verteld dat hij [benadeelde] tijdens het oppassen had gebeten. Zij had eerder gelogen over de toedracht om de verdachte te beschermen, aldus [naam 1] .
Uit het NFI-rapport van 8 januari 2019 blijkt dat de vorm van de wond niet kan worden gebruikt om onderscheid te maken tussen verschillende mensen die gebeten zouden kunnen hebben, of tussen een volwassen- en kinderbeet. De ouderdom van de onderhuidse bloeduitstorting is volgens dit deskundigenrapport op basis van de kleur niet nader in te perken dan enkele uren tot circa twee weken vóór de constatering (het hof begrijpt: 15 juni 2018).
Het hof zal eerst moeten vaststellen of de verdachte in de gelegenheid is geweest om de plek toe te brengen in de twee weken voorafgaand aan 15 juni 2018.
Daartoe is allereerst van belang dat het dossier meerdere aanwijzingen bevat dat de relatie tussen de verdachte en [naam 1] in mei 2018 enige tijd verbroken is geweest of althans dat de verdachte en [naam 1] elkaar toen enige tijd niet hebben gezien. Vanaf en tot wanneer deze periode geduurd heeft, wordt echter onvoldoende duidelijk.
De verdachte verklaart dat de relatie op 11 mei 2018 is verbroken. [naam 1] kan zich de datum niet goed herinneren. Uit de Whatsappgesprekken met [naam 5] blijkt dat [naam 1] op 21 mei 2018 aan [naam 5] heeft verteld dat de relatie uit is.
[naam 1] heeft verklaard dat zij de verdachte vervolgens twee weken niet gezien heeft. De verdachte heeft verklaard dat deze periode langer is geweest en dat hij precies weet wanneer hij daarna voor het eerst weer bij [naam 1] was: op zondag 10 juni 2018. De verklaring van de verdachte vindt enige steun in de historische verkeersgegevens en de agenda van [naam 1] . Uit de verkeersgegevens volgt dat de telefoon van de verdachte op 11 juni 2018 om 01:35 heeft aangestraald in omgeving Uithoorn. Tussen 8 mei 2018 en 11 juni 2018 heeft de telefoon van de verdachte niet aangestraald in de omgeving Uithoorn. De agenda van [naam 1] bevat bovendien geen vermeldingen over de komst van de verdachte in mei en juni 2018 (tot 13 juni 2018).
Over de vraag wanneer de verdachte weer voor eerst weer alleen heeft opgepast op [benadeelde] heeft de getuige [naam 1] wisselende verklaringen afgelegd. Bij de politie heeft zij verklaard dat de verdachte op 13 juni 2018 voor het eerst weer alleen zou hebben opgepast.
Ter terechtzitting van het hof verklaarde zij dat de verdachte vlak voor 13 juni 2018 nog wel een keer zou hebben opgepast.
Conclusie
Met de verdediging is het hof van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om te concluderen dat het de verdachte is geweest die de op 15 juni 2018 op de arm van [benadeelde] geconstateerde blauwe plek heeft veroorzaakt. Naar het oordeel van het hof blijft op grond van het voorgaande onduidelijk of de verdachte in de twee weken voorafgaand aan 15 juni 2018 alleen met [benadeelde] is geweest. De suggestie van de advocaat-generaal dat de verdachte [benadeelde] kan hebben gebeten in aanwezigheid van [naam 1] , wordt niet ondersteund door de verklaringen van [naam 1] en wordt door het hof daarom terzijde geschoven.
Voor zover de verklaringen van [naam 1] zouden zien op andere bijtincidenten dan het incident dat de bijtwond geconstateerd op 15 juni 2018 heeft veroorzaakt, overweegt het hof dat deze geen steun vinden in andere bewijsmiddelen, waardoor niet is voldaan aan het in artikel 342, tweede lid, Sv geformuleerde bewijsminimum.
Nu voor een bewezenverklaring in deze onvoldoende wettig bewijs voorhanden is, zal de verdachte ook van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
op 13 juni 2018 te Uithoorn, aan [benadeelde] (geboren [geboortedag 2]-2017), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten tweedegraads brandwonden op de schouder en de bovenarm en de rug en de achterkant van het been heeft toegebracht door:
- op 13 juni 2018 heet water over het lichaam van [benadeelde] te laten stromen.
Hetgeen onder 1 primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank heeft de verdachte van de gehele tenlastelegging integraal vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair, onder 2 meer subsidiair onder het tweede gedachtestreepje, onder 3 onder het vierde gedachtestreepje tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden met aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft in geval van strafoplegging verzocht een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijk deel de duur van de door de verdachte in voorarrest doorgebrachte tijd niet overstijgt.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de zware mishandeling van het 17 maanden oude zoontje van zijn toenmalige vriendin. Terwijl de verdachte alleen op het jongetje paste heeft hij hem in de douche gezet, de hete kraan opengedraaid en vervolgens tot tweemaal toe gloeiend heet water over het lichaam van het jongetje laten stromen terwijl het jongetje al de eerste keer veel pijn moet hebben gehad. Het slachtoffer heeft hierdoor ernstige tweedegraads brandwonden opgelopen, waarvoor hij in een brandwonden gespecialiseerd ziekenhuis moest worden behandeld waar hij zes dagen is opgenomen geweest. Op de plaats van de letsels is nog altijd sprake van huidverkleuringen; niet is uit te sluiten dat deze op enig moment tot pijnklachten of bewegingsbeperking zullen leiden bij verder groeien door het slachtoffer. Bovendien heeft het nog maar jonge slachtoffer aan deze gebeurtenis een trauma overgehouden.
Het hof neemt het de verdachte zeer kwalijk dat hij dergelijk heftig geweld heeft uitgeoefend tegen een zeer klein, weerloos kind, terwijl dit kind op dat moment van hem afhankelijk was en juist door de verdachte beschermd had moeten worden. De verdachte heeft, door te volharden bij zijn stelling dat sprake is geweest van een ongeluk, geen enkele blijk willen geven zijn verantwoordelijkheid te nemen voor wat hij heeft aangericht.
Zware mishandeling van een jong kind is een ernstig strafbaar feit. Dat een persoon in de directe, huiselijke omgeving van een kind – waar het zich bij uitstek veilig zou moeten voelen – dergelijk ernstig geweld kan uitoefenen, dat een wreed en bijna sadistisch karakter heeft, vindt het hof zeer moeilijk te begrijpen.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op al het voorgaande, in het bijzonder de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een langdurige vrijheidsbeneming met zich brengt. Een volledig onvoorwaardelijke gevangenisstraf van de duur zoals door de advocaat-generaal geëist acht het hof, mede gelet op de vrijspraken van de onder 2 en 3 tenlastegelegde mishandelingen, evenwel niet passend. Daar komt bij dat het hof het zeer zorgelijk acht dat de verdachte een klein kind op deze wijze leed heeft berokkend, zodat het hof het van belang acht om een deel van deze straf in voorwaardelijke zin op te leggen in de hoop dat de verdachte ervan zal worden weerhouden opnieuw een dergelijk strafbaar feit te begaan.
Het hof stelt vast dat in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) met ruim drie maanden is overschreden. Door het openbaar ministerie is op 11 september 2019 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof pas op 23 december 2021 – ruim twee jaren en 3 maanden later – arrest wijst. Deze overschrijding is niet aan de verdediging te wijten. Vanwege deze overschrijding zal het hof op de op te leggen gevangenisstraf één maand in mindering brengen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 19 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk, passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.500,00, bestaande uit immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard vanwege de gegeven vrijspraak. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Door de verdediging is primair gesteld dat de vordering onvoldoende onderbouwd is, daar geen sprake zou zijn van blijvend fysiek letsel. Evenmin is sprake van een rechtstreeks verband tussen het tenlastegelegde en de psychische schade, voor zover van psychische schade überhaupt sprake zou zijn, nu deze niet voldoende is onderbouwd. Subsidiair heeft de verdediging verzocht de vordering te matigen.
Het hof overweegt dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden, mede gelet op de onderbouwde stellingen van de gemachtigde van de benadeelde partij. Daarnaast overweegt het hof het volgende. De verdachte heeft een klein kind in een voor hem ongetwijfeld zeer beangstigende situatie gebracht en ernstig leed berokkend. Dat een dergelijke ervaring op die leeftijd zeer indringend is en dat dit voor het kind negatieve (psychische) gevolgen heeft, acht het hof een feit van algemene bekendheid. Het hof is daarom van oordeel dat de gevolgen van de normschending zo voor de hand liggen dat reeds op basis van de aard en de ernst van de normschending een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar billijkheid vaststellen op € 7.500,00. Het hof neemt daarbij in aanmerking de ernst van het feit, het letsel van de benadeelde partij en de toegekende schadevergoedingen in vergelijkbare gevallen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair, 2 subsidiair, 2 meer subsidiair, 2 meest subsidiair en 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
19 (negentien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 72 (tweeënzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 13 juni 2018.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. L.I.M. van Bergen, mr. M.M.H.P. Houben en mr. J.W.P. van Heusden, in tegenwoordigheid van mr. L. Pothast, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 december 2021.
Mr. J.W.P. van Heusden is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]