Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
grief 1komt Onere op tegen het oordeel van de kantonrechter dat [geïntimeerde] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij voor veertig uur in de week opgeroepen kon worden, waarbij de oproep door [geïntimeerde] niet geweigerd kon worden. Onere voert daartoe – samengevat weergegeven – aan dat de op 15 januari 2020 ondertekende arbeidsovereenkomst een onderhandse akte is die dwingende bewijskracht heeft. Uit die arbeidsovereenkomst volgt dat partijen een oproepcontract zijn aangegaan. [geïntimeerde] heeft niet bewezen dat zou zijn afgesproken dat hij gedurende een jaar veertig uur per week zou werken, dat er tijdens deze looptijd voldoende werk voor hem zou zijn en dat sprake zou zijn van een oproepperiode van een jaar, hetgeen door Onere uitdrukkelijk wordt betwist. Het is geen feit van algemene bekendheid dat de pakketbezorging tijdens de pandemie een grote vlucht heeft genomen en dat Onere meer werk zou hebben gekregen. Onere heeft tijdens de coronacrisis geen extra routes van PostNL gekregen en in de maanden maart tot en met augustus 2020 is de pakketbezorging juist afgenomen. Shift 5 van PostNL behoort toe aan Onere en PostNL verstrekt per week (meestal in het weekend) de shifttijden voor de komende week, welke Onere vervolgens aan haar personeel verstrekt. Onere roept derhalve op voor een week. PostNL heeft met Onere geen overeenkomst gesloten waarin zij voor een bepaalde periode werk garandeert, laat staan voor een jaar. [geïntimeerde] zou door Onere niet meer zijn opgeroepen omdat de vaste medewerker van Onere inmiddels was teruggekeerd. [geïntimeerde] voldoet niet aan de referte-periode van artikel 7:610b BW, zodat hij ook geen beroep kan doen op het rechtsvermoeden, hetgeen is bevestigd door het hof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2018:10103) in een identieke zaak, aldus nog steeds Onere.
grief 1heeft Onere zich tevens verzet tegen toewijzing van de wettelijke verhoging van 25% over het achterstallige loon en het opgebouwde vakantiegeld. Het hof zal de wettelijke verhoging van 25% matigen tot nihil omdat de totale omvang van de toegewezen loonvordering een dergelijke matiging rechtvaardigt, mede vanwege de onduidelijkheid die [geïntimeerde] enige tijd heeft laten bestaan over zijn aanspraken jegens Onere. Grief 1 slaagt in zoverre.
grief 2komt Onere op tegen het oordeel van de kantonrechter dat het ervoor moet worden gehouden dat [geïntimeerde] in de periode waarover loon is gevorderd ziek was en dat het overleggen van een deskundigenoordeel in kort geding geen eis is. Onere voert daartoe aan dat zij zich na de ziekmelding van [geïntimeerde] als goed werkgever heeft gedragen door geregeld bij [geïntimeerde] te informeren hoe het met hem ging. [geïntimeerde] heeft na een telefoongesprek op 18 maart 2020 niets meer van zich laten horen, terwijl hij Onere op de hoogte zou houden van zijn gezondheid. Uit het feit dat de advocaat van [geïntimeerde] Onere begin juli 2020 heeft voorgesteld een vaststellingsovereenkomst te sluiten volgt eveneens dat [geïntimeerde] niet ziek was, omdat het tijdens ziekte sluiten van een vaststellingsovereenkomst door het UWV als benadelingshandeling zou kunnen worden beschouwd. Ook in een kort geding dient een deskundigenoordeel te worden overgelegd en dat heeft [geïntimeerde] ten onrechte nagelaten, aldus nog steeds Onere.