ECLI:NL:GHAMS:2021:4019

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
22 december 2021
Zaaknummer
200.286.392/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur woonruimte en buitengerechtelijke ontbinding door woningcorporatie na vondst van harddrugs

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding betreffende de huur van een woning door [appellant] van Woonstichting Lieven de Key. De woningcorporatie heeft de huurovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden na de sluiting van de woning door de burgemeester vanwege de vondst van een handelshoeveelheid harddrugs en een aanzienlijk bedrag aan contanten. De burgemeester heeft op 8 juli 2020 besloten de woning voor drie maanden te sluiten, omdat de aanwezigheid van drugs en contanten een ernstige inbreuk op de openbare orde vormde. De huurovereenkomst werd ontbonden op grond van artikel 7:231 lid 2 BW, wat door [appellant] werd bestreden in hoger beroep. Het hof heeft de feiten die door de kantonrechter zijn vastgesteld als uitgangspunt genomen, aangezien deze in hoger beroep niet in geschil zijn. Het hof oordeelt dat de woningcorporatie niet misbruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid om de huurovereenkomst te ontbinden. De grieven van [appellant] zijn verworpen, waarbij het hof benadrukt dat de aanwezigheid van harddrugs en contanten in de woning een gevaar voor de omwonenden met zich meebracht. Het belang van de woningcorporatie om de openbare orde te handhaven weegt zwaarder dan het belang van [appellant] bij het behoud van de woning. Het hof bekrachtigt het bestreden vonnis en veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.286.392/01 KG
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 8747818/ KK EXPL 20-557
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 14 december 2021
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. M.I. L'Ghdas te Amsterdam,
tegen
WOONSTICHTING LIEVEN DE KEY,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. L.F. Birnie te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en De Key genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 17 november 2020 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 20 oktober 2020, onder bovenvermeld zaaknummer in kort geding gewezen tussen De Key als eiseres en [appellant] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vorderingen van De Key zal afwijzen, met beslissing over de proceskosten, inclusief de nakosten.
De Key heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met beslissing over de proceskosten.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden onder 1.1 tot en met 1.5 de feiten opgesomd vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Die feiten zijn, aangepast aan de situatie ten tijde van het geding in hoger beroep, de volgende.
2.1
Vanaf 17 september 2017 heeft [appellant] van De Key een woning in [plaats] gehuurd (hierna: de woning) tegen een huur van laatstelijk € 764,53 per maand.
2.2
In de huurovereenkomst is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
Artikel 4.11
Huurder dient er voor te zorgen dat er voor omwonenden geen overlast, gevaar of hinder ontstaat ten gevolge van gedragingen door huurder, huisgenoten, huisdieren of derden die met zijn goedvinden het gehuurde gebruiken of zich met zijn goedvinden daarin bevinden. (...)
Artikel 4.16
Huurder onthoudt zich in het gehuurde van het kweken en/of verhandelen van hennepplanten en/of van enig andere plant of narcoticum welke voorkomt in de Opiumwet en op de bij deze wet behorende lijst.
2.3
Bij besluit van 8 juli 2020 heeft de Burgemeester van Amsterdam de sluiting van de woning bevolen voor een periode van drie maanden, ingaande op 8 juli 2020. In het
besluit is, voor zover hier van belang, het volgende gemeld:
Aanleiding tot sluiting van de woning
De politie heeft naar aanleiding van een TCI tip en een MMA melding op 26 mei 2020 een onderzoek ingesteld in de woning aan de (…) in [plaats] .
Uit de politierapportage van 9 juni 2020 blijkt dat in de woning de volgende goederen zijn aangetroffen:
- in totaal 107,7 gram cocaïne, verdeeld in meerdere plastic zakjes;
- Ruim 16.000 euro aan contanten;
- Een weegschaal;
- Een nepvuurwapen.
Het Laboratorium Forensische Opsporing van de politie heeft op 3 juni 2020 vastgesteld dat het gaat om harddrugs, zijnde cocaïne. Deze drugs staat vermeld op lijst 1 van de Opiumwet. Uit de Basisregistratie Personen blijkt dat er één persoon staat ingeschreven op het adres. Deze persoon is aangehouden en is 90 dagen in bewaring gesteld.
(…)
Conclusie
Ik concludeer dat hier sprake is van een woning waar de Opiumwet wordt overtreden.
De aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs in een woning maakt een inbreuk op de openbare orde, onder andere vanwege het gevaar van ripdeals. Met de sluiting van bovengenoemde woning wil ik naar buiten laten zien dat er geen drugs meer wordt verhandeld vanuit de woning en dat ik optreed tegen de aanwezigheid van handelshoeveelheden drugs in woningen. Hiermee wil ik het risico voorkomen dat criminelen naar de woning komen. Verwijtbaarheid van de bewoner en/of pandeigenaar speelt in beginsel geen rol bij het sluiten van een woning. Een sluiting ziet op het onmiddellijk en blijvend herstel van de openbare orde. Dit weegt zwaarder dan de belangen van de bewoner en/of pandeigenaar zoals vermeld in de zienswijze.
Op grond van bovenstaande levert het geopend blijven van deze woning een ernstig gevaar op voor de openbare orde. Dit rechtvaardigt het sluiten van deze woning. Ook moet voorkomen worden dat de woning in de toekomst een rol kan blijven spelen in het vervaardigen van, en handelen, in drugs.
(...)
Bevel
Ik beveel op grond van artikel 13b, lid 1 sub a van de Opiumwet en artikel 5.31, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht en artikel 125 Gemeentewet de sluiting van de woning aan de (…) in [plaats] voor 3 maanden. Dit bevel gaat in vanaf de bovengenoemde datum van dit besluit. (...).
2.4
Bij aangetekende en per gewone post verzonden brief van 10 juli 2020 heeft De
Key aan [appellant] bericht dat de huurovereenkomst buitengerechtelijk per 15 juli 2020 werd ontbonden op grond van artikel 7:231 lid 2 BW, en hem gesommeerd de woning voor 21 augustus 2020 te ontruimen.
2.5
Inzake onder meer de aangetroffen harddrugs en contanten is [appellant] vervolgd en heeft hij enige tijd in voorlopige hechtenis gezeten. De ontruiming van de woning op grond van het bestreden vonnis heeft inmiddels plaatsgevonden. Na zijn ontslag uit de voorlopige hechtenis werd [appellant] dakloos.

3.Beoordeling

De procedure in eerste aanleg
3.1
Bij de inleidende dagvaarding heeft De Key gevorderd dat [appellant] in kort geding zou worden veroordeeld tot ontruiming van de woning binnen veertien na betekening van het vonnis en tot betaling van een gebruiksvergoeding van € 764,53 voor iedere maand of een gedeelte daarvan dat hij de woning nog in gebruik zou houden, met zijn veroordeling in de proceskosten. Zij heeft aan deze vorderingen primair ten grondslag gelegd dat [appellant] de woning zonder recht of titel bewoonde omdat de huurovereenkomst door haar op goede gronden buitengerechtelijk was ontbonden. Subsidiair heeft zij de ontruiming gevorderd vooruitlopend op een in een bodemzaak uit te spreken ontbinding van de huurovereenkomst op grond van wanprestatie.
[appellant] heeft de vorderingen bestreden.
3.2
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vorderingen van De Key op de primaire grond toegewezen.
De procedure in hoger beroep
3.3
In hoger beroep heeft [appellant] zes grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd. Met de eerste en de tweede grief betoogt [appellant] dat hij, anders dan de kantonrechter heeft overwogen, geen hinder en geen gevaar voor omwonenden heeft veroorzaakt. Met de derde en de vierde grief vraagt hij, mede tegen de achtergrond van artikel 8 EVRM (recht op gezinsleven) aandacht voor het belang van zijn kinderen bij het kunnen voortzetten van de omgangsregeling in de woning. De vijfde grief houdt in dat de kantonrechter ten onrechte het bestaan van verwijtbaarheid van belang heeft geacht. Met de zesde grief voert [appellant] aan dat de kantonrechter ten onrechte geen acht heeft geslagen op het incidentele karakter van de aanwezigheid van de drugs, het ontbreken van gevaarzetting en het ontbreken van herhalingsgevaar.
3.4
[appellant] heeft in de memorie van grieven, die dateert van 26 januari 2021, niet gesteld dat hij een rechtsmiddel heeft aangewend tegen het besluit van de Burgemeester van 8 juli 2020. Het hof neemt daarom aan dat dat besluit onherroepelijk is geworden. Hieruit vloeit voort dat De Key in beginsel gerechtigd was op grond van artikel 7:231 lid 2 BW de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden.
3.5
De te beantwoorden vraag is dan of De Key door de huurovereenkomst ook daadwerkelijk te ontbinden, van haar bevoegdheid misbruik heeft gemaakt, dan wel de ontbinding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
Het hof acht het zeer waarschijnlijk dat die vragen in een eventuele bodemprocedure ontkennend zullen worden beantwoord. Het volgende is daarvoor redengevend.
3.6
Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat [appellant] door zijn handelwijze, het aanwezig hebben in de woning van een handelshoeveelheid harddrugs en een groot bedrag aan contant geld, gevaar in het leven heeft geroepen voor de omwonenden. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke zaken andere criminelen aantrekken en het risico in het leven roepen van ripdeals, waarbij ook onschuldige omstanders in gevaar kunnen komen. Bovendien wordt op deze manier verloedering van de woonomgeving in de hand gewerkt. Tegen al dit soort verschijnselen heeft De Key als verhuurder van sociale huurwoningen te waken. Daarbij is niet relevant of de hiervoor geschetste risico’s zich al dan niet reeds hebben verwezenlijkt. Van De Key kan immers niet worden verwacht dat zij de put pas dempt als het kalf al is verdronken.
3.7
De kinderen van [appellant] hebben geen hoofdverblijf in de woning, maar bij hun moeder. Voor het kunnen uitvoeren van de omgangsregeling door [appellant] is het ook niet strikt noodzakelijk dat hij de woning behoudt. Hij kan zijn kinderen immers ook elders ontvangen, bijvoorbeeld bij familie. De moeder van de kinderen woont in [plaats] , zodat het feit dat [appellant] de kinderen niet kan laten overnachten geen groot probleem hoeft te zijn. Uit de door [appellant] overgelegde stukken rijst het beeld op dat hij over een betrekkelijk sterk sociaal netwerk beschikt dat hem bij de uitvoering van de omgangsregeling behulpzaam kan zijn. Dat is wellicht niet ideaal, maar gelet op de bij [appellant] aangetroffen zaken is het de vraag of omgang bij hem thuis wel ideaal is.
3.8
[appellant] stelt immers wel dat de aanwezigheid van de handelshoeveelheid harddrugs en het grote contante geldbedrag (en een weegschaal en een nepvuurwapen) slechts een incident was zonder gevaar van herhaling, maar hij voert niets aan wat deze stelling zou kunnen onderbouwen. Het valt te begrijpen dat [appellant] voorzichtig is in zijn uitlatingen in verband met zijn positie in de strafzaak, maar dat betekent wel dat het hof in dit kort geding geen enkel aanknopingspunt heeft om aan te nemen dat het hier gaat om een eenmalige uitglijder van [appellant] .
3.9
Ten slotte verdient opmerking dat [appellant] door zich in de woning in te laten met de handel in harddrugs - de hoeveelheid drugs en het geldbedrag wijzen daarop - zelf zijn woning in de waagschaal heeft gesteld. Aan het eigen woonbelang van [appellant] kan om die reden maar beperkt belang worden toegekend.
3.1
Hetgeen hiervoor werd overwogen leidt ertoe dat het belang van De Key om gebruik te maken van de ontbindingsbevoegdheid moet prevaleren boven het belang van [appellant] bij behoud van de woning. Het hof acht dit zo evident, dat het gerechtvaardigd is om in dit kort geding op een eventueel oordeel in de bodemzaak vooruit te lopen en [appellant] te veroordelen tot ontruiming.
Slotsom en kosten
3.11
Alle grieven falen. Het bestreden vonnis wordt bekrachtigd. Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [appellant] veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van De Key begroot op € 760,= aan verschotten en € 1.114,= voor salaris;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A. Wabeke, J.C.W. Rang en J.E. van der Werff en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 14 december 2021.