ECLI:NL:GHAMS:2021:3937

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 december 2021
Publicatiedatum
15 december 2021
Zaaknummer
23-001716-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van tbs met voorwaarden na bedreigingen en mishandelingen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1997 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zaanstad, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling voor meerdere strafbare feiten, waaronder bedreiging en mishandeling. Het hof heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting op 1 december 2021. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk vernielen van kleding, beledigen van ambtenaren, verzet tegen aanhouding, en meerdere gevallen van mishandeling en bedreiging met geweld. De tenlastelegging omvatte onder andere ernstige beledigingen aan politieagenten en bedreigingen met messen aan verschillende slachtoffers. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd en kwam tot een andere bewezenverklaring. De verdachte werd als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd, wat leidde tot de oplegging van tbs met voorwaarden in plaats van tbs met dwangverpleging. Het hof oordeelde dat de verdachte een gevaar voor de samenleving vormde, maar dat behandeling in een minder ingrijpende setting mogelijk was. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van voorarrest, en de maatregel van tbs met voorwaarden werd opgelegd, waarbij de verdachte zich moet houden aan diverse voorwaarden zoals het volgen van behandeling en het melden bij de reclassering.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001716-20
datum uitspraak: 15 december 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 juli 2020 in de strafzaak onder parketnummers 13-702593-18 (A), 13-140949-18 (B), 13-145640-19 (C) en 13-198204-18 (D) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
adres: [adres],
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Zaanstad te Westzaan.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
1 december 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
Zaak A
1.
hij op of omstreeks 09 oktober 2018 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk kleding, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
2.
hij op of omstreeks 09 oktober 2018 te Amsterdam opzettelijk een ambtenaar, te weten [verbalisant 1], hoofdagent van politie, en/of [verbalisant 2], medewerker van politie Eenheid Amsterdam en/of [verbalisant 3], aspirant van politie Eenheid Amsterdam, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, in zijn/haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/haar de woorden toe te voegen: "Je moet je bek houden. Kankerhoer. Jullie kanker moeders, als ik blank was zou ik nooit worden aangehouden. Alle tattas moeten dood. Jullie zijn kankerhonden, honden, honden, kankerhonden zijn jullie. Fuck jullie moeders.", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
3.
hij op of omstreeks 09 oktober 2018 te Amsterdam, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen (een) ambten(a)ar(en), [verbalisant 1], hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam en/of [verbalisant 2], medewerker van politie Eenheid Amsterdam en/of [verbalisant 3], aspirant van politie Eenheid Amsterdam, werkzaam in de rechtmatige oefening van hun/haar/zijn bediening, te weten belast met nood hulpsurveillance en bezig met de aanhouding van verdachte, door zich in de tegengestelde richting te bewegen dan waar verbalisant(en) hem trachtte te brengen en/of door zijn armspieren op spanning te brengen en/of door met zijn rechterhand naar het vuurwapen van [verbalisant 2] te bewegen;
4.
hij op of omstreeks 06 september 2019 te Den Dolder, gemeente Zeist, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem tegen het hoofd te slaan;
5.
hij op of omstreeks 06 september 2019 te Den Dolder, gemeente Zeist, (meermalen) [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling:
- door [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4] dreigend de woorden "Ik maak jullie af, ik ga jullie slaan", althans woorden van gelijke aard of strekken toe te voegen en/of
- twee messen vast te houden en die dreigend in de richting van [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4] te houden en/of door met de messen op hen af te lopen en/of met de messen te zwaaien en/of door hun woordelijk uit te dagen het gevecht met hem te gaan;
6.
hij op of omstreeks 06 september 2019 te Den Dolder, gemeente Zeist, [slachtoffer 3] heeft mishandeld door met [slachtoffer 3] het gevecht aan te gaan en/of naar die [slachtoffer 3] heeft uitgehaald (met een of meer messen in zijn hand(en)), terwijl hij, verdachte, een of meer messen in zijn handen had;

Zaak B

hij op of omstreeks 17 juli 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 5] dreigend de woorden toe te voegen "Ik schit je met vier kogels.." en/of "Ik maak je af." en/of "Ik ga je doodschieten. Je bent niet meer veilig en ik ga toch wel terug komen. Je moet bang zijn als je gaat slapen. Ik ga je dood maken.", althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Zaak C
hij op of omstreeks 4 september 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 6] heeft mishandeld door die [slachtoffer 6]
- te slaan/stompen in het gezicht, althans tegen het hoofd en/of
- te schoppen/trappen op/tegen het been, althans het lichaam;

Zaak D

hij op of omstreeks 8 oktober 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 7] heeft mishandeld door deze [slachtoffer 7] bij de keel te pakken, tegen de keel en de borstkas, althans het lichaam, te duwen en/of tegen het jukbeen, althans het gezicht, te slaan/stompen;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en beslissing ten aanzien van de op te leggen maatregel komt dan de rechtbank.

Bespreking van verweren/bewijsoverwegingen

Zaak A – feit 3
Met betrekking tot feit 3 heeft de raadsman verzocht de verdachte vrij te spreken van dit feit, nu er bij de aanhouding sprake is geweest van disproportioneel geweld aan de zijde van de verbalisanten. Verdachte is door de fysieke aanhouding door drie man sterk ernstig geschrokken en om die reden heeft de verdachte zich in eerste instantie verzet. Voorts betwist de verdachte dat hij, na aanhouding, zou hebben geprobeerd het dienstwapen van verbalisant [verbalisant 2] te grijpen.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt het volgende. Uit het dossier blijkt dat de verbalisanten ter plekke waren vanwege een conflict met [slachtoffer 1] (feit 1). Vervolgens uitte de verdachte ernstige beledigingen richting de verbalisanten (feit 2), hetgeen de aanleiding was om de verdachte aan te houden. Het geweld van de verbalisanten dat hierop volgde, was het rechtstreekse gevolg van het hevige verzet van verdachte tegen diens arrestatie. Het hof ziet in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting geen aanwijzingen dat het door de verbalisanten toegepaste geweld buitenproportioneel is geweest.
Met de verdediging is het hof van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet zonder meer de conclusie kan worden getrokken dat de verdachte naar het dienstwapen van verbalisant [verbalisant 2] heeft bewogen, zodat het hof de verdachte van dit onderdeel zal vrijspreken.
Zaak A – feiten 4 t/m 6
De verdediging heeft met betrekking tot feit 4 een beroep op (putatief) noodweer(exces) gedaan en betoogd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Ten aanzien van de bedreiging met de messen in zijn handen, feit 5, betwist de verdediging dat de verbalisanten zich werkelijk bedreigd hebben gevoeld, omdat mag worden verondersteld dat medewerkers in een dergelijke LVB-instelling vaker dit soort situaties meemaken en (dus) steviger in hun schoenen staan. Over de mishandeling, feit 6, merkt de raadsman van de verdachte op dat er geen sprake is geweest van opzet. De zorgmedewerkers hadden de armen van de verdachte gefixeerd, waardoor de verdachte geen controle over de messen meer had. Ook van voorwaardelijk opzet zou geen sprake kunnen zijn nu het ging om botte bestekmessen waarmee hij slechts heen en weer bewoog.
Het hof gaat aan het (putatief) noodweerverweer voorbij, omdat niet aannemelijk is geworden dat de (door de verdachte aangenomen) situatie zodanig is geweest dat de daarop volgende gedragingen van de verdachte geboden waren door de (veronderstelde) noodzaak tot de verdediging van het eigen lijf. Uit de processen-verbaal van 6 september 2019 (p. 6-10) en 9 september 2019 (p. 13-14) blijkt dat het de verdachte was die in eerste instantie op zeer agressieve wijze op de zorgmedewerkers af kwam lopen en naar die medewerkers schreeuwde. Vervolgens is de verdachte het kantoor uit geduwd, heeft hij [slachtoffer 2] tegen het hoofd geslagen (feit 4), waarna hij de bestekmessen pakte en kenbaar maakte te willen vechten met twee messen in zijn handen. Door daadwerkelijk met twee messen het gevecht aan te gaan heeft de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij hiermee [slachtoffer 3] zou verwonden (feit 6). Aangever [slachtoffer 3] heeft verklaard dat hij hierbij een snee aan zijn rechter oor heeft opgelopen, hetgeen ook wordt ondersteund door de zich in het dossier bevindende foto van het letsel. Reeds daaruit kan worden afgeleid dat de (bestek)messen niet dusdanig bot waren dat hiermee weinig kwaad kon worden gedaan. De gedragingen van de verdachte en de daarbij gebezigde woorden kunnen verder naar het oordeel van het hof naar objectieve maatstaven wel degelijk als bedreigend worden aangemerkt (feit 5).
Zaken B, C en D
De verdediging heeft allereerst bepleit dat de verklaringen die de verdachte in deze zaken bij de politie heeft afgelegd, dienen te worden uitgesloten van het bewijs omdat de verdachte ten onrechte geen rechtsbijstand heeft gekregen. De verdachte had als een kwetsbare verdachte moeten worden aangemerkt. Voor dergelijke verdachten geldt dat zij niet zelfstandig afstand kunnen doen van hun recht op consultatie van een raadsman voorafgaand aan hun verhoor.
Het hof zal dit bewijsuitsluitingsverweer niet bespreken, reeds omdat de verklaring van de verdachte niet voor het bewijs zal worden gebezigd.
Zaak B –bedreiging moeder
De verdediging heeft aangevoerd dat de uitlatingen van de verdachte jegens zijn moeder, [slachtoffer 5], in de gegeven omstandigheden – te weten, een ruzie – geen bedreiging opleveren, nu de moeder bij de rechtbank en het hof ter terechtzitting als getuige heeft verklaard niet bang te zijn voor haar zoon. De bewoordingen hebben derhalve geen vrees opgewekt, zodat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde bedreiging.
Het hof constateert dat de uitingen die door [slachtoffer 5] in haar aangifte zijn vermeld (p. 3-5) en de door verbalisanten opgetekende bewoordingen niet letterlijk overeenkomen. De uitingen van de verdachte die [slachtoffer 5] blijkens haar aangifte rond 22:30 uur heeft gehoord en die, welke zijn gerelateerd door de aanwezige verbalisanten (die blijkens het proces-verbaal van bevindingen (p 6-7), bezien in samenhang met het aanhoudingsproces-verbaal (p 14) in de late avond van 17 juli 2018 ter plaatse waren) hebben echter dezelfde aard en strekking. De verschillen in de bewoordingen staan daarom niet aan bewezenverklaring van bedreiging met een misdrijf tegen het leven in de weg. De bedreigingen zijn daarnaast van dien aard en onder zulke omstandigheden gedaan dat daardoor bij [slachtoffer 5] de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zou kunnen verliezen. Het hof betrekt hierbij de context zoals die door [slachtoffer 5] is geschetst in haar aangifte, óók met betrekking tot een eerdere reeks van gebeurtenissen diezelfde dag. [slachtoffer 5] heeft verklaard dat haar zoon in de vroege ochtend veel stampij heeft gemaakt. Op een later moment is zij hevig geschrokken van een uitlating van de verdachte over het schieten met vier kogels, zij is bang voor hem geworden en heeft “nu” steeds om zich heen gekeken op straat. Dat [slachtoffer 5] later heeft verklaard dat zij niet werkelijk bang was, doet daaraan niet af nu het hof uitgaat van hetgeen de aangeefster zeer kort na het tenlastegelegde incident heeft verklaard.
Zaak C – mishandeling tramconducteur
De verdediging heeft met betrekking tot feit 8 een bewijsverweer gevoerd. Kort samengevat behelst dit verweer de constatering dat het gedocumenteerde letsel niet noodzakelijkerwijs het gevolg hoeft te zijn geweest van de tenlastegelegde mishandeling. Voorts betwist de verdediging dat de schop tot pijn zou kunnen hebben geleid, nu uit het dossier blijkt dat het een schop zonder kracht was, hetgeen in tegenspraak is met de verklaring van het slachtoffer dat hij een maand later nog pijn aan zijn bovenbeen had.
Het hof constateert dat blijkens het daartoe opgemaakte proces-verbaal van bevindingen op de camerabeelden niet duidelijk is te zien wat zich in de tram heeft afgespeeld. Wel is duidelijk dat er enige commotie ontstaat. In het dossier bevindt zich een aangifte, waarin aangever [slachtoffer 6] beschrijft dat de verdachte hem tegen zijn mond stompte en tegen zijn linker bovenbeen schopte. Zowel de stomp als de schop veroorzaakten pijn. In de letselverklaring van 7 september 2018 staat dat er letsel is aan de mond en het linker bovenbeen van de aangever. Ten slotte bevinden zich in het dossier twee getuigenverklaringen, die melding maken van respectievelijk slaande bewegingen en ‘geduw en getrek’.
Op basis van deze bewijsmiddelen oordeelt het hof dat de tenlastegelegde gedragingen wettig en overtuigend bewezen kunnen worden, met dien verstande dat het onderdeel ‘met kracht’ ten aanzien van de schop niet is komen vast te staan. Voor dat onderdeel zal de verdachte dan ook worden vrijgesproken. Opgemerkt zij nog, dat de omstandigheid dat de handelingen niet zichtbaar zijn op de camerabeelden niet onverenigbaar is met de bewezenverklaarde gedragingen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, in zaak B, zaak C en zaak D tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 9 oktober 2018 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk kleding toebehorende aan [slachtoffer 1] heeft vernield;
2.
hij op 9 oktober 2018 te Amsterdam opzettelijk een ambtenaar, te weten [verbalisant 1], hoofdagent van politie, en [verbalisant 2], medewerker van politie Eenheid Amsterdam en [verbalisant 3], aspirant van politie Eenheid Amsterdam, gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hen de woorden toe te voegen: "Je moet je bek houden. Kankerhoer. Jullie kanker moeders, als ik blank was zou ik nooit worden aangehouden. Alle tattas moeten dood. Jullie zijn kankerhonden, honden, honden, kankerhonden zijn jullie. Fuck jullie moeders.";
3.
hij op 9 oktober 2018 te Amsterdam, zich met geweld en bedreiging met geweld, heeft verzet tegen ambtenaren, [verbalisant 1], hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam en [verbalisant 2], medewerker van politie Eenheid Amsterdam en [verbalisant 3], aspirant van politie Eenheid Amsterdam, werkzaam in de rechtmatige oefening van hun bediening, te weten belast met nood hulpsurveillance en bezig met de aanhouding van verdachte, door zich in de tegengestelde richting te bewegen dan waar verbalisanten hem trachtten te brengen en door zijn armspieren op spanning te brengen;
4.
hij op 6 september 2019 te Den Dolder, gemeente Zeist, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem tegen het hoofd te slaan;
5.
hij op 6 september 2019 te Den Dolder, gemeente Zeist, meermalen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht:
- door [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] dreigend de woorden "Ik maak jullie af, ik ga jullie slaan" toe te voegen en
- twee messen vast te houden en die dreigend in de richting van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] te houden en door met de messen op hen af te lopen en met de messen te zwaaien en door hun woordelijk uit te dagen het gevecht met hem aan te gaan;
6.
hij op 6 september 2019 te Den Dolder, gemeente Zeist, [slachtoffer 3] heeft mishandeld door met [slachtoffer 3] het gevecht aan te gaan en naar die [slachtoffer 3] heeft uitgehaald met messen in zijn handen terwijl hij, verdachte, een of meer messen in zijn handen had;
Zaak B
hij op 17 juli 2018 te Amsterdam [slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 5] dreigend de woorden toe te voegen "Ik maak je af." en/of "Ik ga je doodschieten. Je bent niet meer veilig en ik ga toch wel terug komen. Je moet bang zijn als je gaat slapen. Ik ga je dood maken.", althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Zaak C
hij op 4 september 2018 te Amsterdam [slachtoffer 6] heeft mishandeld door die [slachtoffer 6]
- te stompen in het gezicht en
- te schoppen tegen het been;
Zaak D
hij op 8 oktober 2018 te Amsterdam [slachtoffer 7] heeft mishandeld door deze [slachtoffer 7] bij de keel te pakken, tegen de keel en de borstkas te duwen en tegen het jukbeen te stompen.
Hetgeen onder A 1, 2, 3, 4, 5, 6, zaak B, zaak C en zaak D meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder A 1, 2, 3, 4, 5, 6, zaak B, zaak C en zaak D bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder A 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Het onder A 2 bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Het onder A 3 bewezenverklaarde levert op:
wederspannigheid.
Het onder zaak A4, A6, zaak C en zaak D bewezenverklaarde levert op:
telkens:
mishandeling.
Het onder A 5 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Het onder zaak B bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

Mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de verdachte strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in zaak A 1, 2, 3, 4, 5, 6, zaak B, zaak C en zaak D bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder A 1 t/m 6, zaak B, zaak C en zaak D bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden met aftrek van het voorarrest en oplegging van de maatregel terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met dwangverpleging.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf en maatregel als in eerste aanleg opgelegd. Voorts heeft zij gevorderd dat aan de verdachte de gedragsmaatregel van art. 38z van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) zal worden opgelegd.
De raadsman heeft het hof verzocht af te zien van oplegging van TBS met dwangverpleging en daartoe het volgende aangevoerd. Uit de rapportages komt het beeld naar voren van een getraumatiseerde en overvraagde jongeman met een (licht) verstandelijke beperking en PTSS. Dit heeft ertoe geleid dat de verdachte agressief reageert op het moment dat hij in sociale nadeelsituaties verkeert. De hulpverlening die de verdachte in het verleden ontving was volstrekt inadequaat, waardoor de verdachte geen gelegenheid heeft gehad vaardigheden te leren die hem van strafbaar gedrag kunnen afhouden. Voorts voert de verdediging aan dat de ernst van de tenlastegelegde gedragingen de maatregel van TBS met dwangverpleging niet rechtvaardigen. De verdediging bepleit oplegging van een vrijwillige opname in Hoeve Boschoord, subsidiair een rechterlijke machtiging en meer subsidiair oplegging van TBS met voorwaarden.
Ten aanzien van de straf heeft de raadsman voorts aangevoerd dat de verdachte een “first offender” is en voor de onderhavige feiten in het algemeen een taakstraf wordt opgelegd. De verdachte heeft spijt en wil behandeld worden. Ten slotte heeft de raadsman gesteld dat nu de verdachte zich al sinds 11 september 2019 in voorlopige hechtenis bevindt, het anticipatiegebod is overschreden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Straf
De verdachte heeft zich meermalen zeer agressief gedragen tegen zorgverleners, politieagenten, een toevallige voorbijganger en zijn eigen moeder.
De verdachte heeft drie verbalisanten beledigd en zich vervolgens met geweld verzet tegen zijn aanhouding. Dergelijk gedrag is ernstig, niet alleen omdat hiermee het werk van opsporingsambtenaren wordt bemoeilijkt, maar ook omdat het gezag van de betreffende ambtenaren daardoor wordt aangetast. Bovendien is dergelijk gedrag jegens opsporingsambtenaren in functie respectloos.
Daarnaast heeft hij de medewerkers van de instelling waar hij verbleef bedreigd. Hij heeft hierdoor een voor deze medewerkers angstige en intimiderende situatie geschapen.
Daarnaast heeft hij een medewerker van deze instelling, een begeleider op een kwekerij en een tramconducteur mishandeld. Hierdoor heeft hij op intimiderende wijze de lichamelijke integriteit van deze personen, die gewoon hun werk deden geschonden en hen pijn en letsel toegebracht. Bovendien heeft hij door zo te handelen een voor de slachtoffers en andere aanwezigen angstige en onveilige situatie geschapen
Daarnaast heeft de verdachte een intimiderende situatie geschapen voor zijn moeder door haar te bedreigen met zeer ernstige bewoordingen, terwijl zij zich bij haar huis bevond – een plek waar zij zich bij uitstek veilig zou moeten voelen.
Voor dergelijke feiten is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zonder meer passend.
Het hof heeft in het voordeel van de verdachte acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van de verdachte van 22 november 2021 waaruit blijkt dat hij niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende en rekening houdende met hetgeen hierna wordt overwogen over de toerekenbaarheid van de bewezenverklaarde gedragingen, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Maatregel
Het hof ziet zich gesteld voor de vraag of naast de oplegging van een gevangenisstraf ook de noodzaak aanwezig is tot het opleggen van tbs met dwangverpleging, zoals door de rechtbank is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd, dan wel tbs met voorwaarden, zoals in de meest recente rapportages geadviseerd en door de verdediging meer subsidiair is verzocht.
De maatregel tbs met dwangverpleging kan door de rechter worden opgelegd indien is voldaan aan de in artikel 37a Sr gestelde voorwaarden. Eén van die voorwaarden houdt in dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Daarnaast dient de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen. Voor oplegging van de maatregel is voorts ingevolge het bepaalde in artikel 37, tweede lid, Sr vereist dat de rechter beschikt over een advies van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, onder wie een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht.
De maatregel kan slechts worden opgelegd indien sprake is van een misdrijf als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 2 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof merkt allereerst op dat de in zaak A onder 5 en in zaak B bewezenverklaarde feiten misdrijven betreft als vermeld in voornoemde bepaling.
Ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling ten tijde van het bewezenverklaarde
Over de persoon van de verdachte zijn diverse rapporten opgemaakt die zich in het dossier bevinden. Het betreft onder meer de volgende rapporten:
- Psychiatrische rapportage door [naam 1] van 19 februari 2020 en de aanvullende rapportage van 23 juni 2020;
- Psychologische rapportage door [naam 2] van 19 februari 2020 en de aanvullende rapportage van 23 juni 2020;
- Psychiatrische rapportage door [naam 3] van 30 maart 2021;
- Psychologische rapportage door [naam 4] van 6 april 2021;
- Reclasseringsadvies door [naam 5] van 8 november 2021.
Het hof zal met name acht slaan op de recent door [naam 3] en [naam 4] uitgebrachte rapporten.
Daarin wordt gesteld dat de verdachte lijdt aan een licht verstandelijke beperking, een posttraumatische stressstoornis (PTSS), een periodiek explosieve stoornis en een stoornis in cannabisgebruik (in remissie).
Ook ten tijde van het tenlastegelegde was sprake van deze stoornissen, waarmee [naam 4] overigens de kanttekening plaatst dat onduidelijk is of de stoornis in cannabisgebruik ook bestond ten tijde van het tenlastegelegde.
Beide rapporteurs adviseren de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten voor de tenlastegelegde (en naar het hof begrijpt: bewezenverklaarde) feiten.
Nu de rapporten van [naam 3] en [naam 4] deugdelijk zijn onderbouwd en de conclusies worden gedragen door hun bevindingen neemt het hof deze conclusies over en maakt deze tot de zijne.
Dit geldt ook voor hun advies de maatregel van tbs met voorwaarden op te leggen.
Het hof overweegt hierover het volgende.
[naam 3] heeft in zijn bovengenoemde rapport opgemerkt dat de kans op risico ten aanzien van de tenlastegelegde feiten bij ongewijzigde omstandigheden, waar de verdachte niet behandeld is voor zijn ptss en zijn agressieregulatieproblemen, hoog is. De verdachte zal, wanneer hij in situaties komt waarin hij zich bedreigd of belaagd voelt, snel en primair reageren met agressief gedrag, omdat hij zich, vooral op straat, basaal angstig en gespannen voelt en niet heeft geleerd om op een andere manier om te gaan met deze spanningen. De verdachte staat open voor behandeling en geadviseerd wordt om de verdachte een langdurige behandeling op te leggen in een voldoende beveiligde omgeving, waar intensief gewerkt kan worden aan zijn agressieprobleem en zijn ptss adequaat behandeld kan worden. Hoeve Boschoord of een hiermee vergelijkbare setting lijkt hiertoe een geschikte behandelsetting te kunnen bieden, waarin de verdachte op zijn niveau kan worden aangesproken en niet langer overvraagd wordt én bij zijn begrips- en vaardigheidsniveau passende copingmechanismes kunnen worden aangeleerd om stress te hanteren en zijn agressie te leren te beteugelen. Geadviseerd wordt de behandeling binnen het juridisch kader van een tbs met voorwaarden.
Als deskundige gehoord ter terechtzitting bij het hof heeft hij daaraan -samengevat- toegevoegd dat de behandelgeschiedenis van de verdachte niet adequaat is geweest. Daarin ligt volgens hem ook het verschil ten opzichte van de adviezen, opgenomen in de (hierboven genoemde ) rapporten van [naam 1] en [naam 2] die beiden, onder meer op de grond dat -kortgezegd- eerdere ambulante- dan wel klinische trajecten geen resultaat hebben opgeleverd- adviseerden tbs met dwangverpleging op te leggen,
[naam 4] heeft zich in vergelijkbare zin uitgelaten. Ook zij acht, om de kans op recidive terug te brengen, behandeling van de aanwezige psychopathologie binnen een stringent juridisch kader noodzakelijk waarbij gezien de complexiteit en de hardnekkigheid van de aanwezige psychopathologie in aanvang gedacht dient te worden aan een klinisch intensief behandeltraject in een forensische 24-uursinstelling waar expertise voorhanden is betreffende mensen met een verstandelijke beperking en psychiatrische problematiek. Nu de verdachte een geringe behandelvoorgeschiedenis heeft, hij (oprecht) gemotiveerd is voor behandeling en hij zich voegt naar de begeleiding en gedijt binnen de structuur die hem in de P.I. geboden wordt adviseert zij een behandeling in het kader van tbs met voorwaarden op te leggen.
In beide rapporten ligt besloten dat de beide deskundigen het opleggen van de maatregel tbs met voorwaarden voldoende adequaat achten om het recidivegevaar op afdoende wijze te beteugelen en dat zij, naar het hof begrijpt, de verdergaande maatregel van tbs met dwangverpleging (op dit moment) niet noodzakelijk achten.
Het door reclasseringswerker mevrouw [naam 5] uitgebrachte Reclasseringsrapport Tbs met voorwaarden is daarmee in lijn. Zij adviseert positief over tbs met de door haar in het rapport opgenomen voorwaarden. Ter terechtzitting gehoord als deskundige is zij bij haar standpunt gebleven en heeft dit nader toegelicht.
Gelet op de onderbouwing daarvan neemt het hof ook voor zover het betreft (de noodzaak tot) het opleggen van tbs met voorwaarden de adviezen van [naam 3], [naam 4] en [naam 5] over en maakt deze tot de zijne.
Gelet op het voorgaande is het hof derhalve van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, onder 1 het opleggen van de maatregel tbs met voorwaarden eist.
Uit het voorgaande blijkt dat het hof, anders dan gevorderd door de advocaat-generaal en in afwijking van de rechtbank, het opleggen van de verdergaande maatregel tbs met dwangverpleging niet noodzakelijk acht en daartoe niet zal overgaan nu kan worden volstaan met tbs met voorwaarden.
Bij het formuleren van de aan de op te leggen maatregel te koppelen voorwaarden zal het hof aansluiting zoeken bij hetgeen door de reclassering in het adviesrapport van 8 november 2021 is voorgesteld, rekening houdend met hetgeen de raadsman van de verdachte hierover ter terechtzitting heeft opgemerkt met betrekking tot het toedienen van medicatie. De verdachte heeft zich tegenover de reclassering en op de terechtzitting van 1 december 2021 bereid verklaard deze voorwaarden na te leven.
Het hof zal op de voet van artikel 38, zesde lid Sr de dadelijke uitvoerbaarheid van de TBS met voorwaarden bevelen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen moet naar het oordeel van het hof namelijk ernstig rekening te worden gehouden met de omstandigheid dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen indien hij geen (verdere) behandeling zal ondergaan.
Het hof merkt nog op dat het onder feit 5 begane misdrijf was gericht tegen en gevaar veroorzaakte voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon in de zin van artikel 38e, eerste lid, Sr. Dit betekent dat de totale duur van de terbeschikkingstelling, indien in de toekomst alsnog zal worden bevolen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd, een periode van vier jaren te boven kan gaan.
Het hof merkt voorts nog op dat het geen termen aanwezig acht om, als gevorderd door de advocaat-generaal, de maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr. op te leggen, mede omdat aan de maatregel tbs reeds uitgebreide voorwaarden zullen worden gekoppeld.
Voorlopige hechtenis
Gezien na te melden strafoplegging en het bepaalde in artikel 67a, derde lid, Wetboek van Strafvordering, dient de voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van heden te worden opgeheven.
Voorwaardelijk verzoek
De raadsman heeft een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het horen van [naam 4] indien, naar het hof begrijpt, het opleggen van tbs met dwangverpleging zou worden overwogen.
Nu het hof overgaat tot het opleggen van tbs met voorwaarden is niet voldaan aan deze voorwaarde zodat het hof geen beslissing hoeft te nemen op dit verzoek.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen 37a, 38, 38a, 38v, 57, 180, 266, 267, 285, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13/702593-18 (zaak A) onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6, in de zaak met parketnummer 13/140949-18 (zaak B), in de zaak met parketnummer 13/145640-19 (zaak C) en in de zaak met parketnummer 13/198204-18 (zaak D) tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 13/702593-18 (zaak A) onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6, in de zaak met parketnummer 13/140949-18 (zaak B), in de zaak met parketnummer 13/145640-19 (zaak C) en in de zaak met parketnummer 13/198204-18 (zaak D) bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld, onder de volgende standaard voorwaarden:
Verdachte maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit.
Verdachte werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
- Verdachte meldt zich op afspraken bij de reclassering of op een andere door de reclassering bepaalde locatie. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is.
- Verdachte laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van verdachte vast te stellen.
- Verdachte houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden.
- Verdachte helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid.
- Verdachte werkt mee aan huisbezoeken.
- Verdachte geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners.
- Verdachte vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering.
- Verdachte werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met verdachte, als dat van belang is voor het toezicht.
- Als de reclassering dat nodig acht, werkt verdachte mee aan een time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC), een Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) of een soortgelijke instelling. Deze time-out duurt maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal 7 weken, tot maximaal 14 weken per jaar.
- Verdachte begeeft zich niet zonder toestemming van de reclassering en het Openbaar Ministerie buiten het Europese deel van de landsgrenzen van Nederland. Verdachte overlegt hierover vooraf met de reclassering en het Openbaar Ministerie beslist.
En de aanvullende voorwaarden dat de verdachte:
3. Zich op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling laat opnemen en behandelen in FPK De Beuken (Boschoord) of een soortgelijke intramurale instelling, zulks ter beoordeling van de Divisie Individuele Zaken van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, waarbij de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-) directeur van die instelling zullen worden gegeven, zolang de reclassering dat in overleg met die instelling nodig acht.
4. Aansluitend aan zijn detentie in het kader van een overbruggingsvoorziening zijn medewerking zal verlenen aan een verblijf bij FPK De Woenselse Poort of een soortgelijke intramurale instelling, waarbij hij zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van dat verblijf door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven, zolang de reclassering dat in overleg met die instelling nodig acht.
5. De door de behandelaars voorgeschreven medicatie inneemt, na uitleg door de behandelaar, zolang als zijn behandelaars dat nodig achten.
6. Meewerkt aan een ambulant behandeltraject aansluitend aan de klinische fase. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen, na uitleg door de behandelaar, kan onderdeel zijn van de behandeling.
7. Meewerkt aan het vinden en behouden van passende huisvesting, ook als dat inhoudt beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. De verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
8. Meewerktaan het vinden van passend werk dan wel een zinvolle dagbesteding (indien nodig), waarbij rekening gehouden wordt met zijn draagkracht - en last.
9. Openheid geeft over zijn sociale netwerk en relaties.
10. Inzage geeft in zijn financiële situatie en, indien door de reclassering geïndiceerd, meewerkt aan een schuldsaneringstraject.
11. Zich gedurende de looptijd van de tbs-maatregel onthoudt van het gebruik van harddrugs, softdrugs en alcohol, en meewerkt aan urine-, en ademanalysecontroles indien de toezichthouder dergelijke controle geïndiceerd acht.
Beveelt dat de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden
dadelijk uitvoerbaaris.
Heft ophet bevel tot
voorlopige hechtenisvan de verdachte met ingang van heden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. M. Iedema en mr. H.A.G. Nijman, in tegenwoordigheid van
mr. A.S. de Bruin, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
15 december 2021.
Mrs. Iedema en Nijman zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]