ECLI:NL:GHAMS:2021:3591

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
19 november 2021
Zaaknummer
200.297.021/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een notaris over onzorgvuldig handelen met betrekking tot erfbelasting en communicatie met de Belastingdienst

In deze zaak hebben klagers een klacht ingediend tegen een notaris wegens vermeend onzorgvuldig handelen met betrekking tot de communicatie over erfbelasting. De notaris heeft een brief van de Belastingdienst en de aan klagers opgelegde aanslagen erfbelasting niet tijdig doorgestuurd. Klagers hebben op 2 juli 2021 een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in Den Haag, die op 23 juni 2021 de klacht deels gegrond verklaarde maar geen maatregel oplegde. De notaris heeft op 2 september 2021 een verweerschrift ingediend. De zaak is behandeld op 30 september 2021, waarbij klaagster en de notaris aanwezig waren. Klager was afwezig maar vertegenwoordigd door klaagster.

De feiten zijn als volgt: de vader van klagers is op 17 december 2017 overleden, en de notaris is benoemd tot executeur. Er zijn meningsverschillen over de nalatenschap, en de notaris heeft een voorlopige boedelbeschrijving opgesteld. Klagers hebben op 26 februari 2019 een klacht ingediend bij de kamer, die deze deels ongegrond verklaarde. De Belastingdienst heeft op 1 september 2020 aan de notaris meegedeeld dat hij van plan is af te wijken van de aangifte erfbelasting, wat resulteerde in aanslagen voor klagers op 11 september 2020.

Het hof heeft de klacht gegrond verklaard, maar geen nieuwe maatregel opgelegd, aangezien de notaris al eerder was berispt voor vergelijkbare tekortkomingen. Het hof bevestigt de beslissing van de kamer en veroordeelt de notaris tot betaling van griffierechten aan klagers. De notaris moet het griffierecht binnen vier weken na de uitspraak voldoen.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.297.021/01 NOT
nummer eerste aanleg : 20-54
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 14 december 2021
inzake

1.[klaagster] ,

wonend te [woonplaats] ,
2. [klager] ,
wonend te [woonplaats] ,
appellanten,
tegen
[notaris] ,
notaris te [plaats] ,
geïntimeerde.
Partijen worden hierna klagers, afzonderlijk klaagster en klager, en de notaris genoemd.

1.De zaak in het kort

De notaris heeft een brief van de Belastingdienst en de aan klagers opgelegde aanslag erfbelasting respectievelijk zes weken en een maand na ontvangst naar klagers toegestuurd. Vervolgens heeft de notaris een pro-formabezwaarschrift ingediend tegen de opgelegde aanslag erfbelasting.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Klagers hebben op 2 juli 2021 een beroepschrift – met bijlagen – bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag (hierna: de kamer) van 23 juni 2021 (ECLI:NL:TNORDHA:2021:16).
2.2.
De notaris heeft op 2 september 2021 een verweerschrift bij het hof ingediend.
2.3.
Het hof heeft de stukken van de eerste aanleg van de kamer ontvangen.
2.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 30 september 2021. Klaagster en de notaris zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; klaagster aan de hand van een pleitnota. Klager is – met berichtgeving vooraf – niet verschenen; klaagster heeft hem op zitting vertegenwoordigd.

3.Feiten

Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat. Voor een deel van de feiten heeft de kamer verwezen naar haar beslissing van 2 december 2019 (ECLI:NL:TNORDHA:2019:29) en de beslissing van dit hof van 17 november 2020 (ECLI:NL:GHAMS:2020:3151
), gegeven op een eerdere klacht van klagers tegen de notaris. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die zijn komen vast te staan komen de feiten in deze zaak neer op het volgende.
3.1.
Op 17 december 2017 is de vader van klagers overleden (hierna: erflater). Zijn erfgenamen zijn zijn echtgenote en zijn drie kinderen, onder wie beide klagers. Tot de nalatenschap behoren (certificaten van) aandelen van [X] B.V. (hierna: de aandelen). Tussen klagers enerzijds en de echtgenote en het derde kind van erflater anderzijds bestaan meningsverschillen over de nalatenschap.
3.2.
De notaris is benoemd tot executeur. Hij heeft een voorlopige boedelbeschrijving opgesteld. Daarin heeft hij de aandelen opgenomen voor een bedrag van € 95.000,-. Dit bedrag is afkomstig uit een taxatierapport.
3.3.
Op 26 februari 2019 hebben klagers een klacht tegen de notaris ingediend bij de kamer. Bij beslissing van 2 december 2019 heeft de kamer de klacht deels niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond verklaard. Bij beroepschrift van 16 december 2019 zijn klagers tegen die beslissing in beroep gekomen.
3.4.
Door bemiddeling van de notaris is een aangifte erfbelasting ingediend inzake de nalatenschap. De aandelen zijn daarin vermeld met een waarde van € 95.000,-. Bij brief van 1 september 2020 (gestempeld op 3 september 2020) heeft de Belastingdienst aan het kantoor van de notaris meegedeeld dat hij van plan is af te wijken van deze aangifte. De waarde van de aandelen is in die brief bepaald op € 1.571.012,-.
3.5.
Op 3 september 2020 heeft de mondelinge behandeling van het beroep van klagers tegen de beslissing van 2 december 2019 plaatsgevonden. Klagers en de notaris waren daarbij aanwezig.
3.6.
Bij aanslagen met dagtekening 11 september 2020 zijn beide klagers aangeslagen overeenkomstig de brief van de Belastingdienst van 1 september 2020.
3.7.
Op 22 september 2020 heeft de notaris een brief naar de Belastingdienst gestuurd waarin het volgende is vermeld:
“(…)
nalatenschap van de heer [A] / BSN (...)
Geachte heer, mevrouw,
Zoals telefonisch reeds besproken met de heer (...), inspecteur bij uw dienst, ontvangt u namens de bewindvoerder over het vermogen van mevrouw (...), weduwe van de overledene, het pro forma bezwaar op de opgelegde aanslagen erfbelasting met dagtekening 11 september 2020, (aanslagnummers [nummer] , [nummer] , [nummer] en [nummer] ).
Zoals telefonisch reeds door inspecteur (...) aangegeven, verzoek ik u dit pro forma bezwaar aan hem door te geleiden, zodat hij het pro forma bezwaar kan behandelen. Het inhoudelijk bezwaar op de aanslagen zal zo spoedig mogelijk (na overleg met de ter zake deskundigen) bij uw dienst worden ingediend.
(…)”.
3.8.
Bij e-mail van 8 oktober 2020 heeft de notaris de brief van de Belastingdienst van 1 september 2020 en de voor hen bestemde aanslag van 11 september 2020 aan klagers doorgestuurd.
3.9.
Bij beslissing van 17 november 2020 heeft het hof de beslissing van de kamer van 2 december 2019 vernietigd, de klacht gedeeltelijk niet-ontvankelijk, gedeeltelijk ongegrond en voor het overige gegrond verklaard en de notaris de maatregel van berisping opgelegd. Het hof was van oordeel dat de notaris klachtwaardig had gehandeld door het rapport niet aan klagers te verstrekken waarin de certificaten zijn gewaardeerd op € 95.000,- en door onvoldoende concreet navraag bij de zus van klagers te doen over de vraag of zij nog een geldbedrag aan de nalatenschap verschuldigd was uit hoofde van een lening van de erflater.

4.Standpunt van klagers

Het hof vat de klachten van klagers, evenals de kamer, als volgt samen: de notaris heeft onzorgvuldig gehandeld met betrekking tot het doorzenden van de brief van de Belastingdienst en de aanslagen erfbelasting. Hij heeft daarnaast zonder instemming van klagers bezwaar gemaakt tegen aan klagers opgelegde aanslagen erfbelasting.

5.Beoordeling

5.1.
De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klagers tegen de notaris gegrond verklaard, maar afgezien van het opleggen van een maatregel. De notaris is veroordeeld tot betaling aan klagers van € 50,- aan griffierecht en € 50,- voor de kosten van klagers.
5.2.
De kamer heeft, samengevat weergegeven, het volgende overwogen. Toen de notaris de brief van de Belastingdienst en de aanslagen erfbelasting ontving was bij dit hof het hoger beroep van klagers tegen die beslissing van de kamer lopende (zitting bij het Hof was op 3 september 2020). De notaris had extra alert moeten zijn op het tijdig doorsturen van de brieven van de Belastingdienst en de aanslagen erfbelasting aan klagers. Anders dan klagers hebben geopperd, heeft de kamer niet aannemelijk geacht dat de notaris welbewust de bedoelde brieven niet tijdig heeft doorgestuurd.
De kamer heeft voorts overwogen dat de notaris uit het contact met klagers had moeten kunnen begrijpen dat het niet de bedoeling was van klagers (pro-forma)bezwaar te maken tegen hun aanslagen erfbelasting. Hij had mede daarom klagers met bekwame spoed dienen te informeren over het indienen van het pro-formabezwaar tegen de opgelegde aanslagen erfbelasting, nu in dat bezwaar de ten laste van klagers opgelegde aanslagen werden benoemd, ook al staat in het bezwaar dat dit wordt ingediend namens de bewindvoerder. Daar staat naar het oordeel van de kamer tegenover dat zij niet kan vaststellen dat het ingediende pro-formabezwaar door de relevante instantie ook daadwerkelijk als bezwaarschrift van klagers wordt beschouwd. Onder de gegeven omstandigheden had de notaris meer alertheid, nauwkeurigheid en zorgvuldigheid moeten tonen. Door dat na te laten heeft de notaris zijn kernverplichting als notaris geschonden, aldus de kamer.
5.3.
Het beroepschrift van klager, het ter zitting in hoger beroep verklaarde en de antwoorden van partijen op vragen van het hof geven geen aanleiding tot een andere beoordeling of motivering dan die van de kamer zoals hiervoor onder 5.2. weergegeven. Het hof verenigt zich dan ook met het oordeel van de kamer en de gronden waarop dit oordeel berust. Het hof neemt deze gronden over en maakt deze tot de zijne. Dit betekent dat het hof de beslissing van de kamer zal bevestigen waar het de gegrondverklaring van de klacht betreft.
Maatregel
5.4.
Zoals hiervoor vermeld heeft het hof bij beslissing van 17 november 2020 de maatregel van berisping aan de notaris opgelegd. Die beslissing was nog niet uitgesproken ten tijde van het hier verweten handelen en nalaten van de notaris in september 2020. Het verwijt dat thans gegrond wordt bevonden, hangt samen met de verwijten die in de eerdere klachtzaak gegrond zijn bevonden. Als deze verwijten gezamenlijk waren beoordeeld, had dat – gelet op de relatief geringe ernst van hetgeen in de thans te beoordelen klacht aan de orde is – niet geleid tot het opleggen van een zwaardere maatregel dan een berisping. Het hof acht daarom niet aangewezen dat thans een nieuwe maatregel wordt opgelegd. Het hof zal de beslissing van de kamer dan ook eveneens bevestigen waar het de beslissing betreft om geen maatregel op te leggen.
Kostenveroordeling
5.5.
Per 1 januari 2021 is de Richtlijn kostenveroordeling notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer Gerechtshof Amsterdam 2021 (Staatscourant 2020, nr. 67513) in werking getreden.
5.6.
Omdat het hof de klacht gegrond verklaart, dient de notaris het door klagers betaalde griffierecht in hoger beroep van € 50,- aan hen te vergoeden.
5.7.
De notaris dient het griffierecht in hoger beroep binnen vier weken na deze uitspraak aan klagers te voldoen. Klagers geven hiervoor een rekeningnummer op aan de notaris.

6.Beslissing

Het hof:
- bevestigt de bestreden beslissing;
- veroordeelt de notaris tot betaling aan klagers van hun kosten in hoger beroep, bestaande uit € 50,- aan griffierecht, binnen vier weken na vandaag.
Deze beslissing is gegeven door mrs. G.C.C. Lewin, J.W.M. Tromp en
J.L.G.M. Mertens en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2021 door de rolraadsheer.