In deze zaak hebben klagers een klacht ingediend tegen een notaris wegens vermeend onzorgvuldig handelen met betrekking tot de communicatie over erfbelasting. De notaris heeft een brief van de Belastingdienst en de aan klagers opgelegde aanslagen erfbelasting niet tijdig doorgestuurd. Klagers hebben op 2 juli 2021 een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in Den Haag, die op 23 juni 2021 de klacht deels gegrond verklaarde maar geen maatregel oplegde. De notaris heeft op 2 september 2021 een verweerschrift ingediend. De zaak is behandeld op 30 september 2021, waarbij klaagster en de notaris aanwezig waren. Klager was afwezig maar vertegenwoordigd door klaagster.
De feiten zijn als volgt: de vader van klagers is op 17 december 2017 overleden, en de notaris is benoemd tot executeur. Er zijn meningsverschillen over de nalatenschap, en de notaris heeft een voorlopige boedelbeschrijving opgesteld. Klagers hebben op 26 februari 2019 een klacht ingediend bij de kamer, die deze deels ongegrond verklaarde. De Belastingdienst heeft op 1 september 2020 aan de notaris meegedeeld dat hij van plan is af te wijken van de aangifte erfbelasting, wat resulteerde in aanslagen voor klagers op 11 september 2020.
Het hof heeft de klacht gegrond verklaard, maar geen nieuwe maatregel opgelegd, aangezien de notaris al eerder was berispt voor vergelijkbare tekortkomingen. Het hof bevestigt de beslissing van de kamer en veroordeelt de notaris tot betaling van griffierechten aan klagers. De notaris moet het griffierecht binnen vier weken na de uitspraak voldoen.