ECLI:NL:GHAMS:2021:3525

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 september 2021
Publicatiedatum
16 november 2021
Zaaknummer
23-002635-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake openlijke geweldpleging met beroep op noodweer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1995, was eerder veroordeeld voor openlijke geweldpleging. Hij had aangevoerd dat hij de geweldpleging had willen stoppen door de aangever een trap tegen zijn rug te geven. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet aan het subsidiariteitsvereiste voldeed, omdat er minder vergaande manieren waren om het geweld te stoppen. De verdachte had zelf verklaard dat hij de twee ook met zijn handen uit elkaar had kunnen halen. Het hof oordeelde dat het beroep op noodweer niet kon slagen en bevestigde de strafbaarheid van de verdachte.

De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke taakstraf van 100 uren. De advocaat-generaal had in hoger beroep een taakstraf van 100 uren gevorderd, waarvan 50 uren voorwaardelijk. Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op basis van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit was begaan. Het hof heeft in aanmerking genomen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan openlijke geweldpleging, wat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van de aangever met zich meebracht. Het hof heeft ook rekening gehouden met de proceshouding van de verdachte en het tijdsverloop in de zaak. Uiteindelijk heeft het hof de strafmaat aangepast en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren en 25 dagen hechtenis, met inachtneming van de tijd die in voorarrest is doorgebracht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002635-20
datum uitspraak: 21 september 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 13 november 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-019650-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
7 september 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafmaat en strafmotivering en met aanvulling van het oordeel in het vonnis over de strafbaarheid door bespreking van het door de verdachte gevoerde noodweerverweer. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

De verdachte heeft een beroep gedaan op noodweer. Daartoe heeft hij aangevoerd dat hij de geweldpleging van de aangever op zijn vriend heeft willen stoppen door aangever een trap tegen zijn rug te geven. Achteraf realiseert de verdachte zich dat hij de twee beter met zijn handen uit elkaar had kunnen halen. De trap was het gevolg van een schrikreactie, aldus de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer dient te worden verworpen, nu er niet wordt voldaan aan het subsidiariteitsvereiste. Er waren minder vergaande manieren om het geweld te stoppen. Een beroep op noodweer kan derhalve niet slagen.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep vast dat er aan het einde van de betreffende uitgaansnacht bij een taxistandplaats een confrontatie is ontstaan tussen de groep van de verdachte en zijn vriend en een andere groep waartoe het slachtoffer behoorde. In die confrontatie zijn de vriend van de verdachte en het slachtoffer in een worsteling geraakt. De verdachte is daar naartoe gelopen en heeft het slachtoffer toen een trap tegen de rug gegeven.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij het gevecht tussen zijn vriend en de aangever heeft willen stoppen door de aangever een trap tegen zijn rug te geven en dat dit tevens een schrikreactie was. Nog afgezien van het antwoord op de vraag of voor de verdachte een noodweersituatie was ontstaan, heeft de verdachte zelf verklaard dat het een reële mogelijkheid was de onderhavige worsteling te beëindigen door zijn vriend en het slachtoffer met zijn handen uit elkaar te trekken. Bij die stand van zaken is het hof van oordeel dat een beroep op noodweer hoe dan ook niet kan slagen. Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
Dit leidt tot de slotsom dat het bewezen verklaarde strafbaar is en de verdachte is daarvoor ook strafbaar.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een (naar het hof uit het samenstel van de strafmotivering en het dictum begrijpt) onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 100 uren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, waarvan 50 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich aan het einde van een uitgaansnacht schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging als gevolg waarvan de aangever pijn en letsel heeft ondervonden. Dat is een ernstig feit waarbij hij inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangever. Feiten als het onderhavige dragen bij aan in de maatschappij heersende gevoelens van angst en onveiligheid, in het bijzonder bij hen die daarvan slachtoffer of getuige zijn. Dit klemt temeer nu het incident zich heeft voorgedaan op het Leidseplein te Amsterdam, waar nog uitgaanspubliek op de been was.
Het hof neemt in het voordeel van de verdachte mee zijn proceshouding waarmee hij inzicht heeft getoond in het problematische van zijn handelen. Ook houdt het hof rekening met het tijdsverloop in deze zaak.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 24 augustus 2021 is hij niet eerder voor soortgelijke feiten strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafmaat en de strafmotivering en met aanvulling van het oordeel in het vonnis over de strafbaarheid van de verdachte en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M.P. Geelhoed, mr. C.J. van der Wilt en mr. A.W.T. Klappe, in tegenwoordigheid van
mr. B.K.M. Pouw, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
21 september 2021.
mr. A.P.M. Geelhoed is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.