ECLI:NL:GHAMS:2021:3495

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 november 2021
Publicatiedatum
15 november 2021
Zaaknummer
23-003051-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake zware mishandeling, bedreiging, belediging van een ambtenaar, pogingen tot doodslag en vernieling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 31 juli 2019. De verdachte, geboren in 1987 en thans gedetineerd in Huis van Bewaring Zwolle, was eerder vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar het openbaar ministerie en de verdachte hebben hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 jaren voor zware mishandeling, bedreiging, belediging van een ambtenaar, twee pogingen tot doodslag en vernieling. De zaak betreft een incident op 4 juli 2017 waarbij de verdachte zijn broer met een mes heeft bedreigd en hem een gebroken kaak heeft geslagen. Daarnaast zijn er meerdere geweldsincidenten op 3 juli 2018 waarbij de verdachte twee andere slachtoffers heeft mishandeld en geprobeerd heeft hen van het leven te beroven. Het hof heeft de eerdere vrijspraken van de rechtbank vernietigd en de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor de vrijspraken. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van 7 jaren opgelegd, maar het hof heeft dit verhoogd naar 9 jaren, waarbij ook een maatregel tot gedragsbeïnvloeding is opgelegd. De verdachte is niet in aanmerking gekomen voor TBS, omdat niet is vastgesteld dat hij aan een geestelijke stoornis leed ten tijde van de feiten. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, met schadevergoedingen voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003051-19
datum uitspraak: 8 november 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 31 juli 2019 in de strafzaak onder parketnummers 13-702114-17, 13-702233-17 (gevoegd ter terechtzitting) en 13/698637-18 (gevoegd ter terechtzitting) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
thans gedetineerd in Huis van Bewaring Zwolle te Zwolle.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 april 2021, 21 juni 2021 en 25 oktober 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van de verdachte en het openbaar ministerie in het hoger beroep
De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 4 en 7 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte en het openbaar ministerie onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak.
Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.
Blijkens de appelschriftuur van het openbaar ministerie van 27 augustus 2019 en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep richt het door het openbaar ministerie ingestelde hoger beroep zich niet tegen hetgeen de verdachte onder 4 en 7 is tenlastegelegd. Nu geen grieven bestaan ten aanzien van voornoemde feiten, zal ook het openbaar ministerie, op de voet van het in artikel 416, lid 3, van het Wetboek van Strafvordering bepaalde niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep voor zover het ziet op voornoemde feiten.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 04 juli 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, een gebroken kaak, heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer 1] met dat opzet meermalen, althans eenmaal, te slaan en/of te schoppen en/of te trappen en/of te stompen in/tegen het hoofd en/of in/tegen het gezicht en/of de kaak, althans tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] ;
Artikel 302 Wetboek van Strafrecht
1. subsidiair
hij op of omstreeks 04 juli 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, een gebroken kaak, toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, voornoemde [slachtoffer 1] te slaan en/of te schoppen en/of te trappen en/of te stompen in/tegen het hoofd en/of in/tegen het gezicht en/of de kaak, althans tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] ;
Artikel 302/45 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 04 juli 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een (hak)mes, althans een scherp en/of puntig en/of hard voorwerp, op voornoemde [slachtoffer 1] af te lopen, en/of het (hak)mes aan voornoemde [slachtoffer 1] te tonen en/of het (hak)mes in de richting van die [slachtoffer 1] te houden en/of te bewegen en/of aan die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "Ik maak je dood", althans (telkens) woorden en/of feitelijkheden van gelijke dreigende aard of strekking;
Artikel 285 Wetboek van Strafrecht
3.
(gevoegde zaak: 13/702233-17) hij op of omstreeks 23 juli 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk een ambtenaar, te weten [verbalisant] , hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, in zijn/haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/haar de woorden toe te voegen: 'teef' en/of 'kankerhoer', althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
(art. 267 Wetboek van Strafrecht)
4. primair
(gevoegde zaak: 13/702233-17) hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2017 tot en met 23 juli 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een of meerdere fiets(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een of meerdere onbekend gebleven personen, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
Artikel 310 Wetboek van Strafrecht
4. subsidiair
hij op 23 juli 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een of meerdere fietsen heeft verworven, en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door diefstal, in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
Artikel 416/417BIS Wetboek van Strafrecht)
5. primair
(gevoegde zaak: 13/698637-18) hij op of omstreeks 03 juli 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde 1] van het leven te beroven, met dat opzet, meermalen, althans eenmaal:
- ( met kracht en gebalde vuist) in/tegen het gezicht en/of het hoofd van voornoemde [benadeelde 1] heeft geslagen en/of gestompt en/of
- aan het haar van voornoemde [benadeelde 1] heeft getrokken en/of gerukt en/of en/of haar hoofd met kracht tegen de grond heeft geslagen en/of,
- ( met kracht en terwijl voornoemde [benadeelde 1] weerloos op de grond lag) in/tegen het hoofd en/of het gezicht, in elk geval in/tegen het lichaam van voornoemde [benadeelde 1] heeft geschopt en/of getrapt;
(Artikel 287 jo. 45 Wetboek van Strafrecht)
5. subsidiair
hij op of omstreeks 03 juli 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan [benadeelde 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een zware hersenschudding (contusio cerebri) en/of bloedingen in de hersenen (subduraal hematoom tentorium) en/of een radiuskopfractuur links, heeft toegebracht, door voornoemde [benadeelde 1] met dat opzet:
- ( met kracht en gebalde vuist) in/tegen het gezicht en/of het hoofd van voornoemde [benadeelde 1] te slaan en/of te stompen en/of
- aan het haar van voornoemde [benadeelde 1] heeft getrokken en/of gerukt en/of en/of haar hoofd met kracht tegen de grond heeft geslagen en/of,
- ( met kracht en terwijl voornoemde [benadeelde 1] weerloos op de grond lag) in/tegen het hoofd en/of het gezicht, in elk geval in/tegen het lichaam van voornoemde [benadeelde 1] heeft geschopt en/of getrapt;
(Artikel 302 Wetboek van strafrecht)
5. meer subsidiair
hij op of omstreeks 03 juli 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet:
- ( met kracht en gebalde vuist) in/tegen het gezicht en/of het hoofd van voornoemde [benadeelde 1] te slaan en/of te stompen en/of
- aan het haar van voornoemde [benadeelde 1] te trekken en/of te rukken en/of
- ( met kracht en terwijl voornoemde [benadeelde 1] weerloos op de grond lag) in/tegen het hoofd en/of het gezicht, in elk geval in/tegen het lichaam van voornoemde [benadeelde 1] te schoppen en/of te trappen;
(Artikel 302 jo 45 Wetboek van strafrecht)
6. primair
(gevoegde zaak: 13/698637-18) hij op of omstreeks 03 juli 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde 2] van het leven te beroven, met dat opzet, meermalen, althans eenmaal:
- de deur van het trapportaal, althans een hard en/of stevig voorwerp in/tegen het gezicht van voornoemde [benadeelde 2] heeft getrapt en/of geschopt en/of
- in/tegen het gezicht en/of de kin van voornoemde [benadeelde 2] heeft getrapt en/of geschopt en/of
- ( met gebalde vuist) in/tegen het gezicht van voornoemde [benadeelde 2] heeft geslagen en/of gestompt en/of - in/tegen/op het/de be(e)n(en) en/of de borstkas en/of de arm(en), in elk geval in/tegen het lichaam van voornoemde [benadeelde 2] heeft geschopt en/of getrapt en/of
- ( met zijn volle gewicht) op de rug van voornoemde [benadeelde 2] heeft gestampt;
(Artikel 287 jo. 45 Wetboek van strafrecht)
6. subsidiair
hij op of omstreeks 03 juli 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan [benadeelde 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een zware hersenschudding en/of een diep en blijvend(e) wond/litteken ter hoogte van de kin, heeft toegebracht, door voornoemde [benadeelde 2] met dat opzet:
- de deur van het trapportaal, althans een hard en/of stevig voorwerp, in/tegen het gezicht van voornoemde [benadeelde 2] te trappen en/of te schoppen en/of
- in/tegen het gezicht en/of de kin van voornoemde [benadeelde 2] te schoppen en/of te trappen en/of
- ( met gebalde vuist) in/tegen het gezicht van voornoemde [benadeelde 2] te slaan en/of te stompen en/of
- in/tegen/op het/de be(e)n(en) en/of de borstkas en/of de arm(en) in elk geval in/tegen het lichaam van voornoemde [benadeelde 2] te schoppen en/of te trappen en/of
- ( met zijn volle gewicht) op de rug van voornoemde [benadeelde 2] te stampen;
(Artikel 302 Wetboek van strafrecht)
6. meer subsidiair
hij op of omstreeks 03 juli 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet:
- de deur van het trapportaal, althans een hard en/of stevig voorwerp, in/tegen het gezicht van voornoemde [benadeelde 2] te trappen en/of te schoppen en/of
- in/tegen het gezicht en/of de kin van voornoemde [benadeelde 2] te schoppen en/of te trappen en/of - (met gebalde vuist) in/tegen het gezicht van voornoemde [benadeelde 2] te slaan en/of te stompen en/of
- in/tegen/op het/de be(e)n(en) en/of de borstkas en/of de arm(en) in elk geval in/tegen het lichaam van voornoemde [benadeelde 2] te schoppen en/of te trappen en/of
- ( met zijn volle gewicht) op de rug van voornoemde [benadeelde 2] heeft gestampt;
(Artikel 302 jo. 45 Wetboek van strafrecht)
7.
(gevoegde zaak: 13/698637-18) hij op of omstreeks 03 juli 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk [slachtoffer 2] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het meermalen, althans eenmaal, schoppen en/of trappen in de buik, althans in/tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] , waardoor voornoemde [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Artikel 300 Wetboek van Strafrecht
8.
(gevoegde zaak: 13/698637-18) hij in of omstreeks de periode van 03 juli 2018 tot en met 16 juli 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een of meer ruit(en) en/of glaspla(a)t(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door een of meer bakste(en) en/of een kettingslot(en), althans een hard en/of zwaar voorwerpen tegen voornoemde ruit(en) en/of glaspla(a)t(en) te gooien en/of te werpen;
Artikel 350 Wetboek van Strafrecht
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing en/of kwalificatie ten aanzien van het onder 6 en 8 tenlastegelegde komt dan de rechtbank.
Bewijsoverwegingen t.a.v. het onder 1 primair en onder 6 primair tenlastegelegde
Onder 1 primair
De raadsman heeft gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem onder 1 primair is tenlastegelegd, nu de diverse verklaringen die de aangever over het voorval heeft afgelegd van elkaar verschillen. De aangever heeft eerst verklaard dat hij onder aan de trap lag toen de verdachte hem een trap tegen de kaak zou hebben gegeven, terwijl hij later heeft verklaard dat hij nog op de trap stond toen hij de schop tegen zijn kaak kreeg. Het is opvallend dat de aangever in zijn eerste verklaring over slaan, en niet over schoppen, spreekt. Daarenboven heeft de aangever ten overstaan van de raadsheer-commissaris verklaard dat hij de aangifte heeft aangedikt. Gelet daarop, en op het gegeven dat de getuige [getuige 1] geen schop van de verdachte heeft gezien, bestaat onvoldoende overtuigend bewijs dat de verdachte de aangever tegen de kaak heeft geschopt, aldus de raadsman.
De raadsman betoogt daarnaast dat de gebroken kaak van de aangever in dit geval niet kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. Alhoewel er een medische ingreep heeft plaatsgevonden, was deze ingreep van beperkte aard en heeft de aangever geen restletsel. De aangever beschikt immers nog over zijn eigen tanden en het letsel is in relatief korte periode hersteld.
Het hof verwerpt de verweren en overweegt als volgt.
Blijkens het dossier hebben de verdachte en zijn broer, de aangever, op 4 juli 2017 een conflict met elkaar gehad. Nadat de getuige [getuige 1] tussenbeide is gekomen, is de verdachte met een mes achter de aangever aangerend naar het trappenhuis. Bij het vaststellen van wat zich in het trappenhuis heeft afgespeeld, neemt het hof als uitgangspunt de verklaringen van de aangever welke hij ten overstaan van de politie heeft afgelegd op 4 juli 2017 en in zijn aangifte van 5 juli 2017, nu die verklaringen kort na het voorval zijn afgelegd en de aangever (met name in zijn eerste verklaring) destijds in volle emotie - en mede daardoor spontaan en met kennelijke oprechtheid - heeft verklaard over hetgeen hem is overkomen. Uit die verklaringen volgt dat de verdachte de aangever tegen de kaak heeft geschopt. De plaats en aard van het letsel van de aangever bieden steun aan de verklaringen van de aangever.
De onderlinge verschillen tussen de eerste verklaring van de aangever en zijn aangifte acht het hof van zodanig ondergeschikt belang, dat deze geen afbreuk doen aan de betrouwbaarheid van die verklaringen.
Het alternatieve scenario zoals door de verdachte is geschetst, kortgezegd inhoudende dat de aangever het letsel heeft opgelopen naar aanleiding van een val van de trap, schuift het hof als ongeloofwaardig terzijde. Naar het oordeel van het hof is onaannemelijk dat de gebroken kaak kan zijn opgelopen door een val van de trap. Ook overigens vindt het door de verdachte geschetste scenario geen steun in het dossier.
Anders dan de raadsman en met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat het letsel van de aangever, te weten een gebroken (onder)kaak, gelet op de aard en de gevolgen daarvan, kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel zoals bedoeld in artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht. Als gevolg van het letsel kon de aangever zijn mond aanvankelijk niet meer dan 3 cm openen en heeft hij een ingreep bij de kaakchirurg moeten ondergaan, waarbij meerdere schroeven in de boven- en onderkaak zijn geboord die door middel van elastieken aan elkaar zijn bevestigd. Ook is gebleken dat de aangever gedurende zes weken niet goed kon praten en enkel vloeibaar voedsel kon eten. Deze gevolgen hebben een dusdanige impact op het dagelijkse leven dat het voorgaande in onderlinge samenhang voldoende is om van zwaar lichamelijk letsel als hiervoor bedoeld te spreken.
Onder 6 primair
De raadsman heeft gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de tenlastelegging voor zover deze ziet op het schoppen tegen het gezicht of de kin van [benadeelde 2] (verder: [benadeelde 2] ). Het letsel aan de kin van [benadeelde 2] kan ook op andere wijze zijn veroorzaakt, bijvoorbeeld door een vuistslag of het vallen op de grond. [benadeelde 2] beschrijft deze gedragingen immers ook. Uit de verklaring van [benadeelde 2] op de avond van het voorval volgt ook niet dat hij tegen het gezicht of de kin zou zijn geschopt, noch wordt deze gedraging door een ander persoon die ter plaatse was beschreven.
De overige tenlastegelegde gedragingen jegens [benadeelde 2] kunnen niet worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag, nu nergens uit blijkt dat de verdachte het voornemen had om [benadeelde 2] van het leven te beroven en de gedragingen niet zonder meer een aanmerkelijke kans op het intreden van de dood met zich brengen. Het (voorwaardelijk) opzet kan daarom niet worden aangenomen, aldus de raadsman.
Het hof verwerpt de verweren en overweegt als volgt.
Uit het dossier komt naar voren dat de verdachte, alvorens hij geweld jegens [benadeelde 2] en zijn moeder heeft gebruikt, compleet door het lint is gegaan voor de toegangsdeur van het appartementencomplex aan de [adres] . Zo heeft de verdachte onder andere geroepen dat hij [benadeelde 2] dood zou maken als hij de toegangsdeur niet voor hem zou openen. De verdachte heeft, zo volgt - anders dan de raadsman stelt - genoegzaam uit de aangifte en de verklaring van getuige [getuige 2] , de toegangsdeur vervolgens ingetrapt en excessief geweld jegens [benadeelde 2] en zijn moeder gebruikt. Dit volgt niet enkel uit de verklaringen van [benadeelde 2] en getuige [getuige 2] , maar blijkt eveneens uit de letselverklaringen van [benadeelde 2] en zijn moeder.
Het hof acht in dit verband de min of meer gelijktijdige poging doodslag ten aanzien van moeder al bewezen. De verdachte is echter ook volledig los gegaan op [benadeelde 2] . Die heeft verklaard dat de verdachte hem met de punt van zijn schoen tegen de kin heeft getrapt. Die verklaring vindt steun in de verklaring van de getuige [getuige 2] , inhoudende dat hij zag dat [benadeelde 2] een harde trap tegen zijn kin kreeg, en door de letselverklaring van 9 juli 2018 waarin staat vermeld dat [benadeelde 2] niet alleen een hersenschudding heeft opgelopen, maar ook een scheurwond onder zijn kin had. Vervolgens gaf de verdachte hem een vuistslag in het gezicht en sloeg en trapte hij hem tegen benen, borstkas, armen en rug. Toen [benadeelde 2] voorover op de grond viel heeft de verdachte hem met zijn volle gewicht op de rug gestampt, waarna het slachtoffer buiten bewustzijn raakte als gevolg van weer een vuistslag tegen zijn gezicht. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een kwetsbaar deel van het menselijk lichaam is.
Het hof acht op basis van het voorgaande in onderlinge samenhang wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte ook ten minste voorwaardelijk opzet had op het intreden van de dood van [benadeelde 2] en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3, 5 primair, 6 primair en 8 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primairhij op 4 juli 2017 te Amsterdam aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, een gebroken kaak, heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer 1] met dat opzet te trappen tegen het hoofd;
2.hij op 4 juli 2017 te Amsterdam [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door met een hakmes op voornoemde [slachtoffer 1] af te lopen en aan die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "Ik maak je dood";
3.hij op 23 juli 2017 te Amsterdam opzettelijk een ambtenaar, te weten [verbalisant] , hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door haar de woorden toe te voegen: 'teef' en 'kankerhoer';
5. primairhij op 3 juli 2018 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde 1] van het leven te beroven, met dat opzet:
- met kracht tegen het hoofd van voornoemde [benadeelde 1] heeft gestompt en
- aan het haar van voornoemde [benadeelde 1] heeft getrokken en haar hoofd met kracht tegen de grond heeft geslagen en
- met kracht en terwijl voornoemde [benadeelde 1] weerloos op de grond lag tegen het hoofd van voornoemde [benadeelde 1] heeft getrapt;
6. primairhij op 3 juli 2018 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde 2] van het leven te beroven, met dat opzet:
- tegen de kin van voornoemde [benadeelde 2] heeft getrapt en
- tegen het gezicht van voornoemde [benadeelde 2] heeft gestompt en
- tegen de benen en de borstkas en de armen van voornoemde [benadeelde 2] heeft getrapt en
- met zijn volle gewicht op de rug van voornoemde [benadeelde 2] heeft gestampt;
8.hij in de periode van 3 juli 2018 tot en met 16 juli 2018 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk ruiten, toebehorende aan [slachtoffer 3] , heeft vernield door een baksteen en een kettingslot tegen voornoemde ruiten te gooien.
Hetgeen onder 1 primair, 2, 3, 5 primair, 6 primair en 8 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair, 2, 3, 5 primair, 6 primair en 8 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
zware mishandeling.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Het onder 5 primair en 6 primair bewezenverklaarde levert op:
telkens:
poging tot doodslag.
Het onder 8 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 primair, 2, 3, 5 primair, 6 primair en 8 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair, 2, 3, 5 primair, 6 meer subsidiair en 8 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft primair gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair, 2, 3, 5 primair, 6 primair en 8 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en de maatregel tot terbeschikkingstelling met dwangverpleging (verder: tbs-maatregel). Zij heeft subsidiair gevorderd dat, in het geval de tbs-maatregel niet wordt opgelegd, een hogere gevangenisstraf en een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht dienen te worden opgelegd.
De raadsman heeft verzocht om af te zien van de oplegging van de tbs-maatregel, nu niet kan worden vastgesteld dat de verdachte aan een stoornis leed of lijdt, en (daarmee) ook niet kan worden vastgesteld dat deze stoornis aanwezig was ten tijde van het plegen van de feiten. Daarenboven dient de tbs-maatregel te worden ingesteld als
ultimum remedium. Er bestaan andere mogelijkheden om de maatschappelijke problematiek waar verdachte mee lijkt te kampen aan te pakken, zoals het koppelen van bijzondere voorwaarden aan een deels voorwaardelijke gevangenisstraf. Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht naast een gevangenisstraf kan worden opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling en bedreiging van zijn broer. Op 4 juli 2017 heeft de verdachte zijn broer met een mes in een trappenhuis achtervolgd en hem aldaar in het gezicht getrapt, waardoor zijn broer een gebroken kaak heeft opgelopen. Ten gevolge hiervan heeft zijn broer een medische ingreep moeten ondergaan en gedurende zes weken enkel vloeibaar kunnen eten. Naast het letsel heeft het agressieve handelen van de verdachte ook gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer en andere leden van het gezin veroorzaakt.
De verdachte heeft zich beledigend uitgelaten tegenover een politieambtenaar tijdens de uitoefening van haar functie. Daarmee heeft de verdachte het gezag en de integriteit van de politieambtenaar aangetast en haar in haar eer en goede naam geschaad.
De verdachte heeft zich op 3 juli 2018 schuldig gemaakt aan twee pogingen tot doodslag door op hevige wijze geweld toe te passen jegens twee slachtoffers, waarbij hij hen heeft gestompt, geslagen en getrapt. Hij is daarbij onberaden te werk gegaan en heeft beide slachtoffers geraakt waar hij hen maar raken kon. Naar aanleiding van het excessief geweld hebben de slachtoffers ernstig letsel opgelopen. Door zo te handelen heeft de verdachte ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van de slachtoffers, maar ook gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving veroorzaakt. Uit verklaringen van de slachtoffers blijkt dat de gebeurtenis voor hen een langdurige nasleep heeft gehad.
Op diezelfde dag heeft de verdachte ruiten van een woning vernield door deze in te gooien, waarmee hij geen enkel respect heeft getoond voor het eigendom van een ander. Daarenboven heeft hij schade en overlast aan het slachtoffer bezorgd.
Persoon van de verdachte
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 oktober 2021 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Het hof heeft kennisgenomen van de verscheidene rapportages die zien op de persoon van de verdachte en verband houden met de bewezenverklaarde feiten. Uit een groot deel van de rapportages komt naar voren dat de verdachte niet dan wel (zeer) beperkt heeft meegewerkt aan de onderzoeken, zo ook uit de meest recente Pro Justitia rapportage van 31 augustus 2021. Uit laatstgenoemd rapport volgt dat – doordat de verdachte zijn medewerking telkens heeft geweigerd – onvoldoende informatie over de persoon van de verdachte bestaat om te kunnen beoordelen of sprake is van een stoornis. Ook blijkens de overige, eerdere rapportages is het vaststellen van een stoornis bij de verdachte niet mogelijk gebleken.
Het hof onderkent zijn zelfstandige bevoegdheid om te komen tot vaststelling van een stoornis. Maar op grond van het bovenstaande is het hof, met de raadsman, van oordeel dat een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bij de verdachte niet kan worden vastgesteld. Het hof ziet geen (andere) aanknopingspunten in het dossier of naar aanleiding van het verhandelde ter terechtzitting op basis waarvan tot een deugdelijk onderbouwd oordeel kan worden gekomen dat toch een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens aanwezig was bij de verdachte ten tijde van het plegen van een of meer bewezenverklaarde feiten. Nu daarvoor dus geen grondslag bestaat, is niet voldaan aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van de tbs-maatregel en zal het hof daartoe niet overgaan.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Overschrijding van de redelijke termijn
Gelet op het tijdsverloop vanaf de aanvang van deze strafzaak tot de huidige behandeling in hoger beroep dient bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf rekening te worden gehouden met het recht op berechting binnen een redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Naar het oordeel van het hof is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn. De overschrijding ligt (mede) in de risicosfeer van de verdachte, nu hij pas op de terechtzitting van 21 juni 2021 te kennen heeft gegeven te zullen meewerken aan een persoonlijkheidsonderzoek en dit vervolgens heeft laten afweten, terwijl het hof de zaak om die reden heeft moeten aanhouden. Gelet op de proceshouding van de verdachte en de namens hem gedane onderzoekswensen zal het hof, zoals door de advocaat-generaal gevorderd, volstaan met het constateren van de overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de aard en de ernst van de onderhavige feiten en omstandigheden, niet kan worden volstaan met een lagere en/of deels voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de verdediging bepleit.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel (artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht)
Uit het reclasseringsrapport van 17 juni 2021 komt naar voren dat de reclassering van mening is dat de oplegging van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel van meerwaarde kan zijn en dat zij positief adviseert over het inzetten van die maatregel. In dat kader overweegt de reclassering dat de kans op recidive aanwezig is wanneer sprake is van een terugval in middelengebruik door de verdachte. Hulpverlening wordt noodzakelijk geacht om dergelijke terugval, maar ook problematiek, te voorkomen en om stabiliteit te realiseren. Er bestaat een hoge kans dat de verdachte zich aan voorwaarden zal onttrekken, nu het middelengebruik, de psychische problematiek, de duidelijke eigen wil en de visie waarbij zijn eigen koers kan worden gevaren ertoe kunnen leiden dat de verdachte zijn motivatie voor een begeleidings- of behandeltraject verliest. Het is niet bekend of daarbij sprake is van onwil of onmacht. Gelet op de houding en eerdere weigering van de verdachte bestaat de kans dat hij de voorlopige invrijheidstelling zal uitzitten. De gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel kan volgens de reclassering een kader na detentie bieden en eerder uiteengezette risico’s vermoedelijk ondervangen.
Het hof verenigt zich met de inhoud en de conclusie van voornoemd rapport.
Nu thans veel onduidelijkheid bestaat over het psychische functioneren van de verdachte en het recidiverisico en niet valt te voorzien of, en zo ja in hoeverre, de detentie en detentiefasering voldoende waarborgen geven om toekomstige risico’s te ondervangen, is het hof van oordeel dat het noodzakelijk is om de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen. Hiermee wordt de mogelijkheid gecreëerd om de verdachte ook na detentie – indien dat alsdan nodig blijkt – onder toezicht te stellen, opdat het risico op herhaling van geweldsdelicten wordt geminimaliseerd.
Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is voldaan. De verdachte heeft zich immers schuldig gemaakt aan twee pogingen tot doodslag. Dit zijn misdrijven die gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en op deze strafbare feiten is naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer gesteld. Bovendien wordt aan de verdachte ter zake van onder meer deze strafbare feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd. Daarnaast is de oplegging van de maatregel naar het oordeel van het hof in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen. Het hof zal daarom tot de oplegging van deze maatregel overgaan.
De beoordeling van de noodzaak tot tenuitvoerlegging van de maatregel, en indien nodig onder welke voorwaarden, zal in de laatste fase van de detentie en eventuele voorwaardelijke invrijheidstelling plaatsvinden. Een risicotaxatie van het dan aanwezige recidivegevaar dient in het kader van die beoordeling plaats te vinden.

Beslag

Onder de verdachte zijn twee schoenen in beslag genomen die nog niet zijn teruggegeven. Het hof zal de teruggave van die voorwerpen aan de verdachte gelasten.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 23.603,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.603,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van € 9.103,00.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering tot schadevergoeding volledig toe te wijzen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft verzocht om de vordering tot schadevergoeding toe te wijzen tot een bedrag van
€ 2.603,00, conform de beslissing van de rechtbank in eerste aanleg. Het meer verzochte dient te worden afgewezen.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 5 primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte materiële schade, te weten de vervangingswaarde voor de bebloede kleding en de kosten voor opname in het ziekenhuis, heeft geleden. De verdediging heeft deze kosten niet gemotiveerd betwist. De gevorderde materiële schade, ter hoogte van € 103,00, ligt voor toewijzing gereed.
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 5 primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte immateriële schade, in de vorm van lichamelijk letsel, heeft geleden. De omvang van de immateriële schade zal op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van billijkheid worden geschat op
€ 5.000,00. Het hof neemt daarbij in aanmerking de ernst van het feit, het letsel van de benadeelde partij en de toegekende schadevergoedingen in vergelijkbare gevallen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 5 primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot
€ 5.103,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 23.603,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.603,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van € 3.103,00.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering tot schadevergoeding volledig toe te wijzen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft verzocht om de vordering tot schadevergoeding toe te wijzen tot een bedrag van
€ 1.603,00, conform de beslissing van de rechtbank in eerste aanleg. Het meer verzochte dient te worden afgewezen.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 6 primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte materiële schade, te weten de vervangingswaarde voor de bebloede kleding en de kosten voor opname in het ziekenhuis, heeft geleden. De verdediging heeft deze kosten niet gemotiveerd betwist. De gevorderde materiële schade, ter hoogte van € 103,00, ligt voor toewijzing gereed.
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 6 primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte immateriële schade, in de vorm van lichamelijk letsel, heeft geleden. De omvang van de immateriële schade zal op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van billijkheid worden geschat op
€ 3.000,00. Het hof neemt daarbij in aanmerking de ernst van het feit, het letsel van de benadeelde partij en de toegekende schadevergoedingen in vergelijkbare gevallen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 6 primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot
€ 3.103,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 38z, 45, 57, 63, 266, 267, 285, 287, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte en de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 4 en 7 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3, 5 primair, 6 primair en 8 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2, 3, 5 primair, 6 primair en 8 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
2
STK Schoenen Kl:zwart
NIKE
5608349.
Legt aan de verdachte op
de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 5 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.103,00 (vijfduizend honderddrie euro) bestaande uit € 103,00 (honderddrie euro) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag er voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 5 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.103,00 (vijfduizend honderddrie euro) bestaande uit € 103,00 (honderddrie euro) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 60 (zestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 3 juli 2018.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 6 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.103,00 (drieduizend honderddrie euro) bestaande uit € 103,00 (honderddrie euro) materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 6 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.103,00 (drieduizend honderddrie euro) bestaande uit € 103,00 (honderddrie euro) materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 41 (eenenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 3 juli 2018.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A.G. Nijman, mr. N.A. Schimmel en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van mr. S. den Hartog, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 november 2021.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.