ECLI:NL:GHAMS:2021:3396

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
10 november 2021
Zaaknummer
00679-21 (530 Sv)
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing hoger beroep inzake verzoek om schadevergoeding rechtsbijstand in strafzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 november 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een verzoeker die schadevergoeding vroeg voor gemaakte kosten van rechtsbijstand in een strafzaak. Het hoger beroep was ingesteld op 7 juli 2021 tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, die op 30 juni 2021 het verzoek om schadevergoeding had afgewezen. De verzoeker had kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak en de verzoekschriftprocedure, maar de rechtbank oordeelde dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren om een vergoeding toe te kennen. Het hof heeft de stukken van de strafzaak bestudeerd en de advocaat-generaal en de advocaat van de verzoeker gehoord tijdens de openbare behandeling. De verzoeker was niet verschenen in raadkamer.

Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank de afwijzing van het verzoek tot schadevergoeding terecht heeft gemotiveerd. De rechtbank had eerder verwezen naar een uitspraak van het hof waarin werd gesteld dat vergoeding van kosten van rechtsbijstand alleen kan worden toegekend indien er gronden van billijkheid aanwezig zijn. In deze zaak was de strafzaak geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel, maar de rechtbank oordeelde dat de kosten die door de raadsman waren gemaakt, te wijten waren aan de eigen houding van de verzoeker. De verzoeker had verklaard dat hij door achter een andere auto aan te rijden tegen een slagboom was aangereden, maar dit werd weerlegd door camerabeelden. De rechtbank concludeerde dat de gemaakte kosten niet in het belang van de strafzaak waren en dat er geen aanleiding was om een vergoeding toe te kennen.

Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep afgewezen, maar heeft wel een vergoeding van € 280,- toegekend uit 's Rijks kas aan de verzoeker, ter dekking van de kosten van rechtsbijstand in de verzoekschriftprocedure in hoger beroep. De beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam en is uitgesproken op de openbare zitting.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummer(s): 00679-21 (530 Sv)
parketnummer in eerste aanleg: 15-320701-20
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar) van 30 juni 2021 op het verzoekschrift op de voet van het artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren op [geboortedag] 1967 te [geboorteplaats],
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat, mr. C.J.P. Liefting,
[adres].

1.Procesverloop

Het hoger beroep is op 7 juli 2021 ingesteld door verzoeker (hierna appellant).
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 26 oktober 2021 de advocaat-generaal en de advocaat van appellant ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Appellant is niet in raadkamer verschenen.

2.Inhoud van het verzoek

Het verzoek - zoals gewijzigd in raadkamer in hoger beroep - strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 2.344,60;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure in eerste aanleg ten bedrage van € 540,00;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure in hoger beroep ten bedrage van € 280,00.

3.Beoordeling

Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
Het inleidende verzoek is tijdig ingediend.
De strafzaak met voormeld parketnummer is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (sepot).
De rechtbank heeft het verzoek tot schadevergoeding afgewezen en dit als volgt gemotiveerd:
De rechtbank verwijst naar een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam d.d. 10 maart 2021 (ECLI:NL:GHAMS:2021:1064) In dat arrest heeft het Hof het volgende voorop gesteld. “De artikelen 530 en 533 Sv voorzien kort samengevat in vergoeding van de kosten van rechtsbijstand en van de schade als gevolg van uitgezeten voorarrest, indien een zaak eindigt zonder oplegging van straf, zoals in het geval van een vrijspraak of wanneer een strafzaak is geseponeerd of een beklag ex artikel 12 Sv ongegrond is verklaard. Toekenning van een vergoeding heeft ingevolge artikel 534 Sv steeds plaats indien en voor zover daartoe, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn. Dat betekent enerzijds dat in geval van schade of gemaakte kosten als uitgangspunt vergoeding plaatsvindt, maar anderzijds dat het de rechter vrij staat op gronden van billijkheid vergoeding achterwege te laten of slechts gedeeltelijk toe te kennen. Omstandigheden die aanleiding kunnen geven een vergoeding niet of slechts deels toe te kennen, zijn intussen niet op voorhand te bepalen. Bestendige rechtspraak wijst in dat verband uit dat in de aard of het verloop alsmede in de uitkomst van een strafzaak grond kan worden gezien te oordelen dat het niet billijk is een (gehele) vergoeding toe te kennen. Zo kan de schadevergoedingsrechter (hierna: de raadkamer) rekening houden met de mate waarin de verzoeker zijn voorarrest - hetzelfde geldt voor de noodzakelijke kosten van rechtsbijstand - aan zijn eigen (proces)houding of gedrag te wijten heeft. Daarbij valt bij wijze van voorbeeld te denken aan de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de verzoeker in zijn zaak heeft verklaard of juist gebruik heeft gemaakt van het zwijgrecht, of aan het geval waarin de verzoeker de opsporing bewust heeft bemoeilijkt.
Ook kan de raadkamer rekening houden met de aard en de motivering van de beslissing waarmee de strafzaak is geëindigd, als daarin redenen zijn gelegen een (volledige) vergoeding niet billijk te achten.”
Op 10 december 2020 was te Bergen (Noord Holland) in een parkeergarage een vernieling gepleegd aan een slagboom, doordat er met een auto tegen de slagboom is aangereden, waarna de auto vervolgens zou zijn weggereden. De auto met kenteken [kenteken] behoorde aan verzoeker toe. Verbalisant zag de auto staan bij de woning van verzoeker en constateerde dat schade aan de auto overeen kwam met de schade die door de slagboom zou zijn gemaakt. Verzoeker heeft tegenover de politie verklaard dat hij door achter een andere auto aan te rijden, waarna de slagboom voor zijn auto naar beneden ging, met zijn auto tegen de slagboom is aangereden. Aangever is door de broer van verzoeker schadeloos gesteld en het OM heeft de zaak vervolgens geseponeerd. Het door verzoeker bij de politie gevoerde verweer dat aangever hem bedreigde en zijn auto heeft beschadigd wordt weerlegd door de camerabeelden die van het incident zijn gemaakt.
De kosten die door de raadsman zijn gemaakt zijn aldus te wijten aan de eigen houding van verzoeker. Voorts zien die kosten, gelet op de datering in de kostenspecificatie van de raadsman, ook na de uitleg van de raadsman hierover ter zitting, naar het oordeel van de rechtbank niet op kosten die zijn gemaakt in het belang van de strafzaak.
De rechtbank acht in dit geval, alle omstandigheden in aanmerking genomen, geen gronden van billijkheid aanwezig om aan verzoeker enige vergoeding toe te kennen.
Het verzoek zal mitsdien worden afgewezen.
Het hof is van oordeel dat beslissing van de rechtbank juist is en op goede gronden berust. In hetgeen namens appellant in appel naar voren is gebracht ziet het hof geen aanleiding tot gegrondverklaring van het beroep. Het hof verenigt zich derhalve met de beschikking waarvan beroep en de gronden waarop deze berust.

4.Beslissing

Het hof:
Wijst het hoger beroep af.
Kent op de voet van artikel 530 Sv uit ‘s Rijks kas aan appellant een vergoeding toe van € 280,- (twee honderdtachtig euro).
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan appellant.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. F.A. Hartsuiker, V.M.A. Sinnige en R.A.E. van Noort, in tegenwoordigheid van mr. M.E. de Waard als griffier, is bij ontstentenis van de griffier alleen ondertekend door de voorzitter en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 9 november 2021.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 280,00 (tweehonderdtachtig euro) op bankrekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. Stichting Beheer Derdengelden Liefting advocaten o.v.v. [verzoeker].
Amsterdam, 9 november 2021,
mr. F.A. Hartsuiker, voorzitter.