ECLI:NL:GHAMS:2021:3355

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 november 2021
Publicatiedatum
8 november 2021
Zaaknummer
200.244.616/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over loods met betrekking tot maandelijkse huurprijs en btw-bepaling

In deze zaak, die voortvloeit uit een eerder tussenarrest van 18 februari 2020, betreft het een huurgeschil tussen [appellant] en [geïntimeerde] over een loods. Het hof heeft vastgesteld dat er een huurovereenkomst bestond tussen partijen, waarbij [appellant] de loods van [geïntimeerde] huurde voor een maandelijkse huurprijs van € 400,- gedurende de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2013. De vraag of deze huurprijs inclusief btw was, is echter niet bewezen. Het hof heeft in eerdere arresten al geoordeeld dat [geïntimeerde] is toegelaten tot bewijslevering in de hoofdzaak, en dat [appellant] geen bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat er geen huurovereenkomst was.

De getuigenverklaringen van [getuige 3], [getuige 4] en [getuige 5] hebben de huurovereenkomst bevestigd, terwijl de verklaringen van [appellant] en zijn getuigen onvoldoende bewijs hebben geleverd om de stelling van [geïntimeerde] te ontkrachten. Het hof heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] voldoende bewijs heeft geleverd dat hij recht heeft op de huurprijs, en dat [appellant] in beginsel € 19.200,- aan [geïntimeerde] verschuldigd is. Het beroep van [appellant] op rechtsverwerking is afgewezen, omdat [geïntimeerde] voldoende heeft aangetoond dat hij gedurende de huurperiode aan [appellant] heeft aangegeven huur te verwachten.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en [appellant] veroordeeld tot betaling van het verschuldigde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens is [appellant] veroordeeld in de proceskosten van zowel de hoofdzaak als het incident.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.244.616/01
zaak- en rolnummer rechtbank Noord-Holland: 6542693 \ CV EXPL 17-6608
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 2 november 2021
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente]
appellant in de hoofdzaak,
tevens eiser in het incident,
advocaat: mr. E.M. Bosscher te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
tevens verweerder in het incident,
advocaat: mr. J. du Bois te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Het hof heeft in deze zaak op 3 september 2019 een tussenarrest gewezen, waarbij de vordering van [appellant] in het incident is afgewezen en [geïntimeerde] is toegelaten tot bewijslevering in de hoofdzaak. Voor het verloop van het geding tot die datum wordt naar dat arrest verwezen.
[geïntimeerde] heeft vervolgens een akte genomen, waarbij een verzoek tot heroverweging is gedaan van de in voormeld tussenarrest genomen beslissing in de hoofdzaak. [appellant] heeft hierop van antwoordakte gediend. Bij tussenarrest van 18 februari 2020 is dit verzoek afgewezen.
Op 9 maart 2020 en 30 oktober 2020 hebben getuigenverhoren plaatsgehad.
Daarna heeft eerst [appellant] en vervolgens [geïntimeerde] een memorie na enquête ingediend.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.De verdere beoordeling

2.1
Bij het tussenarrest van 9 maart 2020 is [geïntimeerde] toegelaten tot het bewijs van zijn stelling dat dat partijen een overeenkomst hebben gesloten waarbij [appellant] de loods van [geïntimeerde] heeft gehuurd tegen een btw belaste maandelijkse huur van € 400,- gedurende de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2013. [geïntimeerde] heeft vervolgens vijf getuigen ( [appellant] , zichzelf, [getuige 3] , [getuige 4] en [getuige 5] ) doen horen. In contra-enquête heeft [appellant] twee getuigen ( [getuige 1] en [getuige 2] ) doen horen.
2.2
Hetgeen de door [geïntimeerde] naar voren gebrachte getuigen hebben verklaard, in combinatie met het al in de procedure overgelegde, doet concluderen dat [geïntimeerde] , op een onderdeel van het bewijsthema na, is geslaagd in zijn bewijsopdracht. In dit verband wordt het volgende overwogen.
2.3
Getuige [getuige 3] is artiest en kent partijen beiden als geluidstechnicus. Hij heeft, voor zover relevant, verklaard:
[geïntimeerde] heeft een loods waarin oefenruimtes zitten op de eerste verdieping. Ik kwam met enige regelmaat in deze repetitieruimtes om shows voor te bereiden. Op de eerste verdieping was ook een barretje waar ik met [geïntimeerde] soms een optreden afstemde. Volgens mij heeft er op de begane grond heel even een drumhokje gezeten, maar daar kwam ik nooit. In deze loods lagen spullen van [appellant] . Deze spullen zaten voor het merendeel in flightcases op wielen. Het ging ook om boxen die los op de grond stonden. De spullen lagen verspreid in de open ruimte op de begane grond van de loods. Wij ergerden ons daar wel eens aan. Op uw vraag of ik de grote van deze open ruimte kan aangeven zeg ik dat ik vrij slecht ben in schatten. Ik denk zo’n meter of vijf bij zes.
[appellant] huurde de begane grond van de loods van [geïntimeerde] . Ik weet dat er tussen hen een huurovereenkomst was, omdat ik [geïntimeerde] regelmatig erover hoorde klagen dat [appellant] de huur niet betaalde. Ik heb [geïntimeerde] gezegd dat hij veel te goed was en dat hij zakelijker zou moeten zijn. Eén keer heb ik meegemaakt dat [geïntimeerde] [appellant] aansprak op de huur. [appellant] zei daarop tegen [geïntimeerde] : “het komt nu even niet goed uit. We doen het de volgende maand wel”. Ik weet niet meer precies wat hij zei, maar het was zoiets. [geïntimeerde] reageerde hierop met de opmerking dat dit elke maand gezegd werd. Ik ben er niet bij aanwezig geweest toen partijen afspraken maakten over de huur. Dat gaat mij ook niet aan. Ik heb ook later van [geïntimeerde] begrepen dat het niet betalen van de huur maar doorging. Met [appellant] heb ik nooit over deze kwestie gesproken.
Toen [appellant] en [geïntimeerde] nog samenwerkten stonden de spullen van hun beiden nog in de loods van [geïntimeerde] . Nadat zij uit elkaar waren gegaan is [appellant] met zijn spullen naar een andere loods gegaan. Van [geïntimeerde] heb ik gehoord dat [appellant] weer bij hem terug was gekomen omdat hij deze andere loods moest verlaten vanwege een huurachterstand. Ik heb [geïntimeerde] toen gevraagd of dat wel verstandig was. Zij waren immers vanwege onenigheid uit elkaar gegaan. Uitgaande van mijn eigen bezoeken aan de loods moet de terugkeer van [appellant] in de loods van [geïntimeerde] rond 2010 zijn geweest. Ik dacht dat [appellant] zo’n drie a vier jaar in de loods is gebleven. Ik heb begrepen van [geïntimeerde] dat [appellant] uiteindelijk de wacht aan is gezegd omdat de huur niet betaald werd. Ik vind zelf dat [geïntimeerde] het veel te lang heeft laten lopen en vond het sneu voor hem.
2.4
Getuige [getuige 4] is de vriendin van [geïntimeerde] . Zij heeft, voor zover relevant, verklaard:
Ik noem [geïntimeerde] verder [geïntimeerde] en [appellant] verder [appellant] . Ik weet dat [geïntimeerde] en [appellant] het aanvankelijk heel goed met elkaar konden vinden. In de loop van de tijd werd dat minder. [appellant] huurde een loods in Edam, maar hij kon de huur daarvoor niet meer opbrengen. [geïntimeerde] zei [appellant] toen dat hij wel bij hem in de loods iets mocht huren op de benedenverdieping. Ik heb van [appellant] gehoord dat hij een huurovereenkomst had met [geïntimeerde] op de dag dat [appellant] zijn spullen in de loods van [geïntimeerde] aan het zetten was. Dat was in de zomer van 2009 of 2010. Ik denk dat het 2010 was want ik had toen net een liedje gemaakt voor de kermis in Volendam over de cabrio die ik van [geïntimeerde] had gekregen. Deze auto had ik net voor het eerst tegenover de loods geparkeerd. Ik was heel blij met deze auto en ik herinner me dat ik zag dat [appellant] ook heel blij was omdat hij in de loods terecht kon.
De begane grond van de loods bestond uit een open ruimte en een paar hokken. Ik weet niet welk gedeelte [appellant] in gebruik had. Ik kwam daar bijna nooit. Van [geïntimeerde] heb ik gehoord dat eerst gesproken is over een huur van 500 euro per maand maar dat dat teveel was voor [appellant] . Uiteindelijk is 400 euro per maand aan huur afgesproken. Toen begon echter de ellende. [appellant] betaalde de huur niet. Bovendien gebruikte hij water en stroom in de loods. Ik werd hierover boos want [geïntimeerde] moest zelf ook zijn eigen rekeningen betalen. Het was niet goed voor onze relatie. [geïntimeerde] en ik hadden hierover soms ruzie. [geïntimeerde] stuurde [appellant] appjes met het verzoek om te betalen, maar ook daarop reageerde [appellant] niet. [geïntimeerde] werd er chagrijnig van. Volgens mij zit [appellant] nu niet meer in de loods. Ik ben niet betrokken geweest bij de afloop van de huurovereenkomst.
2.5
Getuige [getuige 5] is ex-echtgenote van [appellant] en familie van [getuige 4] . Zij heeft, voor zover relevant, verklaard:
[appellant] en [geïntimeerde] werkten vroeger samen. Zij verzorgden het geluid van bandjes. Er is iets voorgevallen waardoor er niet meer samengewerkt word. Het is vaker aan en uit geweest. Ik weet niet wat er allemaal is voorgevallen behalve dat de huur niet betaald is en daardoor de bom gebarsten is. Ik bedoel de huur van de loods beneden van [geïntimeerde] . Ik noem [geïntimeerde] verder [geïntimeerde] en [appellant] . [appellant] huurde dit stuk van de loods. Op de benedenverdieping was een grote ruimte en er waren nog een hokje en een andere ruimte. Overal stonden spullen van [appellant] . Ik denk dat [appellant] deze loods sinds 2010 huurde. Ik heb van zowel [appellant] als van [geïntimeerde] gehoord dat er een huurovereenkomst was. Ik denk dat ik dit van [appellant] heb gehoord vlak nadat zijn spullen er in mochten. Er was eerst gesproken over 500 euro huur per maand, maar dat vonden zij toch teveel. Daarom is de huur uiteindelijk 400 euro per maand geworden. Ik heb van [appellant] gehoord dat deze huur overgemaakt zou worden aan [geïntimeerde] . Van [geïntimeerde] heb ik gehoord dat hij nooit geld van [appellant] heeft gekregen. Ik weet niet meer of ik hierover met [appellant] heb gesproken. In 2014 kreeg ik een eigen woning voor mijzelf en de kinderen. Ik herinner mij dat [appellant] net daarvoor de loods uit moest en dat hij daarvoor een week de tijd kreeg. Ik heb dit van [appellant] en van [geïntimeerde] gehoord. [geïntimeerde] was het zat dat hij geen geld meer kreeg. Ik bemoeide me nooit met zakelijke kwesties van [appellant] . Daarom heb ik hoewel ik wist dat er geen huur betaald werd, dit toch nooit aangekaart bij [appellant] .
2.6
[geïntimeerde] heeft, voor zover relevant, verklaard:
Ik ken [appellant] al zo’n 30 jaar, in elk geval al heel lang. Wij zitten allebei in de geluidsverhuur en techniek en deden veel klussen samen. Soms nam ik een klus aan, soms nam [appellant] een klus aan en als de klus te groot werd deden we die met zijn tweeën. Dit liep goed totdat bij een ongeluk de spullen van [appellant] beschadigd zijn geraakt. Dit was in 2006 zeg ik uit mijn hoofd. [appellant] zat toen in mijn loods en is daaruit vertrokken naar een andere loods. Later is hij die loods uitgezet omdat hij de huur niet betaalde.
[appellant] is toen weer teruggekomen bij mij en wij hebben toen mondeling een huurovereenkomst gesloten. Ik weet uit mijn hoofd niet meer wanneer dat was. Ik wilde eigenlijk 500 euro huur per maand hebben, maar dat kon [appellant] niet betalen. Daarom hebben wij 400 euro huur per maand afgesproken. Eerder hadden wij geen afspraak over huur omdat wij steeds samen werkten. Nu was dat laatste niet meer het geval en daarom zei ik hem dat hij nu wel huur moest betalen. Wij hebben vanaf toen helemaal apart van elkaar gewerkt. We bespraken de huur voordat [appellant] weer in de loods terugkwam. Ik weet niet meer of wij bij de huurafspraak ook over BTW hebben gesproken. [getuige 3] was bij dit gesprek aanwezig. Hij is een zanger en entertainer en hij kwam vaak in mijn oefenruimtes. Dit gesprek vond plaats bij mij in de loods.
De huur ging om de opslagruimte in het benedengedeelte van de loods. Daar was verder nog een oefenruimte en die werd niet gehuurd door [appellant] . De opslagruimte heeft een oppervlakte van 65 a 70 vierkante meter. Het is echt onzin dat [appellant] maar 4,5 vierkante meter in gebruik had. Hij had de hele benedenverdieping in gebruik, behalve de oefenruimte. [appellant] had grote boxen. In de loods is gas, water en elektriciteit aanwezig.
Ik vroeg regelmatig om de huur en mij werd dan gezegd dat het goed zou komen, maar ik heb geen huur ontvangen. Ik heb [appellant] nooit een factuur gestuurd omdat ik daarover dan BTW zou moeten betalen. U vroeg mij eerder wanneer [appellant] teruggekomen is in de loods. Ik reken inmiddels terug dat dat in 2009 moet zijn geweest. Ik kan echter slechts vanaf 2010 nog huur vorderen omdat dat eerdere jaar verjaard is. Ik heb [appellant] steeds om de twee a drie maanden om de huur gevraagd.
Uiteindelijk heb ik [appellant] in 2014 uit de loods gezet. Ik heb hem per WhatsAppbericht gezegd dat hij de loods moest verlaten. Ik heb hem een week de tijd gegeven om de loods te verlaten en de sleutel teruggevraagd. Omdat [appellant] de sleutel kwijt bleek te zijn heb ik de sloten vervangen. Ik had veel eerder deze stap moeten zetten, maar ik wilde hem niet op straat zetten. De reden dat ik in deze procedure de huur van [appellant] vorder is dat [appellant] op een gegeven moment tegen collega’s is gaan zeggen dat zij niet meer met mij moesten samenwerken omdat ik spullen achteroverdrukte. Hij betichte mij van diefstal en toen ging bij mij de knop om.
Een andere reden waarom ik [appellant] nooit een factuur voor de huur heb gestuurd, terwijl ik dat eerder als wij samen werkten met een grote klus wel deed, is dat ik al wel een vermoeden had dat de huur niet betaald zou worden. [appellant] was vanwege betalingsproblemen immers ook de vorige loods uitgezet.
2.7
Voorop staat dat, omdat [geïntimeerde] partij is in dit geschil, de door hem als getuige afgelegde verklaring alleen bewijs in zijn voordeel kan opleveren, indien aanvullend bewijs voorhanden is dat zodanig sterk is en zulke essentiële punten betreft dat het zijn verklaring voldoende geloofwaardig maakt. Dit aanvullend bewijs is aanwezig met de verklaringen van getuigen [getuige 3] , [getuige 4] en [getuige 5] , zij het dat [getuige 4] partner van [geïntimeerde] is en [getuige 5] banden heeft met beide partijen. Hun verklaringen zijn in dit licht gewogen. Overigens, omdat [appellant] geen bewijslast draagt, geldt de voor de verklaring van [geïntimeerde] geldende waarderingsregel niet voor de hierna vermelde verklaring van [appellant] .
2.8
[geïntimeerde] en getuige [getuige 5] hebben beiden met hun verklaring alle onderdelen van het bewijsthema (huurovereenkomst, periode, huurprijs) voldoende precies bevestigd, met uitzondering van het onderdeel dat tussen partijen was overeengekomen dat de maandelijkse huur met btw was belast. Getuigen [getuige 3] en [getuige 4] hebben bevestigd dat partijen een huurovereenkomst voor de loods hadden gesloten en dat [appellant] op deze basis vanaf ongeveer 2010 van de loods gebruik heeft gemaakt. [getuige 3] heeft daaraan nog toegevoegd dat dit gebruik een periode van ongeveer drie à vier jaar heeft geduurd en [getuige 4] heeft nog verklaard dat was afgesproken dat de huur € 400 per maand zou bedragen. Deze verklaringen zijn geloofwaardig en ter zake dienend. De al eerder in de procedure gebrachte, in het eerste tussenarrest weergegeven WhatsAppcorrespondentie tussen partijen ondersteunt eveneens dat tussen partijen een huurovereenkomst van kracht was.
2.9
[appellant] is ook door [geïntimeerde] als getuige voorgedragen, maar heeft eerder ten gunste van zichzelf verklaard. Zijn verklaring luidt, voor zover relevant voor het geschil:
Ik kreeg vervolgens een aanbod om (…) een andere loods in Volendam te huren. (…) In 2010 ben ik uit deze laatste loods vertrokken. (…)
Hierna heb ik de stoute schoenen aangetrokken en ben naar [geïntimeerde] gegaan om te kijken of er weer wat mogelijk was qua samenwerking. (…) [geïntimeerde] zei dat hij dat in principe wel goed vond. Ik stelde wederzijds gebruik van onze apparatuur voor tegen het wegschrijven van het gebruik van een ruimte in de loods aan de [adres] . Ik bedoel daarmee dat dat allemaal in balans was. Ik heb tegen [geïntimeerde] gezegd dat ik op zoek was naar een stukje ruimte. [geïntimeerde] zei dat dat geen probleem was. We bespraken de opdrachten die al stonden, [geïntimeerde] kon daaraan meewerken en had daarmee dus werk. Ik ben vanaf toen dus weer een gedeelte van de loods gaan gebruiken. [geïntimeerde] stuurde na overleg vooraf of achteraf in geval van een samenwerking facturen voor zijn geleverde diensten bij de desbetreffende opdracht en ik betaalde die altijd. Ik heb nooit een factuur voor huur van de loods gekregen. Wij hadden ook geen betaling voor de loods afgesproken. Ook verder hebben wij niet over een concrete prestatie over de loods gesproken. Ik wil ook nog opmerken in dit verband dat ik ook vaak heb meegewerkt aan opdrachten die [geïntimeerde] had gekregen en ik daarvoor nooit facturen aan [geïntimeerde] heb gestuurd. We spraken alleen over concrete opdrachten die [geïntimeerde] of ikzelf hadden gekregen en wij samen zouden uitvoeren en over eventueel door [geïntimeerde] aan mij in dat verband te sturen facturen. Betaling voor gebruik van de loods waarin ik sinds begin 2010 heb gezeten kwam nooit aan de orde. Ik gebruikte een afgesloten gedeelte van de loods van 4 meter bij anderhalve meter.
Het gebruik van de loods aan de [adres] is eind 2013 geëindigd. (…) Ik werd per SMS door [geïntimeerde] gesommeerd de loods te verlaten binnen vier dagen. Hij gaf daarvoor geen reden. De communicatie met hem had een nulpunt bereikt. Dit kwam omdat er veel van mijn apparatuur was ontvreemd en ik op vragen daarnaar alleen vage antwoorden kreeg. Er speelde allerlei andere activiteiten in de loods. [geïntimeerde] en ik stonden niet meer met goede voet met elkaar en voerden sinds eind 2012 ook geen opdrachten meer samen uit. (…) Ik heb meteen nadat ik door [geïntimeerde] was gesommeerd de loods te verlaten mijn apparatuur daaruit gehaald. Ik had ook nog apparatuur staan in een andere loods van [geïntimeerde] . Ik kon zelf deze loods niet openen. Ik heb om teruggave van deze apparatuur gevraagd, maar deze apparatuur nooit meer terug gekregen van [geïntimeerde] . Ik heb later nog wel een telefoontje gekregen van iemand anders dat spullen van mij in de regen buiten deze loods stonden. Die heb ik toen alsnog opgehaald.
Ik word gewezen op de inhoud van WhatsApp berichten die tussen [geïntimeerde] en mijzelf zijn gewisseld op drie en vier september 2014. Aan deze berichten ging het een en ander vooraf. Ik was steeds bezig geweest om mijn apparatuur uit de andere loods van [geïntimeerde] nog terug te krijgen. [geïntimeerde] heeft mij via WhatsApp bericht dat ik mijn apparatuur nog terug kon krijgen als ik geld zou betalen. [geïntimeerde] zei daarbij dat er nog huur open stond. Omdat ik heel graag mijn apparatuur wilde terug krijgen dacht ik dat ik dan maar iets met hem moest regelen daarover. Vervolgens kwam het WhatsApp bericht van drie september waarin [geïntimeerde] aanspraak maakt op het bedrag van €22.800,-. Ik dacht ik kijk wel wat hij wil hebben. Ik wist van geen huurcontract, maar dacht dat hij dan maar moest opsturen wat hij had, omdat hij er zo stellig over was. Daarom vroeg ik dus om het huurcontract. Ik vroeg om het IBAN-nummer voor het geval er een financiële oplossing uit zou komen. Achteraf is het stom van mij geweest om dit zo door te berichten. Ik heb zelf helaas geen WhatsApp berichten uit deze periode bewaard.
(…) Op de terechtzitting bij de kantonrechter heb ik niet verklaard dat er een mondelinge huurovereenkomst bestond. Ik heb dat zeker niet gedaan. Ik wilde wel graag weten waar het nog over ging als [geïntimeerde] dacht dat hij nog geld van mij kreeg. Ik had zelf een claim neergelegd die zag op de waarde van mijn achtergehouden spullen. De brief van 5 november 2014 van de eerdere advocaat van [geïntimeerde] , waarvan ik hoor dat die als productie 1 bij de inleidende dagvaarding is overgelegd heb ik voorgelegd aan een adviseur van DAS Rechtsbijstand. Deze adviseur heeft mij aangeraden de zaak te laten liggen, omdat dit cowboy praktijken zouden zijn, zo zei hij. Op zijn advies ben ik niet ingegaan op deze brief.
(…) [geïntimeerde] gebruikte mijn apparatuur voor eigen opdrachten. Hij nam deze apparatuur dan gewoon mee en betaalde mij daar niet voor. Ik stuurde hem voor dit gebruik ook geen factuur.
2.1
De verklaring van [appellant] bevestigt derhalve slechts de periode waarin hij de loods heeft gebruikt. Het verder door [appellant] verklaarde spreekt weliswaar tegen dat partijen een huurovereenkomst hadden gesloten, maar vormt onvoldoende ontkrachting van het door eerder genoemde getuigen verklaarde. De door [appellant] in contra-enquête voorgedragen getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben verklaard geen wetenschap te hebben van de grondslag waarop de loods door [appellant] werd gebruikt. Deze verklaringen kunnen [appellant] daarom niet baten. [appellant] heeft bij zijn poging tot het leveren van tegenbewijs ook geen enkel bewijs van zijn eigen lezing van de afspraken tussen partijen aangedragen.
2.11
Het voorgaande betekent dat vast is komen te staan dat partijen een overeenkomst hebben gesloten waarbij [appellant] de loods van [geïntimeerde] heeft gehuurd tegen een maandelijkse huur van € 400 gedurende de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2013. Niet is komen vast te staan dat de maandelijkse huur met btw was belast. [appellant] is daarmee in beginsel een bedrag van € 400 per maand over een periode van vier jaar aan [geïntimeerde] verschuldigd, derhalve (4 x 12 x € 400 =) € 19.200.
2.12
[appellant] heeft subsidiair een beroep op rechtsverwerking gedaan, omdat [geïntimeerde] pas na het moment van vertrek van [appellant] uit de loods aanspraak op de huur zou hebben gemaakt en eerder geen facturen of aanmaningen aan [appellant] zou hebben gericht. Dit beroep faalt, omdat uit het getuigenbewijs voldoende naar voren is gekomen dat [geïntimeerde] gedurende het gebruik van de loods door [appellant] wel degelijk aan [appellant] te kennen heeft gegeven huur te verwachten. [geïntimeerde] heeft daarnaast een afdoende verklaring gegeven voor het niet hebben uitgedaan van facturen. Dat [geïntimeerde] zich in andere zin heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van zijn recht op huur is gesteld noch gebleken.
2.13
Dat de tussen partijen overeengekomen huur vanwege de hoogte van het desbetreffende bedrag niet toewijsbaar zou zijn, is onvoldoende juridisch en feitelijk onderbouwd. Aan deze stelling wordt daarom geen gevolg gegeven. Het beroep op verrekening van diverse door [appellant] opgevoerde schadeposten wordt evenmin gehonoreerd, omdat deze posten niet processueel liquide zijn.
2.14
Met grief 15 heeft [appellant] ten slotte nog bezwaar gemaakt tegen de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het bestreden vonnis. Dat [geïntimeerde] , zoals [appellant] stelt, geen vaste woon- en verblijfplaats heeft, is door [geïntimeerde] betwist en door [appellant] niet bewezen of voldoende specifiek te bewijzen aangeboden. Onder deze omstandigheden ziet het hof geen aanleiding de in eerste aanleg gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad alsnog af te wijzen.
2.15
De slotsom is dat het bestreden vonnis in stand kan blijven voor wat betreft de toegewezen hoofdsom aan huur, maar dat dit vonnis wordt vernietigd voor wat betreft de toewijzing van de gevorderde btw en de ingangsdatum van de wettelijke handelsrente, zoals al beslist in het eerste tussenarrest. Om proceseconomische redenen zal het gehele bestreden vonnis worden vernietigd en zal worden beslist als hieronder in het dictum vermeld.
2.16
[appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het incident en van de hoofdzaak, inclusief de kosten van de gehoorde getuigen, met dien verstande dat de kosten van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] reeds door [appellant] zijn voldaan.

4.De beslissing

Het hof:
in de hoofdzaak:
vernietigt het vonnis waarvan beroep
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [appellant] om aan [geïntimeerde] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 19.200, te vermeerderen met wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf 13 november 2014 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op 569,21 aan verschotten en € 800 voor salaris;
verklaart bovenstaande veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] in het incident begroot op € 1.442 voor salaris en in de hoofdzaak begroot op € 726 aan verschotten, op € 250 aan getuigentaxe en op € 4.236 voor salaris.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.W. Rang, E.K. Veldhuijzen van Zanten en J.E. van der Werff en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 2 november 2021.