ECLI:NL:GHAMS:2021:334

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 februari 2021
Publicatiedatum
11 februari 2021
Zaaknummer
200.250.933/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende machtiging en kostenverdeling in geschil binnen de Vereniging van Eigenaren

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, betreft het een geschil binnen de Vereniging van Eigenaren (VvE) over de uitvoering van werkzaamheden aan een kelder. Appellanten, bewoners van een appartement, hebben een verzoek ingediend voor een vervangende machtiging op basis van artikel 5:121 BW, omdat de VvE en andere appartementseigenaren (aangeduid als [X] c.s.) weigeren mee te werken aan de uitvoering van de voorgestelde hersteloptie uit een deskundigenrapport. Het hof heeft eerder een tussenbeschikking gegeven waarin werd geconcludeerd dat optie 2, de aanleg van een verdiepte kelderbak, de meest voor de hand liggende oplossing is. Tijdens de mondelinge behandeling op 5 januari 2021 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht en vragen van het hof beantwoord. Het hof heeft overwogen dat de VvE en [X] c.s. onvoldoende onderbouwde argumenten hebben gepresenteerd om af te wijken van de hoofdconclusie van het deskundigenrapport. Het hof heeft de kostenverdeling tussen de appartementseigenaren vastgesteld, waarbij de meerkosten voor de verdieping van de kelderbak voor rekening van de appellanten komen. De VvE is veroordeeld in de proceskosten van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep, en de beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

beschikking
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.250.933/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam: 5552765 EA VERZ 16-1472
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 2 februari 2021
inzake

1.[appellant sub 1] ,

2.
[appellante sub 2],
beiden wonend te [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. M.O. Klaassen te Amsterdam,
tegen:

1.VERENIGING VAN EIGENAARS [adres] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
2.
[X],
3.
[Y],
beiden wonend te [woonplaats] ,
belanghebbenden,
advocaat: mr. J.M. de Bruin te Amsterdam.
Appellanten worden hierna [appellanten] genoemd, terwijl geïntimeerde als de VvE en belanghebbenden als [X] c.s. worden aangeduid.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Het hof heeft in deze zaak op 18 februari 2020 een tussenbeschikking uitgesproken (verder: de tussenbeschikking). Voor het verloop van het geding in hoger beroep tot die datum wordt naar die beschikking verwezen.
Vervolgens hebben partijen de volgende stukken overgelegd:
- akte uitlating zijdens [appellanten] , met producties;
- nadere akte zijdens de VvE en [X] c.s., met producties;
- akte uitlating producties zijdens [appellanten]
Op 5 januari 2021 heeft opnieuw een mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. Daarbij is namens [appellanten] en namens de VvE en [X] c.s. het woord gevoerd door elk van hun voornoemde advocaten aan de hand van spreekaantekeningen die aan het hof zijn overgelegd. Vervolgens hebben partijen vragen van het hof beantwoord en aan de hand daarvan hun standpunten nader toegelicht. Tevens is daarbij aan beide partijen akte verleend van het in het geding brengen van nadere producties.
Daarna is wederom uitspraak bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In de tussenbeschikking heeft het hof allereerst overwogen, kort samengevat, dat de kernvraag die door de grieven in hoger beroep aan de orde wordt gesteld is voor welke optie uit het deskundigenrapport – te weten optie 1 of optie 2 – vervangende machtiging dient te worden verleend als bedoeld in artikel 5:121 lid 1 BW, dat voor de beantwoording van de kernvraag de inhoud van het deskundigenbericht van groot belang is, dat het hof geen aanleiding ziet af te wijken van de hoofdconclusie van het deskundigenrapport – te weten dat optie 2 op dit moment de meest voor de hand liggende hersteloptie is – en dat het voorgaande tot de conclusie leidt dat de VvE en [X] c.s. als appartementseigenaars zonder redelijke grond weigeren mee te werken aan uitvoering van optie 2 uit het deskundigenrapport, zodat voldoende grond bestaat om vervangende machtiging te verlenen als bedoeld in artikel 5:121 lid 1 BW tot uitvoering van optie 2.
2.2.
Vervolgens heeft het hof overwogen, kort samengevat, dat [appellanten] met hun verzoek tevens de in artikel 5:121 lid 2 BW besloten liggende vraag aan de orde hebben gesteld in welke verhouding de appartementseigenaars in de kosten van uitvoering van optie 2 dienen bij te dragen, dat in het kader van de kostenverdeling tussen partijen bij uitvoering van optie 2 uit het deskundigenbericht de VvE en [X] c.s. hebben gesteld dat de kosten voor de werkzaamheden volledig voor rekening komen van [appellanten] – onder meer omdat [appellanten] dan wel hun rechtsvoorgangers de waterdichte bekleding uit het souterrain hebben verwijderd zonder toestemming van de VvE, wat meebrengt dat op grond van artikel 5:108 lid 1 BW de kosten volledig voor rekening van [appellanten] komen –, maar dat het hof het betoog van de VvE en [X] c.s. verwerpt.
2.3.
Ten slotte heeft het hof het volgende overwogen:
“3.10. In het kader van de kostenverdeling tussen partijen bij uitvoering van optie 2 uit het deskundigenbericht is voorts relevant dat het hof beschikt over een of meer actuele en voldoende gespecificeerde offertes van bedrijven die bereid zijn de werkzaamheden behorend bij uitvoering van optie 2 voor hun rekening te nemen. Daarbij is het aan partijen zelf om te stellen en toe te lichten in welke verhouding zij als appartementseigenaars in de kosten van uitvoering van optie 2 dienen bij te dragen, waarbij zij onder meer dienen aan te geven op welke grond(en) en in hoeverre zou moeten worden afgeweken van het uitgangspunt (zie artikel 3 aanhef en sub a j▫ artikel 2 lid 3 van het toepasselijke Modelreglement 1983) dat de eigenaren volgens ieders respectievelijk breukdeel ( [X] c.s. voor 6/10 deel, zijzelf [ [appellanten] ; hof] voor 4/10 deel) moeten bijdragen in die kosten. Ook dient in elk geval aandacht te worden besteed aan de vraag of en, zo ja, in hoeverre optie 2 tot een verdieping van de kelderbak leidt, wat de kosten daarvan zijn en voor wiens rekening die kosten (op welke grond) dienen te komen.
3.11.
Gelet op het voorgaande zal het hof partijen, zoals zij ook hebben verzocht, in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de kosten verbonden aan uitvoering van optie 2 en over de verdeling van die kosten over hen als hiervoor (onder 3.10) bedoeld. Het komt het hof geraden voor dat eerst [appellanten] – die immers de oorspronkelijk verzoekers zijn – zich bij akte hieromtrent zullen uitlaten, waarna de VvE en [X] c.s. daarop vervolgens bij akte zullen mogen reageren.”
2.4.
[appellanten] hebben in hun akte van 15 juni 2020, kort samengevat en voor zover thans relevant, het volgende gesteld. Op verzoek van [appellanten] heeft de firma [A] bouwadvies (verder: [A] ) onder meer bouwkundige tekeningen vervaardigd die vervolgens zijn gebruikt om constructieve berekeningen te maken. Dat laatste is gedaan door [B] Bouwconstructies B.V. (verder: [B] ). Voordat beide firma’s hun werkzaamheden hebben verricht hebben zij beide offerte gedaan aan [appellanten] en hebben [appellanten] de VvE en [X] c.s. uitgenodigd om op- of aanmerkingen te maken op de voorziene procedure en/of om bepaalde aannemers mee te laten inschrijven. [B] heeft op 29 april 2020 advies uitgebracht met betrekking tot twee varianten voor uitvoering van optie 2 uit het deskundigenbericht (verder: optie 2), te weten de constructie van een zelfdragende kelderbak met een gelijke stahoogte als bestaand (verder: een/de kelderbak) en de constructie van een zelfdragende kelderbak met een stahoogte van 2600 mm (verder: een/de verdiepte kelderbak). Op verzoek van [appellanten] hebben twee aannemers begin juni 2020 offerte gedaan, te weten Building Support en [C] & [D] . Een keuze voor de offerte van Building Support ligt voor de hand, terwijl 40% van de kosten voor rekening van [appellanten] en 60% van de kosten voor rekening van de VvE en [X] c.s. dienen te komen, waarbij de meerkosten voor een verdiepte kelderbak geheel voor rekening van [appellanten] komen, aldus (nog steeds) [appellanten]
2.5.
De VvE en [X] c.s. hebben in hun akte van 9 september 2020, kort samengevat en voor zover thans relevant, het volgende gesteld. Zij hebben van hun kant als constructeur [E] & [F] ingeschakeld. Die constructeur is tot de conclusie gekomen dat kan worden volstaan met het aanbrengen van een nieuwe vloer, die rust op de bestaande fundering en het grondwaterpeil. Die constructie is eenvoudiger en goedkoper uit te voeren. In dat geval behoeven geen funderingspalen te worden aangebracht en wordt voorkomen dat ongelijke zetting ontstaat. Op verzoek van de VvE en [X] c.s. hebben twee aannemers begin september 2020 offerte gedaan, te weten To Build en [G] . Deze hebben geoffreerd voor twee varianten, te weten voor optie 2 (de kelderbak) volgens de variant van [B] en voor de optie volgens de variant van [E] & [F] (het aanbrengen van een nieuwe vloer). Een vergelijking tussen alle vier offertes van de aannemers met betrekking tot optie 2 (de kelderbak) laat zien dat To Build de voordeligste offerte heeft uitgebracht. Tussen de offertes van Building Support en To Build (en [G] ) zitten enkele kleine verschillen, maar deze heffen het verschil van € 22.154,16 (inclusief BTW) tussen de offertes van Building Support en To Build niet op. Los daarvan is het voordelig om bij de werkzaamheden de machines niet door een gat in de voorgevel naar binnen en naar buiten te brengen, maar de machines over het pand te hijsen en aan de achterzijde via de openslaande deuren naar binnen en naar buiten te brengen. Wat betreft de optie volgens de variant van [E] & [F] is de offerte van [G] voordeliger dan die van To Build. Er zijn veel redenen om de kosten geheel voor rekening van [appellanten] te brengen en bovendien te kiezen voor de optie volgens de variant van [E] & [F] . Voor een verdiepte kelderbak moet niet worden gekozen, mede omdat verdieping extra risico’s met zich brengt. De kosten voor sloopwerkzaamheden en kosten van herstel van dekvloeren, wanden en overige onderdelen komen in alle gevallen voor rekening van [appellanten] , de stelpost ‘Afwerking aard- en nagelvast’ dient niet op een maximumbedrag van € 75.000,00 (exclusief btw) maar op een maximumbedrag van € 40.000,00 (exclusief btw) te worden vastgesteld, terwijl bovendien een aftrek ‘nieuw voor oud’ dient plaats te vinden, aldus (nog steeds) de VvE en [X] c.s.
2.6.
De eerste vraag die het hof te beantwoorden heeft is of de optie volgens de variant van [E] & [F] voor toepassing in aanmerking komt. Daarvoor is nodig dat het hof terugkomt op een bindende eindbeslissing die het heeft gegeven in de tussenbeschikking, te weten dat het geen aanleiding ziet af te wijken van de hoofdconclusie van het deskundigenrapport dat optie 2 op dit moment de meest voor de hand liggende hersteloptie is en dat daarom voldoende grond bestaat om vervangende machtiging te verlenen als bedoeld in artikel 5:121 lid 1 BW tot uitvoering van optie 2. Om tot heroverweging van die eindbeslissing over te kunnen gaan is ten minste vereist dat aan het hof blijkt dat deze beslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag (vgl. HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2800). De VvE en [X] c.s. hebben daartoe eerst ter zitting van het hof op 5 januari 2021 aangevoerd dat zij pas recent ermee bekend zijn geraakt dat de buurman op huisnummer [nummer] een zelfdragende kelderbak heeft conform de optie [B] althans optie 2, die eind 1999/2000 is aangelegd, dat de buurman desalniettemin last heeft van vocht in zijn souterrain (de wand 46/48), dat [H] B.V. op 18 december 2020 vochtmetingen heeft uitgevoerd waaruit is gebleken dat sprake is van vocht in die wand, dat hiervan bewijs wordt aangeboden, dat dit betekent dat de optie [B] althans optie 2 geen oplossing biedt voor het vochtprobleem in het souterrain op nummer [nummer] – omdat het hof bij keuze voor optie 2 ervan is uitgegaan dat deze optie voor veel langere tijd (meer dan 50 jaar) zou beschermen tegen vochtproblemen – en dat een en ander betekent dat de bindende eindbeslissing van het hof berust op een onjuiste feitelijke grondslag. Het hof deelt die conclusie niet. Ter zitting van het hof is komen vast te staan dat zowel de VvE en [X] c.s. als hun advocaat [appellanten] en/of hun advocaat niet vóór de zitting bij het hof van een en ander op de hoogte hebben gesteld, zodat zowel [appellanten] als hun advocaat ter zitting niet bekend was met het feit dat deze stellingen eerst op dat moment zouden worden geponeerd en van hun kant bezwaar hebben gemaakt tegen het betrekken van deze nieuwe stellingen in de rechtsstrijd. Naar het oordeel van het hof is deze wijze van handelen van de kant van de VvE en [X] c.s., minst genomen, in strijd met een goede procesorde en laat het hof de juistheid van die stellingen reeds daarom buiten bespreking. Daaraan voegt het hof ten overvloede toe dat de VvE en [X] c.s. met deze enkele, niet nader (met bewijsstukken in de vorm van bijvoorbeeld constructietekeningen, deugdelijke schriftelijke rapportage, foto’s, e.d.) onderbouwde stellingen onvoldoende aan hun stelplicht hebben voldaan, zodat, gelet op de betwisting daarvan, ook niet aan bewijslevering had kunnen worden toegekomen.
2.7.
Uitgaande van uitvoering van optie 2 rijst vervolgens de vraag of deze enkel de aanleg van een kelderbak – zoals de VvE en [X] c.s. voorstaan – dan wel de aanleg van een verdiepte kelderbak – zoals [appellanten] wensen – dient te omvatten. Hoewel [appellanten] van meet af aan hebben gesteld alle extra kosten verbonden aan verdieping van de kelderbak voor hun rekening te zullen nemen, hebben de VvE en [X] c.s. bezwaar gemaakt tegen uitvoering van optie 2 met verdiepte kelderbak. Die bezwaren komen erop neer, kort gezegd, dat een verdiepte kelderbak extra risico’s met zich brengt omdat tijdens de werkzaamheden de grondwaterstand moet worden verlaagd, wat een risico vormt voor ‘droogvallen’ van de bestaande houten funderingsconstructie (in welk geval er zuurstof komt bij het funderingshout), dat [appellanten] de kelderbak uitsluitend willen verdiepen om esthetische redenen en dat het appartement van [appellanten] hierdoor in waarde zal toenemen. Voor het eerste bezwaar volstaan de VvE en [X] c.s. met verwijzing naar een opmerking uit het deskundigenrapport (het op 24 november 2017 door ing. [ingenieur] van Kode Consult uitgebrachte rapport, blz. 22):
“De originele houten paalfundering vormt een risico voor aantasting door houtrot en/of schimmel. Dit risico neemt toe bij verlagingen van de grondwaterstand.”
Uit deze algemene opmerking kan echter niet worden afgeleid dat ook een (zoals hier)
tijdelijkeverlaging van de grondwaterstand in verband met bouwwerkzaamheden een dergelijk risico met zich brengt en, als dit al het geval zou zijn, hoe groot een dergelijk risico dan is (zie ook blz. 23 van het rapport onder ‘Optie 2’, waar niet op een tijdelijke verlaging lijkt te worden gedoeld), zodat niet duidelijk is dat ook in dit geval een serieus risico bestaat dat zich zal (kunnen) verwezenlijken. Bovendien heeft deze opmerking de deskundige in elk geval niet van een keuze voor optie 2 weerhouden, terwijl verdere onderbouwing van dit bezwaar ontbreekt. Daar komt nog bij dat [appellanten] ter zitting van dit hof onweersproken hebben gesteld dat een aannemer tijdens de bouwwerkzaamheden maatregelen zal nemen om dergelijke schade te voorkomen en voor dergelijke schades – zoals ook is opgenomen in de offertes – verzekerd is. Dat [appellanten] de kelderbak uitsluitend willen verdiepen om esthetische redenen en het appartement van [appellanten] hierdoor in waarde zal toenemen, zijn bezwaren die niet steekhoudend zijn als in aanmerking wordt genomen dat [appellanten] alle extra kosten die een
verdieptekelderbak meebrengt voor hun rekening zullen nemen. Bij deze stand van zaken bestaat onvoldoende grond om het verzoek van [appellanten] tot uitvoering van optie 2 met verdiepte kelderbak niet toe te wijzen.
2.8.
De vraag die daarna moet worden beantwoord is welke aannemer de werkzaamheden dient te gaan uitvoeren. Ter zitting van het hof hebben beide partijen laten weten dat aannemer [C] & [D] dat in elk geval niet moet gaan doen. Het hof is van oordeel dat van de drie overgebleven kandidaten aannemer Building Support het meest in aanmerking komt. Allereerst geldt dat [appellanten] zelf deze aannemer een offerte hebben laten maken, dat zij daarom kennelijk vertrouwen hebben in samenwerking met deze aannemer en dat dit in zoverre van belang is dat de werkzaamheden in hun appartement moeten worden verricht. Voorts geldt dat deze drie offertes onderling wat prijs betreft slechts relatief geringe afwijkingen van elkaar vertonen (een maximaal verschil van € 22.154,16 inclusief btw), waarbij bovendien in aanmerking dient te worden genomen dat – ook volgens de VvE en [X] c.s. – de offertes niet 100% vergelijkbaar zijn. Ten slotte geldt dat Building Support als enige van deze drie aannemers ook offerte heeft gedaan voor uitvoering van optie 2 met verdiepte kelderbak. De VvE en [X] c.s. hebben het standpunt ingenomen dat voor de uitvoering van optie 2 de stahoogte in het souterrain, na uitvoering van de werkzaamheden, niet behoeft te worden gewijzigd – zodat om die reden verdieping van de kelderbak niet nodig is – en dat zij daarom geen offerte voor een uitvoering van optie 2 met verdiepte kelderbak hebben gevraagd. Wat daarvan ook zij, als voor een van de twee andere aannemers wordt gekozen en deze alsnog (ook) een offerte voor een verdiepte kelderbak moet doen, zal dit tot extra vertraging leiden in de uitvoering van de werkzaamheden – die al zo veel vertraging hebben ondervonden – en de onderhandelingspositie van [appellanten] met betrekking tot de meerkosten op bijzonder ongunstige wijze beïnvloeden. Aan de desbetreffende aannemer is dan immers bekend dat [appellanten] hoe dan ook zaken met hem zullen moeten doen en ten opzichte van hem dus in een klempositie verkeren, omdat zij zich niet (meer) tot andere aannemers kunnen wenden. De VvE en [X] c.s. hebben overigens tegen de offerte van Building Support, wat betreft de (door [appellanten] te dragen) meerkosten, geen enkel bezwaar geformuleerd.
2.9.
De VvE en [X] c.s. hebben gesteld dat de kosten voor sloopwerkzaamheden en kosten van herstel van dekvloeren, wanden en overige onderdelen in alle gevallen voor rekening van [appellanten] komen. Daartoe hebben zij aangevoerd dat de bindend adviseur ( [adviseur] ) dit destijds ook in het bindend advies heeft opgenomen en dat dit onder meer ook blijkt uit de beschikking in eerste aanleg van 7 september 2018 en uit het feit dat [appellanten] in eerste aanleg machtiging hebben verzocht voor optie 2 “waarbij de kosten van de werkzaamheden voor rekening van de VvE komen, met uitzondering van de kosten van sloop (en opbouw) van het interieur van [appellanten] ” De VvE en [X] c.s. menen dat [appellanten] aldus gerechtelijk hebben erkend dat deze kosten voor hun rekening komen, althans dat zij hun rechten op dat punt hebben prijsgegeven en daarop in hoger beroep niet kunnen terugkomen. Het hof overweegt dat juist is dat dit destijds in het bindend advies van 31 december 2012 is bepaald, dat dit ook in de beschikking waarvan beroep (onder 1.8) is opgenomen en dat [appellanten] in eerste aanleg machtiging hebben verzocht voor optie 2 “waarbij de kosten van de werkzaamheden voor rekening van de VvE komen, met uitzondering van de kosten van sloop (en opbouw) van het interieur van [appellanten] ” De advocaat van de VvE en [X] c.s. heeft echter bij brief van 18 oktober 2019 aan dit hof het volgende geschreven:
“(…)
De procedure is aangehouden in verband met mediation.
Deze mediation is helaas mislukt. Partijen zijn er niet uitgekomen met elkaar. Wel hebben partijen een regeling getroffen, kort gezegd inhoudende dat de hoger beroepsprocedure bij Uw Hof ter zake het bindend advies is geroyeerd en dat het bindend advies niet meer geldt tussen partijen.
(…)”
Ter zitting van dit hof heeft de advocaat van [appellanten] hieromtrent onweersproken gesteld (zie aantekeningen van de mondelinge behandeling onder 7.2):
“De wijziging van dit standpunt heeft te maken met het feit dat partijen in de procedure omtrent de vernietiging van het bindend advies van [adviseur] een regeling hebben getroffen welke op 15 oktober 2019 is vastgelegd in een proces-verbaal van een terechtzitting van Uw Gerechtshof, waarin partijen zijn overeengekomen ‘dat het bindend advies tussen partijen onverbindend zal zijn, als ware het vernietigd althans nietig’.”
Een en ander betekent dat het bindend advies van 31 december 2012 niet langer als grondslag kan fungeren voor het geldend maken van bepaalde rechten die zowel [appellanten] als de VvE en/of [X] c.s. daaraan zouden kunnen ontlenen. Aan de inhoud van het verzoek zoals [appellanten] dat in eerste aanleg hebben geformuleerd zijn zij in hoger beroep evenmin gebonden, omdat het hun vrijstond dat verzoek in hoger beroep te wijzigen. De VvE en [X] c.s. hebben onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat [appellanten] op dit punt een gerechtelijke erkentenis dan wel afstand van recht hebben gedaan. De conclusie is dat de kosten voor sloopwerkzaamheden en kosten van herstel van dekvloeren, wanden en overige onderdelen niet uitsluitend voor rekening van [appellanten] komen.
2.10.
De VvE en [X] c.s. hebben verder gesteld dat de stelpost ‘Afwerking aard- en nagelvast’ niet op een maximumbedrag van € 75.000,00 (exclusief btw), maar op een maximumbedrag van € 40.000,00 (exclusief btw), dient te worden vastgesteld, en dat bovendien een aftrek ‘nieuw voor oud’ dient plaats te vinden. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. In de offerte van aannemer Building Support van 9 juni 2020 (productie 11 bij akte uitlating [appellanten] ) is (op blad 13) onder 90.22-70 opgenomen de post ‘afbouw begane grond en kelder bouwlaag incl. installaties’. Hier brengen [appellanten] een onderscheid aan (zie akte uitlating onder 2.4) in die zin dat zij een aantal (vijf) posten die hierop betrekking hebben, hebben gespecificeerd, welke posten – door hen gezamenlijk aangeduid als stelpost ‘Afwerking aard- en nagelvast’ – zij onder de kosten die rechtstreeks het gevolg zijn van het uitvoeren van optie 2 begrijpen. Het gaat daarbij om de volgende vijf posten:
- het aanbrengen van vloerverwarming (thans ook aanwezig);
- het aanbrengen van een basale vloer op de zandcement dekvloer, tot een prijs van € 30,00 exclusief btw per m2 (thans ook aanwezig);
- het aanbrengen van gipswanden ten behoeve van de kamerindeling en aftimmering (thans ook aanwezig) met de daarin verwerkte elektra (thans ook aanwezig);
- het aanbrengen van waterleidingen en afvoerleidingen (thans ook aanwezig);
- het terugplaatsen van trappen (thans ook aanwezig).
Als ervan wordt uitgegaan (zie hiervoor, onder 2.9) dat de kosten voor sloopwerkzaamheden en kosten van herstel van dekvloeren, wanden en overige onderdelen niet uitsluitend voor rekening van [appellanten] komen, zijn partijen het erover eens (zie ook nadere akte onder 4.19 e.v.) dat deze limitatief opgesomde (sub)posten voor rekening van de VvE zijn, terwijl de overige kosten die op de post ‘afbouw begane grond en kelder bouwlaag incl. installaties’ betrekking hebben uitsluitend voor rekening en risico van [appellanten] komen. Waar partijen het oneens over zijn is of de stelpost ‘Afwerking aard- en nagelvast’ op een maximumbedrag van € 75.000,00 (exclusief btw) of op een maximumbedrag van € 40.000,00 (exclusief btw) moet worden vastgesteld. Het hof stelt het maximumbedrag van de (limitatief opgesomde) stelpost ‘Afwerking aard- en nagelvast’ vast op een bedrag van € 75.000,00 (exclusief btw). Voor [appellanten] bestond immers geen verplichting om ter zake van deze stelpost als voorwaarde voor machtiging op te (doen) nemen dat met betrekking tot deze kosten in elk geval niet meer dan een bepaald bedrag (in hun eigen voorstel dus een bedrag van € 75.000,00, exclusief btw) wordt omgeslagen volgens de breukdelen en het meerdere voor rekening en risico van [appellanten] zal komen. [appellanten] hebben dit voorstel uitsluitend vrijwillig, eigener beweging en (kennelijk) uit coulance jegens de VvE en [X] c.s. gedaan. Gelet hierop kunnen de VvE en [X] c.s. geen aanspraak maken op vaststelling van het maximum op een lager bedrag. Wat de door de VvE en [X] c.s. in dit verband geclaimde aftrek ‘nieuw voor oud’ betreft ziet het hof aanleiding het breukdeel van elk van de appartementseigenaars ( [X] c.s. in beginsel voor 6/10 deel, [appellanten] voor 4/10 deel) in de kosten van uitvoering met betrekking tot de stelpost ‘Afwerking aard- en nagelvast’ bij te stellen in die zin dat voor deze stelpost ieders breukdeel 5/10 zal bedragen. In deze tamelijk basale (vijf) posten zit voor [appellanten] weinig, maar wel enige verbetering ten opzichte van de oude situatie, zodat een lichte afwijking van het in beginsel voor verdeling geldende uitgangspunt gerechtvaardigd is.
2.11.
De VvE en [X] c.s. hebben voorts gesteld dat het voordelig is om bij de werkzaamheden de machines niet door een gat in de voorgevel van de woning naar binnen en naar buiten te brengen, maar de machines over het pand te hijsen en aan de achterzijde via de openslaande deuren naar binnen en naar buiten te brengen (zie nadere akte onder 3.10). In het licht van het daartegen gevoerde verweer van de kant van [appellanten] , en mede gelet op het feit dat Building Support een andere methode (kennelijk) meer aangewezen oordeelt, acht het hof deze stelling – waarvan iedere nadere adstructie in de vorm van bijvoorbeeld verantwoorde berekeningen met betrekking tot het te realiseren voordeel, ontbreekt – onvoldoende concreet onderbouwd, zodat het deze passeert.
2.12.
Met betrekking tot de overige kosten overweegt het hof het volgende. Tegen de door [appellanten] in hun akte uitlating onder 5.1 opgesomde kosten hebben de VvE en [X] c.s. bezwaar gemaakt wat betreft de kosten van [B] , die volgens hen onvoldoende zijn onderbouwd, zodat deze kosten niet ten laste van de VvE mogen worden gebracht. Daar komt nog bij dat de VvE zelf kosten heeft gemaakt voor [E] & [F] . Om die redenen moet, als het hof de kosten van [B] niet volledig afwijst, hooguit de helft van de kosten van [B] worden meegenomen, aldus (nog steeds) de VvE en [X] c.s. Het hof acht de kosten die [B] in rekening heeft gebracht, gelet op de door deze verrichte werkzaamheden, verantwoord en aannemelijk. Ook acht het hof het door [appellanten] in verband met verdieping van de kelder afgetrokken bedrag – mede bij gebreke van een concreet onderbouwd voorstel van de VvE en [X] c.s. op dit punt – redelijk. Daaraan voegt het hof toe dat de VvE en [X] c.s. ter zitting van het hof niet hebben weersproken dat [appellanten] op 17 maart 2020 aan hen het in de akte uitlating (onder 1.1) voorgestelde proces hebben voorgelegd en hun hebben gevraagd op- of aanmerkingen daarop te maken of bepaalde aannemers mee te laten inschrijven, en dat de VvE en [X] c.s. desgevraagd geen voldoende verklaring hebben gegeven voor het feit dat zij daarop niet zijn ingegaan, maar vervolgens zelf een constructeur ( [E] & [F] ) hebben ingeschakeld die bovendien (mede) een andere dan de door het hof gekozen constructie heeft uitgewerkt. Het hof acht deze kosten, waartegen [appellanten] zich hebben verzet, daarom onnodig gemaakt en zal [appellanten] daarmee dus niet belasten. Nu tegen de overige door [appellanten] onder 5.1 van de akte uitlating opgenomen kosten geen bezwaar is gemaakt door de VvE en [X] c.s., zal het hof deze integraal meenemen. Wat de leges betreft hebben de VvE en [X] c.s. tegen de berekening daarvan door [appellanten] (zie akte uitlating onder 5.2 en 5.3) slechts bezwaar gemaakt voor het geval dat het hof machtiging verleent voor uitvoering van de optie [E] & [F] door [G] dan wel uitvoering van optie 2 door To Build. Nu het hof een dergelijke machtiging niet zal verlenen, behoeft het bezwaar van de VvE en [X] c.s. echter geen bespreking en zal met betrekking tot de leges derhalve de berekening van [appellanten] worden gevolgd.
2.13.
Wat de formulering van het dictum betreft overweegt het hof het navolgende. Uit het voorgaande volgt dat het primaire verzoek van [appellanten] zal worden toegewezen met inachtneming van alles wat hiervoor is overwogen. Het door de VvE en [X] c.s. bij nadere akte in hoger beroep (onder 5.2) gedane verzoek is niet een tijdig gedaan verzoek in reconventie. Een dergelijk verzoek had bij verweerschrift moeten worden gedaan en bovendien ingevolge artikel 353 lid 1 j▫ artikel 362 Rv
niet voor het eerstin hoger beroep. Voor zover de VvE en [X] c.s. in dit ‘verzoek’ (onder 3 sub g, h en i) de wens naar voren hebben gebracht om, kort gezegd, regelmatig te worden geïnformeerd door [appellanten] over de voortgang van het project, wordt dit reeds ondervangen door wat [appellanten] zelf als aan toewijzing van hun verzoek mogelijk te verbinden voorwaarde/verplichting hebben geformuleerd (akte uitlating onder 6.2, laatste gedachtestreepje). Het spreekt daarnaast voor zich dat [X] c.s. als belanghebbenden de mogelijkheid moeten hebben om met redelijke tussenpozen de voortgang van de werkzaamheden zelf te (laten) bekijken. Het hof ziet, nu het in het dictum reeds een verplichting voor [appellanten] zal opnemen om [X] c.s. regelmatig te informeren over de voortgang van de werkzaamheden en de ontvangen facturen, geen aanleiding een bouwbegeleider aan te stellen, te meer daar dit extra kosten met zich brengt waarvan de noodzaak niet direct voor de hand ligt, omdat mag worden aangenomen dat de aannemer zelf de regie zal voeren.
2.14.
De VvE en [X] c.s. hebben voor het overige (zie ook onder 2.6) geen voldoende concrete stellingen geponeerd die, indien bewezen, tot andere oordelen dan hiervoor (en in de tussenbeschikking) gegeven leiden, zodat hun bewijsaanbod als niet ter zake dienend wordt gepasseerd.
2.15.
De slotsom luidt dat het hoger beroep slaagt. De beschikking waarvan beroep zal worden vernietigd. Het verzoek van [appellanten] in hoger beroep zal grotendeels worden toegewezen. De VvE zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het geding in eerste aanleg alsmede van het geding in hoger beroep en in de kosten van het deskundigenrapport, met dien verstande dat [appellanten] hierin niet zullen behoeven bij te dragen. Daarnaast zal de VvE worden veroordeeld tot terugbetaling van de proceskosten in eerste aanleg alsmede de kosten van het deskundigenrapport aan [appellanten] voor zover zij die kosten reeds aan de VvE hebben voldaan. Het hof ziet ten slotte aanleiding deze beschikking op de voet van artikel 288 Rv ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

3.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep,
en, opnieuw recht doende:
3.1.
verleent aan [appellanten] machtiging op de voet van artikel 5:121 lid 1 BW om ten laste van de VvE en met inachtneming van het hierna onder 3.2 bepaalde over te gaan tot uitvoering van optie 2 uit het deskundigenrapport van deskundige ing. [ingenieur] van Kode Consult van 24 november 2017, in het bijzonder tot het aanbrengen van een zelfdragende waterdichte kelderbak met een stahoogte van 2600 mm (de verdiepte kelderbak) zoals [B] Bouwconstructies B.V. die bij advies van 29 april 2020 heeft uitgewerkt (productie 9 akte uitlating), te verrichten door aannemer Building Support volgens offerte uitgebracht bij brief van 9 juni 2020 (productie 11 akte uitlating) voor zover betrekking hebbend op de variant met een aanneemsom van € 148.200,00 exclusief btw, behoudens eventuele indexering van de bouwkosten door tijdsverloop;
3.2.
bepaalt dat de appartementseigenaars van het pand aan de [adres] in de kosten van het voorgaande – kort gezegd: uitvoering van optie 2 met verdiepte kelderbak – alsmede in de stelposten ‘Constructie’, ‘Derden’ en ‘Afwerking aard- en nagelvast’ zullen bijdragen volgens hun breukdelen (thans: [X] c.s. 6/10 deel en [appellanten] 4/10 deel), met dien verstande
- dat de meerkosten voor een
verdieptekelderbak (van de onder 3.1 genoemde aanneemsom een bedrag van € 43.100,00 exclusief btw) uitsluitend voor rekening van [appellanten] komen;
- dat de stelpost ‘Afwerking aard- en nagelvast’, onderdeel van de in de offerte van aannemer Building Support van 9 juni 2020 onder 90.22-70 opgenomen de post ‘afbouw begane grond en kelder bouwlaag incl. installaties’ en omvattende de voor rekening van de VvE – voor elk van de appartementseigenaars volgens een hier afwijkend breukdeel van 5/10 – komende vijf (sub)posten
* het aanbrengen van vloerverwarming (thans ook aanwezig),
* het aanbrengen van een basale vloer op de zandcement dekvloer, tot een prijs van € 30,00 exclusief btw per m2 (thans ook aanwezig),
* het aanbrengen van gipswanden ten behoeve van de kamerindeling en aftimmering (thans ook aanwezig) met de daarin verwerkte elektra (thans ook aanwezig),
* het aanbrengen van waterleidingen en afvoerleidingen (thans ook aanwezig), en
* het terugplaatsen van trappen (thans ook aanwezig),
op een maximumbedrag van € 75.000,00 (exclusief btw) wordt vastgesteld, waarbij kosten te dezer zake die dit bedrag overtreffen, de overige kosten die op de post ‘afbouw begane grond en kelder bouwlaag incl. installaties’ betrekking hebben alsmede de leges voor zover deze het hierna (onder 3.3) te noemen bedrag van € 3.704,00 overtreffen uitsluitend voor rekening en risico van [appellanten] komen;
3.3.
bepaalt voorts dat de appartementseigenaars voornoemd volgens hun breukdelen (thans: [X] c.s. 6/10 deel en [appellanten] 4/10 deel) zullen bijdragen in de advieskosten ten bedrage van € 9.171,50 inclusief btw alsmede de leges ten bedrage van € 3.704,00 (zoals berekend in de akte uitlating van [appellanten] onder 5.1 respectievelijk 5.3), en dat voor [appellanten] geen bijdrageplicht geldt met betrekking tot de kosten van constructeur [E] & [F] ;
3.4.
bepaalt bovendien dat [appellanten] [X] c.s. regelmatig, dat wil zeggen eenmaal per twee weken, zullen informeren over de voortgang van de werkzaamheden en de ontvangen facturen en [X] c.s. met redelijke tussenpozen, dat wil zeggen eenmaal per twee weken, zullen toelaten tot hun appartementsgedeelte teneinde de voortgang van de werkzaamheden te (laten) bekijken;
3.5.
veroordeelt de VvE in de proceskosten van het geding in eerste aanleg en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van [appellanten] gevallen, op € 79,00 voor verschotten en op € 900,00 voor salaris gemachtigde, met dien verstande dat [appellanten] hierin niet behoeven bij te dragen;
3.6.
veroordeelt de VvE in de proceskosten van het geding in hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van [appellanten] in appel gevallen, op € 318,00 voor verschotten en op € 3.342,00 voor salaris advocaat, met dien verstande dat [appellanten] hierin niet behoeven bij te dragen;
3.7.
veroordeelt de VvE in de kosten van het deskundigenrapport ten bedrage van € 5.045,70, met dien verstande dat [appellanten] hierin niet behoeven bij te dragen;
3.8.
veroordeelt de VvE tot terugbetaling van de proceskosten in eerste aanleg alsmede de kosten van het deskundigenrapport aan [appellanten] voor zover zij die kosten reeds aan de VvE hebben voldaan;
3.9.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.10.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. D.J. van der Kwaak, M.A. Wabeke en E.M. Polak en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2021.