ECLI:NL:GHAMS:2021:3271

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2021
Publicatiedatum
1 november 2021
Zaaknummer
23-000293-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid openbaar ministerie in hoger beroep wegens te late indiening appelschriftuur

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 25 januari 2021 was gewezen. Het hoger beroep was ingesteld door het openbaar ministerie tegen de politierechter, maar de raadsvrouw van de verdachte stelde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard omdat de appelschriftuur te laat was ingediend. De advocaat-generaal pleitte ervoor om het openbaar ministerie toch ontvankelijk te achten, ondanks de termijnoverschrijding.

Het hof overwoog dat volgens artikel 410, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) de officier van justitie binnen veertien dagen na het instellen van hoger beroep een schriftuur met grieven moet indienen. In dit geval was de appelschriftuur vier dagen te laat ingediend. De reden voor de vertraging, namelijk de coronamaatregelen, werd door het hof niet als rechtvaardiging gezien, aangezien het openbaar ministerie inmiddels voldoende tijd had gehad om zich aan te passen aan de situatie.

Het hof concludeerde dat het belang van het hoger beroep niet zwaarder woog dan het belang van de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. De benadeelde partijen waren door de politierechter niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, maar konden hun claims alsnog bij de civiele rechter indienen. Uiteindelijk verklaarde het hof het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in het hoger beroep.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000293-21
datum uitspraak: 18 oktober 2021
TEGENSPRAAK(gemachtigd raadsvrouw)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland (locatie Haarlem) van 25 januari 2021 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-297678-20, 15-283211-20 en 15-289684-19 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
adres: [adres].

Onderzoek ter terechtzitting

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
18 oktober 2021.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de standpunten van de advocaat-generaal en van de raadsvrouw.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in het hoger beroep

De raadsvrouw van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het hoger beroep wegens het te laat indienen van een schriftuur in de zin van artikel 410, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
De advocaat-generaal heeft gevorderd het openbaar ministerie, ondanks de termijnoverschrijding, wél ontvankelijk te achten in het hoger beroep.
Het hof overweegt als volgt.
Artikel 410, eerste lid, Sv bepaalt dat de officier van justitie binnen veertien dagen na het instellen van hoger beroep een schriftuur houdende grieven moet indienen. Indien van de zijde van het openbaar ministerie een schriftuur niet is ingediend, kan in gevolge artikel 416, derde lid, Sv het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep zonder onderzoek van de zaak zelf niet-ontvankelijk worden verklaard. Die bepaling is mede van toepassing op een geval als het onderhavige, waarin de schriftuur niet tijdig is ingediend.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het openbaar ministerie op 5 februari 2021 hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de politierechter en dat de appelschriftuur, bevattende de redenen voor het instellen van hoger beroep, op 23 februari 2021 is ingediend, derhalve niet binnen 14 dagen na het instellen van het hoger beroep.
De vraag die het hof moet beantwoorden is of het belang van het hoger beroep zwaarder dient te wegen dan het belang dat is gemoeid met het verbinden van niet-ontvankelijkheid in het hoger beroep aan het verzuim van het openbaar ministerie om tijdig een appelschriftuur in te dienen.
In het onderhavige geval is de appelschriftuur vier dagen te laat ingediend. De door de advocaat-generaal opgegeven reden – te weten: de perikelen rondom de lockdown als gevolg van de coronacrisis – biedt naar het oordeel van het hof geen rechtvaardiging voor de te late indiening, nu het openbaar ministerie ten tijde van het instellen van hoger beroep – te weten: een jaar na het uitbreken van de coronacrisis – inmiddels in voldoende mate ingespeeld had moeten zijn op het tijdig indienen van een appelschriftuur. Hierbij heeft het hof mede het gewicht van deze zaak in aanmerking genomen, alsmede het belang van de benadeelde partijen. Dat belang wordt echter niet op dusdanige wijze geschaad of beperkt dat het in casu een zelfstandige grond vormt voor het zwaarder laten wegen van het belang van een behandeling van het hoger beroep: de benadeelde partijen zijn door de politierechter niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen. Voor de benadeelde partijen staat derhalve de weg naar de civiele rechter open.
Het hof is dan ook van oordeel dat het belang van het ingestelde hoger beroep in het onderhavige geval niet prevaleert boven het belang dat is gemoeid met het verbinden van niet-ontvankelijkheid in het hoger beroep aan het verzuim van het openbaar ministerie om tijdig een appelschriftuur in te dienen. Dit leidt ertoe dat het hof het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal verklaren in het ingestelde hoger beroep.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. A.M. Kengen en mr. M. Gonggrijp-van Mourik, in tegenwoordigheid van mr. L. van Dijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 oktober 2021.
Mr. M. Gonggrijp-van Mourik is niet in staat dit arrest te ondertekenen.